Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-06-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2023:70

Zaaknummer

23-259/DB/OB

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de (voormalig) eigen advocaat over de kwaliteit van de dienstverlening. De klacht ziet op optreden van verweerster in 2012 en 2013 en is pas op 28 juni 2022 ingediend en dus na het verstrijken van de in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet bedoelde termijn. De klacht is niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 5 juni 2023

in de zaak 23-259/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

over:

 

verweerster

 

 

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 12 april 2023 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken), door de raad ontvangen per e-mail van 12 april 2023 met kenmerk 48|22|097K, van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 18 en van de volgende nagekomen stukken:

De nagekomen e-mail van klager d.d. 14 april 2023; De nagekomen e-mail van verweerster met bijlagen d.d. 26 april 2023; De nagekomen e-mail van klager d.d. 29 april 2023.

 

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Verweerster heeft klager van mei 2010 tot met 2013 bijgestaan in een echtscheidingszaak. Op 25 april 2012 en 16 januari 2013 hebben zittingen plaatsgevonden bij de rechtbank Oost-Brabant.

1.2 Op 9 mei 2012, 6 februari 2013 en 21 mei 2013 heeft de rechtbank beschikkingen gegeven. Klager heeft aan verweerster kenbaar gemaakt dat hij niet tevreden was over haar bijstand. Bij e-mail van 26 mei 2013 heeft klager in dit verband aan verweerster medegedeeld:

“(…) Deze week zal ik me beraden over nadere stappen, inclusief mogelijk het indienen van een klacht bij de Deken.(…)”

1.3 Bij e-mail van 28 juli 2013 heeft klager aan verweerster medegedeeld:

“(…) Ik ben teleurgesteld in je professionele visie en de behandeling van mijn zaak, die niet gedaan is zoals ik wilde en aangaf en m.i. daardoor onnodig leed veroorzaakte en waardoor extra kosten ontstonden.(…)”

1.4 Bij e-mail van 3 oktober 2013 heeft klager aan verweerster medegedeeld:

“(…) Ik behoud me overigens het recht voor de totale gang van zaken per klacht aan te kaarten bij de Deken. (…)”

1.5       Bij e-mail van 30 oktober 2013 heeft klager aan verweerster medegedeeld:

“(…) Nadat meer feiten bekend zijn zal ik me nog gaan wenden aan de Deken. (…)”

1.6       Op 28 juni 2022 heeft klager tegen verweerster een klacht ingediend bij de deken.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:

Verweerster is in 2012 en 2013 zwaar tekort geschoten in de bijstand van klager, waardoor de procedure al meer dan tien jaar loopt en klager veel kosten heeft moeten maken en aanzienlijke schade heeft geleden.

 

3 VERWEER

3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten of handelen van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.

4.2       Als niet dan wel onvoldoende weersproken staat vast dat de klacht betrekking heeft op de werkzaamheden van verweerster in de jaren 2012 en 2013. Vast staat dat klager verweerster direct na de beschikking van 21 mei 2013 heeft gewezen op de – vermeende – fouten van verweerster. In de maanden daarna heeft klager ook herhaaldelijk aangekondigd een klacht tegen verweerster in te dienen. Klager heeft zich op 28 juni 2022, derhalve na het verstrijken van de in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet bedoelde termijn, met een klacht over verweerster tot de deken gewend. Omdat de termijn is verstreken zal de voorzitter de klacht niet-ontvankelijk verklaren. Niet is gebleken dat klager niet eerder in staat zou zijn geweest om te klagen. Dat verweerster klager niet op de vervaltermijn van artikel 46g Advocatenwet heeft gewezen maakt dit niet anders. Op verweerster rustte die verplichting niet. Van bijzondere omstandigheden waardoor de termijnoverschrijding verschoonbaar zou zijn is naar het oordeel van de voorzitter kortom geen sprake.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht met toepassing van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet- ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2023.

 

Griffier                                                            Voorzitter

 

Verzonden op: 5 juni 2023