Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-03-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2023:136

Zaaknummer

22-938/AL/NN

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart de klacht over de deken kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 13 maart 2023 in de zaak 22-938/AL/NN naar aanleiding van de klacht van:

klager oververweerder mr. P. Bergkamp, in zijn hoedanigheid van waarnemend deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 24 november 2022 met kenmerk 2022 KNN051/1315992, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.

1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klager heeft in februari 2019 bij de deken in het arrondissement Gelderland klachten ingediend tegen de mrs. Ter W, Van de B en W. Deze klachten zijn in behandeling genomen door de waarnemend deken, mr. Bergkamp. 1.2 Nadat het onderzoek naar de klachten was afgerond en klager op 28 augustus 2019 het griffierecht had voldaan, heeft klager op 8 november 2019 de conceptaanbiedingsbrieven van verweerder inzake de klachten tegen mrs. Ter W en W ontvangen en op 11 november 2019 het concept van de aanbiedingsbrief inzake de klacht tegen mr. Van de B. 1.3 Na enige correspondentie tussen partijen heeft klager op 15 januari 2020 mr. Bergkamp bericht dat hij instemde met de aangepaste aanbiedingsbrieven. 1.4 Aan de aanbiedingsbrieven dienden alle stukken als bijlage te worden bijgevoegd. In de klacht tegen mr. Ter W ging het om 36 stukken, in de klacht tegen mr. W om 33 stukken en in de klacht tegen mr. Van de B om 34 stukken. 1.5 Een deel van deze stukken was niet opgeslagen in Amadeus, het ICT-systeem waarmee de Orde van Advocaten werkt. 1.6 Bij brief d.d. 10 april 2020 heeft mr. Bergkamp klager geïnformeerd dat de verzending van de klachtdossiers aan de raad van discipline nog niet was geschied omdat de bijlagen die bij de aanbiedingsbrieven dienden te worden verstuurd, nog niet waren gescand en nog niet in Amadeus waren opgeslagen. 1.7 Op 19 juni 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 1.8 Uiteindelijk zijn de klachtdossiers (inclusief gescande bijlagen) op 24 juli 2020 aan de raad van discipline verzonden.

2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij bewust heeft getalmd bij het onderzoek naar de ingediende klachten en met name bij het ter kennis brengen van deze klachten aan de raad van discipline.

3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht aangevoerd dat hij de behandeling en het doorsturen van de klachten niet opzettelijk of onnodig heeft vertraagd. Verweerder heeft daarbij een aantal omstandigheden genoemd waardoor de behandeling en het doorsturen van de klachten langere tijd heeft geduurd.

4 BEOORDELING 4.1 De klacht van klager gaat over het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van (waarnemend) deken. Daarbij neemt de voorzitter tot uitgangspunt dat het in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, bijvoorbeeld als deken, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. 4.2 Verder neemt de voorzitter tot uitgangspunt dat in de Advocatenwet is geregeld wat bij de behandeling van klachten van een deken wordt verlangd. In de ‘Leidraad dekenaal klachtonderzoek’ is dat verder uitgewerkt. Hoe een klachtonderzoek moet plaatsvinden is niet wettelijk geregeld, zodat een deken een grote mate van vrijheid heeft om te bepalen op welke wijze het onderzoek verloopt en wat de omvang daarvan is. 4.3 De voorzitter stelt op grond van de stukken vast dat de behandeling van de klachten van klager en het ter kennis brengen daarvan aan de raad van discipline een aanzienlijke tijd in beslag heeft genomen. Als redenen voor dit tijdsverloop zijn door verweerder (onder meer) de volgende omstandigheden naar voren gebracht: de coronacrisis, waardoor veel werk vanuit huis moest worden gedaan en de technische hulpmiddelen beperkt beschikbaar waren, het feit dat hij als waarnemend deken optreedt en beperkte tijd en ondersteuning beschikbaar heeft en de omvang en complexiteit van de drie klachten (bestaande uit in totaal 33 klachtonderdelen, met per klacht wisselende klachtonderdelen en bijlagen). Mede gelet op deze naar het oordeel van de voorzitter plausibele argumenten is niet gebleken dat verweerder (bewust) heeft getalmd met het behandelen en het doorsturen van de klachten van klager. Van handelen door verweerder waardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad, is dan ook geen sprake. Dat betekent dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De klacht zal daarom kennelijk ongegrond worden verklaard.

BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2023.   Griffier                                                                                                                 Voorzitter Verzonden d.d. 13 maart 2023