Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-04-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2023:109

Zaaknummer

22-405/AL/MN

Inhoudsindicatie

Klacht over de kwaliteit van de dienstverlening. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder met klaagster onvoldoende duidelijk gecommuniceerd over het plan van aanpak. Een schriftelijk stuk daarvan ontbreekt (gedragsregel 16). Daarnaast heeft verweerder zich naar het oordeel van de raad in de ook volgens verweerder omvangrijke en complexe zaak te laat, net voor een roltermijn, en te plotseling onttrokken. De kritische vragen die klaagster kort daarvoor stelde in haar e-mail aan verweerder zijn naar het oordeel van de raad ook niet van dien aard dat sprake was van een vertrouwensbreuk op grond waarvan verweerder gehouden was de opdracht te beëindigen (gedragsregel 14 lid 2). Verweerder heeft naar het oordeel van de raad wel op deskundige wijze voor klaagster gehandeld maar is in zijn communicatie met haar in een aantal opzichten en bij de onttrekking onzorgvuldig geweest. Dat rechtvaardigt een maatregel van waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 24 april 2023 in de zaak 22-405/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:

klaagster oververweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 22 november 2021, aangevuld op 18 januari 2022, heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 13 mei 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1613546/MV/SD van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 16 januari 2023. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klaagster van 30 december 2022.

2 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.1 Het kantoor van verweerder heeft klaagster in een arbeidsrechtelijke kwestie bijgestaan in opdracht van DAS Rechtsbijstand (hierna verder: DAS). 2.2 Klaagster was voor onbepaalde tijd in dienst van H BV en heeft zich op 6 februari 2020 ziekgemeld. Per 17 mei 2021 is H BV ontbonden door middel van een zogenaamde turboliquidatie vanwege gebrek aan baten en per 21 mei 2021 uitgeschreven uit het handelsregister van de KvK. Aan klaagster is dit door H BV op 21 mei 2021 per brief gemeld. Tevens is gemeld dat haar salaris en opgebouwd vakantiegeld tot 17 mei 2021 uitbetaald wordt en werd haar aangeraden contact op te nemen met het UWV voor een uitkering. 2.3 Verweerder heeft de zaak in juni 2021 van zijn kantoorgenoot overgenomen, omdat klaagster het vertrouwen in de kantoorgenoot had opgezegd. 2.4 Op 16 juli 2021 heeft verweerder bij de kantonrechter een verzoekschrift op grond van artikel 7:681 lid 1 sub a Burgerlijk Wetboek (BW) ingediend tegen H BV en de twee (in)direct bestuurders van H BV. Daarin is namens klaagster verzocht voor recht te verklaren dat haar arbeidsovereenkomst in stand is gebleven en, bij wijze van voorlopige voorziening, is verzocht verweerders hoofdelijk te veroordelen tot betaling van het salaris aan klaagster vanaf 17 mei 2021, te vermeerderen met de wettelijke rente. 2.5 Op 27 september 2021 heeft de mondelinge behandeling bij de kantonrechter plaatsgevonden. Verweerder heeft klaagster bijgestaan. Diezelfde dag heeft klaagster aan verweerder gevraagd het proces-verbaal van de zitting op te vragen in verband met vermeende schending van de overeengekomen geheimhouding in de mediation overeenkomst tijdens de zitting. 2.6 Bij beschikking van 5 november 2021 heeft de kantonrechter klaagster ten aanzien van H BV niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek. Ten aanzien van de twee (voormalige) bestuurders van H BV heeft de kantonrechter bevolen dat de procedure in de stand waarin deze zich bevond zou worden voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure. Daarvoor heeft de kantonrechter de zaak verwezen naar de rolzitting van 1 december 2021 om klaagster de gelegenheid te bieden zich uit te laten over de grondslag en hoogte van haar vordering, dan wel intrekken van de zaak en haar stellingen zo nodig aan de op de dagvaardingsprocedure toepasselijke procesregels aan te passen. 2.7 Per e-mail van 8 november 2021 heeft verweerder aan klaagster uitgelegd dat de kantonrechter heeft geoordeeld dat H BV niet meer tot nakoming van de arbeidsrechtelijke verplichtingen kan worden aangesproken doordat die BV op 17 mei 2021 is opgehouden te bestaan. Verder heeft hij haar laten weten dat over de bestuurdersaansprakelijkheid verder wordt geprocedeerd en klaagster op 1 december 2021 een akte moet nemen. Verweerder heeft gevraagd om overleg hierover. 2.8 Op 11 november 2021 heeft klaagster per e-mail aan verweerder laten weten dat zij grote twijfels heeft over zijn aanpak van haar zaak en heeft hem gevraagd om een reactie en voorstel voor de verdere aanpak daarvan. Diezelfde dag heeft verweerder per e-mail daarop gereageerd en aan klaagster geschreven:

Ik vind het bijzonder vervelend om te horen dat je "grote twijfels" hebt over hoe deze zaak tot op heden door mij is aangepakt. Over de wijze van aanpak van de zaak hebben wij van tevoren immers uitgebreid overgelegd en wij hebben ook in onderling overleg de keuze gemaakt om, gelet op arbeidsrechtelijke vervaltermijn van twee maanden voor verzoekschriften (ex artikel 7:681 lid 1 onderdeel a, zie artikel 7:686a lid 4 onder a BW), in eerste instantie een verzoekschrift in te dienen en zo nodig pas later zo nodig een separate procedure uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid en/of onrechtmatige daad (onrechtmatig of verwijtbaar onzorgvuldig handelen van de (middellijk) bestuurders van de vennootschap).

Een procedure tegen de turboliquidatie van [H BV] was niet zinvol in verband met het ontbreken van baten in de vennootschap. Een lopende arbeidsovereenkomst is immers geen bate in de zin van artikel 2:19 lid 4 BW (…)

Ik heb jou meermaals nadrukkelijk gewezen op het feit dat wij in de zaak tegen [H BV] waarschijnlijk niet ontvankelijk zouden worden verklaard aangezien de vennootschap door turboliquidatie opgehouden te bestaan en hebben wij - eveneens in goed overleg - in overleg besloten [H BV] (voor alle zekerheid) toch maar in verzoekschrift mee te nemen.

Al met al ervaar ik jouw forse kritiek op de wijze waarop ik deze zaak tot nu toe heb behandeld dan ook als onterecht en misplaatst.

De kantonrechter heeft op het verzoekschrift m.i. juist voor ons positief beslist door te bepalen dat de zaak zal worden voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure. Dit betekent immers dat de [oud-bestuurders] door ons niet alsnog een keer separaat behoeven te worden gedagvaard en vertraging in de verdere procesgang wordt voorkomen. De kantonrechter heeft in haar beschikking van 5 november 2021 nota bene zelfs al expliciet overwogen dat, ook bij een zogenoemde turboliquidatie, arbeidsovereenkomsten op de juiste wijze dienen te worden beëindigd en wanneer dit niet gebeurt, er sprake kan zijn van onrechtmatig of verwijtbaar onzorgvuldig handelen van de middellijk bestuurders, hetgeen leidt tot persoonlijke aansprakelijkheid. Onze uitgangspositie in de lopende rolprocedure is daarmee dus uitstekend.

Gelet op het in jouw e-mail door jou uitgesproken gebrek aan vertrouwen in mijn behandeling van de zaak, zie ik mij genoodzaakt mijn werkzaamheden in dit dossier te beëindigen. Ik zal mij daarom in de lopende procedure op de rolzitting van 1 december as. als jouw advocaat onttrekken.

Ik zal jouw rechtsbijstandsverzekeraar DAS nog deze week over het bovenstaande informeren, zodat er tijdig een andere advocaat kan worden aangezocht die de behandeling zaak (in de stand waarin deze zich thans bevindt) kan overnemen. Gelet op het feit dat door jou al eerder het vertrouwen in mijn kantoorgenoot mr. [K] werd opgezegd en er bij [naam kantoor] slechts twee gespecialiseerde arbeidsrechtadvocaten werkzaam zijn, zal de verdere behandeling door een ander kantoor dienen plaats te vinden.

2.9 Op 19 november 2021 heeft verweerder per e-mail aan klaagster laten weten dat hij het dossier heeft overgedragen aan DAS voor (her)uitbesteding van de zaak aan een andere advocaat. Op 23 november 2022 heeft DAS aan klaagster weten dat zij bereid is om de betaalde declaraties aan verweerder niet mee te tellen in het kostenmaximum. 2.10 Bij e-mails van 23 en 29 november 2021 heeft klaagster verweerder nogmaals verzocht om het proces-verbaal van de zitting op te vragen. 2.11 Bij brief van 26 november 2021 heeft verweerder het proces-verbaal van de zitting opgevraagd bij de rechtbank. Diezelfde dag heeft hij zich formeel onttrokken als gemachtigde van klaagster in de procedure. 2.12 Per e-mail van 13 december 2021 heeft de griffie van de rechtbank aan klaagster laten weten dat de opvolgend gemachtigde van klaagster het proces-verbaal van de zitting dient op te vragen. 2.13 Op 17 januari 2022 heeft het kantoor van verweerder de opgevraagde urenspecificaties in de zaak van klaagster aan (de vader van) klaagster gestuurd. 2.14 Op 1 december 2022 heeft de rechtbank mondeling vonnis gewezen in het geschil tussen klaagster als eiseres, bijgestaan door mr. B, en de voormalig bestuurders van H BV als gedaagden. 2.15 Volgens het proces-verbaal van het mondeling vonnis van 1 december 2022 heeft klaagster in die dagvaardingsprocedure haar eis gewijzigd. Zij heeft een verklaring voor recht gevorderd dat gedaagden - voormalig bestuurders van H BV - onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld en hen te veroordelen tot betaling van door haar geleden schade en, bij wege van provisionele vordering, tot toekenning van een voorschot daarop. Uit het vonnis volgt dat op de zitting door de gemachtigde van gedaagden is verklaard dat nog een bate aanwezig was op het tijdstip van de turboliquidatie, zodat gedaagden in zoverre richting klaagster onrechtmatig hebben gehandeld. De rechtbank heeft de provisionele vordering van klaagster afgewezen wegens onduidelijkheid over de omvang van de schade als ook over de omvang van de aansprakelijkheid van gedaagden. Gedaagden zijn in de gelegenheid gesteld zich op de rol van 11 januari 2023 uit te laten.

3 KLACHT De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) klaagster onvoldoende te informeren over de aanpak van haar zaak, de procedurele mogelijkheden en de kansen en risico’s van de opgestarte procedure; b) haar zaak onvoldoende voortvarend te behandelen, dan wel na te laten een voorlopige voorziening te starten; c) een kansloze, dan wel onjuiste procedure tot vernietiging van een opzegging te starten tegen een opgeheven vennootschap, terwijl er helemaal geen opzegging van de arbeidsovereenkomst lag, waardoor klaagster in haar belangen is geschaad; d) na te laten klaagster onverwijld te informeren over zijn tekortschieten in de behartiging van haar belangen en na te laten haar te adviseren daarover onafhankelijk advies te vragen; e) te besluiten de aan klaagster verstrekte opdracht op onzorgvuldige wijze neer te leggen, waarvan zij ernstig nadeel ondervindt; f) haar zaak niet doelmatig te behandelen, waardoor onnodig kosten gemaakt zijn; g) het proces-verbaal van de zitting niet tijdig op te vragen; h) te weigeren aan klaagster een urenspecificatie van de verrichte werkzaamheden te geven.

4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.Klachtonderdeel a) 4.2 Verweerder betwist dat hij klaagster onvoldoende geïnformeerd zou hebben en verwijst ter onderbouwing naar zijn e-mail van 11 november 2021, zoals hiervoor onder de feiten is opgenomen.Klachtonderdeel b) 4.3 Hij heeft de zaak van klaagster voortvarend opgepakt. Na overname van de zaak van zijn kantoorgenoot heeft hij op 22 juni 2021 aanvullende informatie van het dossier van DAS ontvangen. Na bestudering van het dossier heeft hij op 4 juli 2021 nadere informatie van klaagster ontvangen. Op 6 juli 2021 heeft hij een concept verzoekschrift ter beoordeling aan klaagster gezonden waarop zij per e-mail van 8 juli 2021 inhoudelijk heeft gereageerd. De definitieve versie van het verzoekschrift is op 15 juli 2021 naar de rechtbank gezonden. Na bepaling van de zittingsdatum door de rechtbank heeft verweerder het verzoekschrift alsnog voor de zekerheid aan H BV en de twee bestuurders laten betekenen om eventuele aanhouding van de inmiddels geplande zitting te voorkomen. Hij was op de hoogte van de geldnood van klaagster en dat zij haast had om een uitspraak te krijgen. Over het vragen van een voorlopige voorziening is nooit gesproken volgens verweerder.Klachtonderdelen c) en f) 4.4 Verweerder betwist dat hij een kansloze, dan wel onjuiste procedure namens klaagster is gestart en dat hij dat niet op doelmatige wijze heeft gedaan. Met de loonvorderingsprocedure heeft hij geprobeerd om in elk geval een verweer op de vervaltermijn van artikel 7: 681 lid 1 sub a BW te voorkomen. Als een beroep daarop zou slagen, dan zouden ook de eventuele aanspraken van klaagster uit bestuurdersaansprakelijkheid en/of onrechtmatige daad vervallen. In de verzoekschriftprocedure, waarin met toestemming van klaagster bewust gekozen is ook de middellijk bestuurders van de vennootschap te betrekken, is vooruitgelopen op het aansprakelijk stellen van deze bestuurders. De kantonrechter is klaagster in de beschikking tegemoetgekomen door te bepalen dat de zaak op het deelonderdeel zal worden voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure. Daarom behoefde niet opnieuw gedagvaard te worden. 4.5 Juist met de keuze van de verzoekschriftprocedure zijn de loonaanspraken van klaagster veiliggesteld, zijn de juiste partijen - de toen ontbonden BV en voormalig bestuurders - in rechte betrokken en is geen tijd verloren. Dit alles in het belang van klaagster bij een snelle uitspraak in haar complexe zaak. Dat daarvan sprake was, is zo ook benoemd door de kantonrechter tijdens de zitting en heeft mogelijk daarom ook tot een latere uitspraakdatum geleid. 4.6 Volgens verweerder bevindt de zaak zich inmiddels in de dagvaardingsprocedure, waarin wordt beoordeeld of de bestuurders aansprakelijk zijn voor de door klaagster geleden schade. Daarmee zijn geen extra kosten gemoeid geweest. Daarnaast worden de kosten van de opvolgend advocaat van klaagster door DAS tot het verzekerdenmaximum vergoed. Op geen enkele wijze heeft klaagster onderbouwd welke (extra) kosten zij door zijn handelen heeft moeten maken, aldus verweerder.Klachtonderdelen d) en e) 4.7 Van tekortschieten in de behartiging van de belangen van klaagster is volgens verweerder geen sprake geweest, zodat evenmin sprake is van een schending van zijn informatieplicht richting haar over haar rechtspositie. 4.8 Hij heeft de beschikking van 5 november 2021 gelijk na ontvangst aan klaagster gemaild en haar uitgebreid telefonisch toegelicht hoe verder geprocedeerd zou worden. Klaagster heeft verweerder diezelfde dag nog laten weten dat zij niet wilde schikken en een schadeloosstelling eiste, inhoudende dat een door haar te verkrijgen uitkering tot pensioendatum volledig zou worden aangevuld tot haar laatstgenoten inkomen, alsmede een immateriële schadevergoeding. Hij heeft klaagster meermaals laten weten dat haar verwachtingen daarin veel te hooggespannen waren, maar dat wilde zij niet horen. Kort daarna, op 11 november 2021, volgde de mail waarin klaagster haar grote twijfels uitte over zijn aanpak van de zaak. Wegens de onomwonden kritiek van klaagster daarin op zijn handelen is in zijn optiek een vertrouwensbreuk met haar ontstaan die, mede vanwege haar eerdere opzegging van het vertrouwen in haar kantoorgenoot, ook niet meer voor herstel vatbaar was. 4.9 Met inachtneming van de belangen van klaagster heeft hij zich daarna op zorgvuldige wijze onttrokken. Daarbij is de rechtspositie van klaagster, door de wisseling van advocaten, in de lopende procedure op generlei wijze geschaad en ook anderszins is door klaagster niet aannemelijk gemaakt dat zij door zijn besluit om zich als advocaat terug te treden schade/nadeel heeft geleden en/of zal lijden.Klachtonderdeel g) 4.10 Aan het opvragen van een proces-verbaal is geen (wettelijke) termijn verbonden. Op 13 december 2021 heeft de griffie van de rechtbank laten weten dat het proces-verbaal van de zitting van 27 september 2021 door de opvolgend gemachtigde van klaagster kon worden opgevraagd, wat ook is gebeurd. Klaagster heeft nu nog alle mogelijkheden om een zaak te starten wegens vermeende schending van de geheimhouding, zodat niet is gebleken dat zij in haar belangen is geschaad.Klachtonderdeel h) 4.11 Het kantoor van verweerder heeft op 17 januari 2022 de urenspecificaties aan (de vader van) klaagster gestuurd. Daar is tijd overheen gegaan omdat DAS de opdrachtgever was en ook de uren van zijn kantoorgenoot daarin in dezelfde zaak nog – achteraf – moesten  worden verwerkt. Die uren waren eerder nog niet in detail geregistreerd. Dat lag buiten hemzelf.

5 BEOORDELING 5.1 In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder de belangen van klaagster in haar geschil met haar voormalig werkgever met voldoende zorg heeft behandeld, als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet (Aw). 5.2 De raad stelt voorop dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang toetst. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. 5.3 Verder geldt dat de tuchtrechter bij de toetsing aan de normen die uit artikel 46 volgen, ook de kernwaarden zal betrekken, zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is overigens niet gebonden aan de gedragsregels maar die regels zijn, gezien het open karakter van de wettelijke normen, ter invulling van deze normen wel van belang. 5.4 In de relatie met de cliënt is onder meer gedragsregel 16 lid 1 geformuleerd, waaruit volgt dat een advocaat zijn cliënt op de hoogte moet brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand daarover moet de advocaat belangrijke informatie en afspraken schriftelijk vastleggen. Indien de advocaat dit niet doet, komt het bewijsrisico daarvan op de advocaat te rusten. 5.5 De raad stelt verder voorop dat een advocaat de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de behandeling van de zaak. De verhouding tussen de advocaat, als opdrachtnemer, en de cliënt, als opdrachtgever (op grond van artikel 7:402 lid 1 BW), brengt mee dat de advocaat in beginsel gehouden is de instructies van zijn cliënt op te volgen. Indien de advocaat uitvoering van een instructie van zijn cliënt onverenigbaar acht met de op hem rustende verantwoordelijkheid voor zijn eigen optreden, en dit verschil van mening niet in onderling overleg kan worden opgelost, dan kan de advocaat niet zijn eigen wil doorzetten, maar dient hij zich uit de zaak terug te trekken. Wanneer een advocaat besluit een hem verstrekte opdracht neer te leggen, dient hij dat op zorgvuldige wijze te doen en dient hij ervoor zorg te dragen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt (aldus artikel 7:402 lid 2 BW en de daarmee strokende gedragsregel 14 leden 2 en 3). 5.6 De raad zal de klachtonderdelen aan de hand van deze maatstaf beoordelen.Klachtonderdeel a) 5.7 De raad stelt voorop dat het de taak van een advocaat is de cliënt voorafgaand aan een procedure gedegen voorlichting te geven over de aanpak van de zaak en de kansen en de risico’s van het starten van een bepaalde procedure. De advocaat moet zich ervan vergewissen of de cliënt alles goed heeft begrepen en of hij de gevolgen van een gekozen aanpak en procedure voldoende overziet. Zo nodig moet hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt bevestigen. De cliënt kan de advocaat niet verantwoordelijk houden voor een negatieve afloop, maar er moet wel bewust zijn van de risico’s die aan bepaalde keuzes kleven. 5.8 Alhoewel verweerder in zijn verweer heeft gesteld dat hij met klaagster het hem verweten handelen herhaaldelijk mondeling heeft besproken, ontbreekt daarvan een stuk in het klachtdossier. Klaagster ontkent ook dat zij die informatie van verweerder heeft gekregen, waardoor zij naar haar zeggen achteraf een onjuiste keuze heeft gemaakt doordat niet meteen een kort geding is gestart om sneller geld te krijgen. 5.9 Zowel uit vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline als uit gedragsregel 16 volgt dat het tot de taak van de advocaat behoort om belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan de cliënt te bevestigen. Verweerder heeft aldus over deze voor klaagster belangrijke kwesties onvoldoende duidelijk met haar gecommuniceerd. Niet kan worden vastgesteld of verweerder voldoende regie heeft gevoerd op dit punt. Dat is niet zoals van een zorgvuldig handelend advocaat mag worden verwacht. Klachtonderdeel a) is dan ook gegrond.Klachtonderdeel b) 5.10 Dat verweerder de zaak van klaagster onvoldoende voortvarend heeft behandeld kan de raad, tegenover het gemotiveerde verweer, niet vaststellen. Uit de door verweerder geschetste tijdslijn, die door klaagster niet is weersproken, volgt dat hij de belangen van klaagster juist voortvarend heeft behandeld met oog voor de (financiële) belangen van klaagster. Volgens verweerder is niet met klaagster afgesproken dat hij een voorlopige voorziening voor haar zou starten maar heeft zij ingestemd met de door hem voorgestelde procedure. De standpunten van partijen staan daarover lijnrecht tegenover elkaar en worden ook niet met stukken onderbouwd. 5.11 Op grond van het vorenstaande is naar het oordeel van de raad van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten door verweerder richting klaagster dan ook geen sprake. Klachtonderdeel b) wordt ongegrond verklaard.Klachtonderdelen c), d) en f) 5.12 Naar het oordeel van de raad was de door verweerder gekozen procedure op zichzelf bezien geen kansloze of onjuiste procedure in het voorliggende geschil van klaagster. Verweerder heeft ook uitvoerig toegelicht waarom hij die route heeft gekozen en dat dit de meest geëigende route voor klaagster was. Niet valt in te zien waarom verweerder daarin is tekortgeschoten zodat daarover ook geen informatieplicht richting klaagster bestond. 5.13 Nu de raad niet heeft kunnen vaststellen dat verweerder aldus in zijn behartiging van de belangen van klaagster verwijtbaar is tekortgeschoten of haar (financiële) belangen daarmee heeft geschaad, worden klachtonderdelen c), d) en f) ongegrond verklaard.Klachtonderdeel e) 5.14 Verweerder heeft gesteld dat hij niet anders kon dan in reactie op de kritische e-mail van klaagster van 11 november 2021 ervoor te kiezen om zich meteen diezelfde dag te onttrekken als haar advocaat. Daarbij speelde voor hem ook mee dat zijn kantoorgenoot daarvoor ook al door een vertrouwensbreuk met klaagster zich had onttrokken. Dat sprake was van een vertrouwensbreuk, kan zo zijn ervaren door verweerder. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder echter te snel besloten om zich te onttrekken en heeft hij dat bovendien ontijdig gedaan door zich op 26 november 2021 formeel pas bij de rechtbank te onttrekken. Tijdens de zitting is de raad gebleken dat de roldatum volgens klaagster voor uitlating van 1 naar 15 december 2021 was verplaatst. Wat daar ook van zij, het was volgens verweerder een zeer complexe zaak over bestuurders-aansprakelijkheid. Door zich zo laat te onttrekken, heeft hij de opvolgend advocaat van klaagster met een omvangrijk en complex dossier opgezadeld kort voor een roltermijn. Klaagster was bovendien een kwetsbaar persoon omdat haar levensonderhoud in gevaar was gekomen door het geschil met haar eerdere werkgever. De kritische vragen die klaagster stelde in haar e-mail van 11 november 2021 zijn naar het oordeel van de raad ook niet van dien aard dat er sprake was van een vertrouwensbreuk op grond waarvan verweerder gehouden was de opdracht te beëindigen (gedragsregel 14 lid 2). Naar het oordeel van de raad had verweerder eerst een gesprek met klaagster moeten voeren voordat hij zich zo plotseling onttrok. Dit, in combinatie met de korte termijn voor de opvolgend advocaat in de lopende procedure in de omvangrijke complexe zaak, maakt dat verweerder naar het oordeel van de raad niet voldoende zorgvuldig met klaagster is omgegaan zoals dat van een advocaat verwacht mocht worden. Dat klaagster geen financieel nadeel heeft ondervonden van zijn onttrekking door de regeling met DAS, maakt dit oordeel niet anders. 5.15 Het voorgaande leidt ertoe dat de raad klachtonderdeel e) gegrond verklaart.Klachtonderdeel g) 5.16 Naar het oordeel van de raad had verweerder het proces-verbaal van de zitting van 27 september 2021 op verzoek van klaagster van diezelfde dag zeker sneller bij de rechtbank kunnen opvragen dan pas op 26 november 2021. Ook had verweerder moeten begrijpen dat hij het proces-verbaal niet zou ontvangen van de rechtbank omdat hij zich diezelfde dag formeel had onttrokken als advocaat van klaagster uit de procedure. Nu dit verwijt echter naar het oordeel van de raad niet dusdanig ernstig is en ook niet is gebleken dat klaagster door de vertraging in haar belangen is geschaad omdat van een uiterste termijn niet is gebleken, wordt dit handelen van verweerder niet als tuchtrechtelijk verwijtbaar gekwalificeerd. De raad zal klachtonderdeel g) dan ook ongegrond verklaren.Klachtonderdeel h) 5.17 Een advocaat is ook bij een overeenkomst tot opdracht met een rechtsbijstandsverzekering, in dit geval DAS, gehouden om naar die verzekeraar verstuurde declaraties en urenspecificaties een afschrift aan de cliënt te sturen. Verweerder heeft uitgelegd waarom het buiten zijn invloedsfeer lag dat het langer duurde voordat hij de urenspecificaties aan (de vader van) klaagster kon sturen. De raad is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat klaagster de urenspecificaties uiteindelijk heeft gekregen, zodat van een weigering door verweerder ook geen sprake is geweest. Verweerder moet er in de toekomst wel op bedacht zijn dat hij de declaraties met onderbouwde specificaties ook ongevraagd aan DAS en gelijktijdig aan de cliënt stuurt. 5.18 Van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder is in dit geval dan ook geen sprake. De raad verklaart ook klachtonderdeel h) ongegrond.

6 MAATREGEL Omdat de klacht gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, komt aan de orde of aan verweerder een maatregel moet worden opgelegd en zo ja, welke. Verweerder heeft met zijn handelen zijn zorgplicht richting klaagster geschonden. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder wel op deskundige wijze voor klaagster gehandeld maar is in de communicatie met klaagster in een aantal opzichten en bij het beëindigen van de opdracht onzorgvuldig geweest. Dit rechtvaardigt, mede gezien het ontbreken van een recent tuchtrechtelijk verleden, de oplegging van de maatregel van waarschuwing aan verweerder als zakelijke terechtwijzing.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klaagster, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b) en c) genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klachtonderdelen a) en e) gegrond; - verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond; - legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1; - veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. H.F.R. van Heemstra, voorzitter, mrs. E.M.G. Pouls, M. Tijseling, M.W. Veldhuijsen, E.H. de Vries, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 april 2023.

griffier                                                                                                                        voorzitter   Verzonden d.d. 24 april 2023