Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-05-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2023:63

Zaaknummer

23-261/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij. De klacht heeft betrekking op de inhoud van de dagvaarding die verweerster heeft opgesteld en op 2 augustus 2019 heeft doen betekenen. Klager heeft zich op 13 december 2022, derhalve na het verstrijken van de in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet bedoelde termijn, met een klacht over verweerster tot de deken gewend. Omdat de termijn is verstreken zal de voorzitter de klacht niet-ontvankelijk verklaren.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 23 mei 2023

in de zaak 23-261/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

over:

 

verweerster

 

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 13 april 2023 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken), door de raad ontvangen per e-mail van 13 april 2023 met kenmerk K22-088, van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 17 en van de volgende nagekomen stukken:

De nagekomen e-mail met bijlagen van klager d.d. 20 april 2023; De nagekomen e-mail van verweersters gemachtigde d.d. 21 april 2023; De nagekomen e-mail van klager d.d. 11 mei 2023.  

Verweersters gemachtigde heeft bij e-mail d.d. 21 april 2023 bezwaar gemaakt tegen toevoeging van de nagekomen e-mail met bijlagen van klager d.d. 20 april 2023 aan het dossier. De voorzitter oordeelt dat deze stukken wel worden toegevoegd aan het dossier, omdat de stukken tijdig zijn ingediend en eenvoudig zijn te doorgronden, zodat verweerster door de toevoeging van de stukken aan het dossier niet in haar belangen wordt geschaad.

 

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Klager is sinds 2009 verwikkeld in een langlopend conflict met de gemeente N. Verweerster heeft de gemeente als advocaat bijgestaan en in dat verband op 2 augustus 2019 een dagvaarding aan klager doen betekenen, waarin namens de gemeente werd gevorderd om aan klager diverse verboden op te leggen. Bij vonnis van de Voorzieningenrechter d.d. 5 september 2019 zijn de vorderingen van de gemeente deels toegewezen en zijn voor de duur van twee jaar aan klager diverse verboden opgelegd op straffe van verbeurte van een dwangsom. De verboden hielden samengevat in dat klager werd beperkt in de mogelijkheid om verzoeken en klachten in te dienen bij de gemeente en dat het hem werd verboden om beledigingen of beschuldigingen te uiten over personen die werkzaam waren (geweest) bij of voor de Gemeente.

1.2 Bij brief d.d. 31 december 2019 heeft klager aan de Voorzieningenrechter gevraagd of het indienen van een tuchtklacht tegen verweerster een overtreding van het vonnis zou opleveren. Bij brief d.d. 7 januari 2020 heeft de griffie van de rechtbank klager namens de Voorzieningenrechter bericht dat over de inhoud en uitleg van het vonnis niet kon worden gecorrespondeerd en dat klager zich voor advies zou kunnen wenden tot het Juridisch Loket of een advocaat.

1.3 De gemeente heeft tegen het vonnis appel ingesteld. Bij gelegenheid van de zitting bij het gerechtshof op 24 november 2020 hebben partijen een regeling getroffen, inhoudende dat partijen berusten in het vonnis in eerste aanleg. Partijen hebben afspraken gemaakt over de naleving van het vonnis in eerste aanleg, in welk verband onder meer is afgesproken: “De in het vonnis waarvan beroep verbonden termijn van twee jaren zal worden verlengd in die zin dat deze termijn zal gaan lopen vanaf heden en opnieuw twee jaar zal lopen.” Ter rolle van 1 december 2020 is de appelprocedure doorgehaald.

1.4       Op 13 december 2022 heeft klager tegen verweerster een klacht ingediend bij de deken.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:

Verweerster heeft in de kort geding dagvaarding d.d. 2 augustus 2019 niet de waarheid verkondigd en relevant informatie achterwege gelaten, waardoor de voorzieningenrechter onjuist is geïnformeerd en het vonnis is gebaseerd op onjuiste en onvolledige informatie.

 

3 VERWEER

3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten of handelen van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.

4.2       Als niet dan wel onvoldoende weersproken staat vast dat de klacht betrekking heeft op de inhoud van de dagvaarding die verweerster heeft opgesteld en op 2 augustus 2019 heeft doen betekenen. Klager heeft zich op 13 december 2022, derhalve na het verstrijken van de in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet bedoelde termijn, met een klacht over verweerster tot de deken gewend. Omdat de termijn is verstreken zal de voorzitter de klacht niet-ontvankelijk verklaren. Dat klager niet eerder in staat zou zijn geweest te klagen is niet gebleken. Klager heeft naar voren gebracht dat hij niet zeker wist of het indienen van een klacht tegen verweerster zou leiden tot het verbeuren van dwangsommen, maar die aarzeling maakt niet dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Klager had hierover desgewenst juridisch advies kunnen inwinnen. De inhoud van het vonnis noch de over de naleving daarvan op 24 november 2020 gemaakte afspraken stonden aan indiening van een klacht tegen verweerster in de weg. Van bijzondere omstandigheden waardoor de termijnoverschrijding verschoonbaar zou zijn is naar het oordeel van de voorzitter kortom geen sprake.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht met toepassing van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet- ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2023.

 

Griffier                                                            Voorzitter

 

Verzonden op: 23 mei 2023