Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-05-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2023:108

Zaaknummer

23-235/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Verweerder heeft namens en in overleg met klager een hoger beroepsschrift ingediend. Geen sprake van een onterechte aanvraag van een toevoeging en incassering van een eigen bijdrage. Het stond verweerder vrij om zich te onttrekken, omdat klager de samenwerking heeft beëindigd en niet meer op e-mails van verweerder heeft gereageerd. Klacht in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 17 mei 2023 in de zaak 23-235/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

     klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 29 maart 2023 met kenmerk ia/nm, door de raad digitaal ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de brief met bijlagen van klager van 10 april 2023, door de raad ontvangen op 13 april 2023. 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    In maart 2021 heeft klager verweerder gevraagd hem bij te staan in een hoger beroepsprocedure tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) over zijn uitkering en in een geschil met het CAK over de betaling van zijn zorgverzekeringspremie. 1.2    Op 20 maart 2021 heeft klager verweerder gemaild over het bespreken van het hoger beroep en over informatie die hij nog wil overleggen. Daarop heeft verweerder op 21 maart 2021 gereageerd.  1.3    Op 22 maart 2021 heeft verweerder het concept hoger beroepsschrift naar klager gemaild. Dezelfde dag is klager akkoord gegaan en heeft verweerder het beroepschrift namens klager bij de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) ingediend. 1.4    Op 25 mei 2021 heeft klager aan verweerder gemaild dat hij de werkzaamheden wil beëindigen, omdat hij niet denkt dat verweerder hem verder kan helpen en dat daarom bij deze de samenwerking is beëindigd. Daarop heeft verweerder dezelfde dag per         e-mail bij klager nagevraagd wat de aanleiding is van zijn e-mail. Op 26 mei 2021 is ook een e-mail naar klager verstuurd. Op beide e-mails heeft klager niet gereageerd. 1.5    Op 30 juni 2021 heeft een collega van verweerder klager per e-mail gevraagd of hij alsnog op de e-mails van 25 en 26 mei 2021 wil reageren, zodat zij op de hoogte zijn van klagers wensen ten aanzien van de verdere behandeling van zijn zaken. Op deze      e-mail heeft klager niet gereageerd. 1.6    Op 4 juli 2021 heeft verweerder onder meer het volgende aan klager gemaild: ‘Ondanks meerdere verzoeken hebben wij geen antwoord van u mogen ontvangen op onderstaande e-mails. Wij hebben u eveneens getracht te bellen. Helaas kunnen wij u niet bereiken. Kunt u mij alstublieft voor vrijdag 16 juli a.s. laten weten of u wilt dat wij de rechtsbijstand in de zaken die wij van u in behandeling hebben dienen te beëindigen? Mocht ik niets van u vernemen dan (…) zullen wij de Raad voor Rechtsbijstand verzoeken om beide toevoegingen tussentijds te beëindigen. Dit betekent dat u voor deze rechtsproblemen geen toevoeging meer kunt verkrijgen. Na beëindiging van de toevoeging zullen wij onze werkzaamheden in alle zaken staken en zal ik mij onttrekken als uw gemachtigde in de procedure bij de Centrale Raad van Beroep.’     Op deze e-mail heeft klager niet gereageerd. 1.7    Op 2 augustus 2021 heeft de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: RvR) klager bericht over het voornemen om de eerder aan hem verleende toevoeging te beëindigen vanwege weigering medewerking/vertrouwensbreuk. 1.8    Op 17 augustus 2021 heeft de RvR besloten om de aan klager verleende toevoeging tussentijds te beëindigen, omdat klager de eigen bijdrage niet aan verweerder heeft betaald. Tegen dit besluit heeft een andere advocaat, mr. R., namens klager op               1 september 2021 bezwaar gemaakt.  1.9    Op 9 september 2021 heeft de RvR aan mr. R. bericht dat in het besluit van 17 augustus 2021 abusievelijk is vermeld dat de toevoeging van klager wordt beëindigd omdat de eigen bijdrage niet is betaald, maar dat de beëindiging verband houdt met weigering medewerking/vertrouwensbreuk zoals ook uit het voornemen tot beëindiging van de toevoeging blijkt.  1.10    Op 30 september 2021 heeft een medewerker van de RvR verweerder per e-mail bericht over het door klager ingediende bezwaar tegen het besluit van de RvR van 17 augustus 2021 inzake de tussentijdse beëindiging van de toevoeging. 1.11    Verweerder heeft op 30 september 2021 het volgende aan de RvR bericht: ‘Het is inderdaad correct dat de eigen bijdrage van de toevoeging is voldaan. Door een fout in mijn systeem is deze betaling ongelukkigerwijs niet geregistreerd. Feit blijft echter wel dat [klager]  bij e-mail van 25 maart 2021 aangaf dat hij dacht dat wij hem niet verder zouden kunnen helpen, waardoor er sprake is van een vertrouwensbreuk. Ik werd overigens volledig verrast door deze e-mail, aangezien er helemaal geen aanleiding was (geweest) om de samenwerking te beëindigen. Dat [klager] geen vertrouwen zou hebben in de advocaten in het arrondissement Den Haag lijkt mij overigens niet erg waarschijnlijk, aangezien hij kort daarvoor twee zaken bij mij heeft aangebracht en wij hem zelfs nog ten dienste zijn geweest door in een zeer korte termijn een hoger beroepsschrift in te dienen bij de CRvB.  Aangezien [klager] na zijn e-mail van 25 maart 2021 niet meer reageerde op e-mails van mijn kantoor hebben wij – na verschillende rappels verzonden te hebben – bij schrijven van 4 juli 2021 aangegeven dat indien wij geen reactie zouden ontvangen voor 16 juli 2021 genoodzaakt zouden zijn om de toevoeging te beëindigen (…). De laatste e-mail van 4 juli 2021 is per aangetekende e-mail verzonden waardoor vaststaat dat hij dit bericht heeft ontvangen (…). Dit geldt eveneens voor de onttrekking in de hoger beroepsprocedure bij de CRvB (…). Ik stel mij dan ook op het standpunt dat wij – gezien alle hiervoor geschetste omstandigheden – terecht tot beëindiging van de toevoeging zijn overgegaan.’ 1.12    Op 14 september 2022 heeft klager bij de deken een klacht over verweerder ingediend.

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende: a)     verweerder heeft de belangen van klager niet behartigd, terwijl klager de eigen bijdrage heeft betaald; b)     verweerder heeft gelogen door de RvR te berichten dat klager de eigen bijdrage niet zou hebben betaald. 2.2    De voorzitter zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, ingaan op de stellingen en stukken van klager

3    VERWEER 3.1    Verweerder voert verweer tegen de onderdelen van de klacht en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder voert aan dat het niet juist is dat hij geld heeft ontvangen en vervolgens niets heeft gedaan. Verweerder wijst erop dat hij namens klager de gronden van het hoger beroep bij het CRvB heeft ingediend. Ook wijst verweerder erop dat klager nimmer heeft gereageerd op e-mails waarom hij wilde dat verweerder zijn werkzaamheden zou beëindigen. Volgens verweerder heeft hij om die reden contact gezocht met de RvR en is na overleg met de RvR besloten om klager nog eenmaal te vragen om te reageren. Toen klager ook daar niet op reageerde, heeft verweerder de RvR verzocht om de toevoeging te beëindigen vanwege een vertrouwensbreuk en het niet betalen van de eigen bijdrage. Verweerder erkent dat klager de eigen bijdrage wel had betaald, maar dat die betaling abusievelijk niet goed was geregistreerd. Daarbij wijst verweerder erop dat hij dit heeft rechtgezet in de bezwaarschriftenprocedure bij de RvR en de RvR bericht heeft dat sprake was van een vertrouwensbreuk wat ook een grond is voor het beëindigen van een toevoeging. 3.2    De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING De voorzitter verklaart klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond 4.1    De voorzitter stelt op grond van het klachtdossier vast dat klager verweerder in maart 2021 heeft benaderd in verband met het hoger beroep in zijn geschil met het UWV en dat verweerder namens en in overleg met klager, na diens goedkeuring, een hoger beroepsschrift heeft ingediend. Vervolgens heeft klager aan verweerder een e-mail gezonden, waarin hij de samenwerking beëindigde. Op vragen van verweerders kant hierover heeft klager in het geheel niet gereageerd.      Het standpunt van klager dat verweerder zijn belangen niet heeft behartigd, kan de voorzitter gezien deze gang van zaken niet volgen. Hierdoor valt ook niet in te zien dat verweerder ten onrechte een toevoeging heeft aangevraagd en een eigen bijdrage heeft geïncasseerd. Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder is dus geen sprake. Klachtonderdeel a) is daarom kennelijk ongegrond. De voorzitter verklaart klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond 4.2    Ten aanzien van klachtonderdeel b) kan verweerder ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Uit zijn e-mail aan verweerder van 25 mei 2021 blijkt dat klager geen vertrouwen meer had in de samenwerking met verweerder. Op de diverse e-mails die vervolgens door en namens verweerder aan klager zijn verstuurd, heeft klager niet meer gereageerd. Ook verweerders e-mail van 4 juli 2021 waarin de gevolgen van een tussentijdse beëindiging van de toevoeging duidelijk zijn uitgelegd, heeft klager onbeantwoord gelaten. Het stond verweerder dan ook vrij om zich in de betreffende zaak als advocaat van klager te onttrekken en de RvR te verzoeken de toevoeging tussentijds te beëindigen.      Dat verweerder bij het verzoek om de toevoeging te beëindigen heeft gelogen tegen de RvR is de voorzitter niet gebleken. Hoewel verweerder kennelijk aanvankelijk aan de RvR had bericht dat klager de eigen bijdrage niet had betaald, is verweerder daar in het kader van de bezwaarprocedure op teruggekomen door te bevestigen dat klager de eigen bijdrage wel had betaald maar dat dit door een fout in zijn systeem niet als zodanig was geregistreerd. De RvR heeft het niet betalen van de eigen bijdrage ook niet meer als grondslag voor het beëindigen van de toevoeging gehanteerd. Klachtonderdeel b) is dan ook kennelijk ongegrond. 4.3    Naast de hiervoor genoemde verwijten heeft klager in zijn stukken nog diverse  beschuldigingen aan het adres van verweerder geuit. Zo zou volgens klager sprake zijn van valsheid in geschrifte, oplichting en diefstal. Deze beschuldigingen zijn ongefundeerd en het is ook niet duidelijk wat de bedoeling van klager hiermee is in het kader van zijn klacht. De voorzitter zal daar in het kader van deze klachtprocedure verder dan ook niet op ingaan.

BESLISSING De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2023.