Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-05-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2023:126

Zaaknummer

22-741/AL/NN

Inhoudsindicatie

Klacht over een advocaat die voor klager en zijn echtgenote samen de echtscheiding heeft geregeld. Verweerster heeft daarin onvoldoende regie gevoerd. Als gevolg daarvan heeft zij klager onvoldoende ingelicht over de gevolgen voor hem van de al tussen partijen gemaakte afspraken. Gebleken is dat verweerster onvoldoende eigen onderzoek heeft gedaan en ook geen kritische vragen heeft gesteld maar uitsluitend is uitgegaan van de van partijen verkregen informatie. Dat klager heeft ingestemd met de kennelijk onjuiste informatie in het (concept)convenant, ontsloeg verweerster niet van haar verantwoordelijkheid als advocaat om daar ook zelf onderzoek naar te doen. Dat wordt van een deskundig advocaat verwacht, in het bijzonder in het geval voor beide echtelieden wordt opgetreden. Verweerster is dan ook naar het oordeel van de raad tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens klager. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 22 mei 2023 in de zaak 22-741/AL/NN naar aanleiding van de klacht van:

klager over   verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 12 januari 2022 heeft mr. T namens klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2 Op 14 september 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2022 KNN006/1693555 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 14 april 2023. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen.

2 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.1 Op 19 juli 2019 hebben klager en zijn toenmalige echtgenote, mevrouw F, zich tot verweerster gewend met het verzoek hun gezamenlijke echtscheiding te regelen. 2.2 Bij brief van 25 juli 2019 aan klager en mevrouw F heeft verweerster de opdracht bevestigd. De opdrachtbevestiging is door beide cliënten op 7 augustus 2019 ondertekend geretourneerd aan verweerster. 2.3 Per e-mail van 26 juli 2019 heeft verweerster een concept echtscheidingsverzoekschrift en een concept echtscheidingsconvenant aan klager (naar zijn gmail-adres) en aan mevrouw F (naar haar hotmail-adres) gestuurd. Daarin heeft verweerster toegelicht wat de gevolgen van de tussen partijen gemaakte (afwijkende) afspraken kunnen zijn ten aanzien van de partneralimentatie.

Diezelfde dag heeft mevrouw F aan verweerster en klager (op zijn gmail-adres) het volgende gemaild:

Wat ons betreft blijven we bij het punt dat er geen partneralimentatie zal worden betaald. (…)

Wat betreft 3.4 in het geval dat het huis voor meer dan 245.000 euro verkocht wordt maakt dit geen verschil toch, er staat onderaan deze alinea dat de resterende netto opbrengst verdeeld zal worden tussen beide partners.

Zouden we komende dinsdag 30 juli 2019 aan het einde van de middag de papieren kunnen tekenen?

2.4 Op 29 juli 2019 heeft verweerster aan (het hotmail-adres van) mevrouw F en aan (het gmail-adres van) klager ter controle en goedkeuring een aangepast echtscheidingsconvenant gestuurd ten aanzien van de partneralimentatie. 2.5 Op 30 juli 2019 heeft mevrouw F aan verweerster, en cc ook aan klager, gemaild dat klager en zijzelf akkoord zijn met het aangepaste convenant en om 16.00 uur zullen langskomen voor de ondertekening ervan. In het convenant dat diezelfde middag door mevrouw F en klager op kantoor van verweerster is ondertekend staat onder meer:

3.1 [Klager] en [mevrouw F] zijn op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd.

(…)

3.3 De te verdelen eenvoudige gemeenschap is op de peildatum als volgt samengesteld:

a.) De echtelijke woning, gelegen (…)

b.) De aan de echtelijke woning verbonden hypothecaire geldlening

c.) De inboedel

d.) Een bedrag van € 15,000,-- uit de nalatenschap van de grootmoeder van [klager]

3.4 De woning en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening

De woning is verkocht voor een bedrag van € 245.000,--, de hypothecaire geldlening bedraagt € 80.000,--. Van de netto verkoopopbrengst reserveren [klager] en [mevrouw F] een bedrag van € 5.000,-- voor de voldoening van diverse kosten. Aan [klager] en [mevrouw F] is het genoegzaam bekend welke kosten daarvan worden betaald, zodat [klager] en [mevrouw F] een nadere specificatie niet nodig achten. Een eventueel restantbedrag zal bij helfte tussen [klager] en [mevrouw F] worden verdeeld.

De overige netto verkoopopbrengst zal bij helfte tussen de man en de vrouw worden verdeeld.

2.6 Op 1 augustus 2019 heeft verweerster het echtscheidingsverzoekschrift met het echtscheidingsconvenant ingediend bij de rechtbank Oost-Nederland, locatie Almelo. In het verzoekschrift staat dat partijen op huwelijkse voorwaarden met elkaar zijn gehuwd. 2.7 Bij beschikking van 8 augustus 2019 heeft de rechtbank Oost-Nederland, locatie Almelo, de echtscheiding uitgesproken en bepaald dat de inhoud van het aangehechte echtscheidingsconvenant van 30 juli 2019 daarvan deel uitmaakt. In de beschikking is (abusievelijk) vermeld dat partijen in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. 2.8 Op 16 augustus 2019 is de echtscheidingsbeschikking ingeschreven in de daarvoor bestemde registers van de burgerlijke stand. Verweerster heeft het dossier daarna gesloten. 2.9 Op 21 oktober 2019 heeft verweerster aan klager en aan mevrouw F het volgende gemaild:

Heden heeft mevrouw [F] contact met mij opgenomen over het echtscheidingsconvenant.

Zij deelde mij mee dat de woning toch niet is verkocht en dat [klager] nu aangeeft dat de woning niet verkocht hoeft te worden.

In het echtscheidingsconvenant is opgenomen dat de woning verkocht is. Zo heeft u mij dat destijds meegedeeld. De bedoeling was dus om de woning te verkopen. Als dat nu anders is, dan hoor ik dat graag van u. Wij zouden dan een afspraak kunnen maken om een en ander te overleggen als u dat wilt.

Mocht u nog vragen hebben, bel of mail gerust.

2.10 Op 24 oktober 2019 heeft op kantoor van verweerster met klager en mevrouw F een bespreking plaatsgevonden. Daarna heeft verweerster aan (het gmail-adres van) klager en aan (het hotmail-adres van) mevrouw F de die dag gemaakte afspraken als volgt bevestigd:

1. de kopers die de woning voor een bedrag van € 245.000,-- zouden kopen, hebben de koop niet doorgezet;

2. de woning en de hypotheek staan op naam van [klager]; (…)

4. [klager] wenst nu de woning niet meer te verkopen;

5. mevrouw [F] geeft aan dat zij € 78.000,-- in de woning heeft geïnvesteerd (€ 31.000,-- aan materiaalkosten en € 47.000,-- aan gewerkte uren door haar vader);

6. [klager] heeft aangegeven dat het bedrag aan materiaalkosten ongeveer kan kloppen, maar dat hij daarvan ook een deel betaald heeft;

7. [klager] is het niet eens met de gewerkte uren door de vader van mevrouw [F];

8. Volgens u beiden had u wel afgesproken hetgeen in het echtscheidingsconvenant ten aanzien van de woning is opgenomen, maar [klager] geeft nu aan dat nu de verkoop niet is doorgegaan hij zich bedacht heeft;

Wij hebben de volgende afspraken gemaakt:

9. ik ga uitzoeken wat de juridische positie van u beiden Is ten aanzien van de privé­investeringen door mevrouw [F] in de woning van [klager] (nog los van de eventuele bedragen);

10. bij dat onderzoek betrek ik ook het stuk tuin dat in eigendom van mevrouw [F] is;

11. de kosten van dit onderzoek zullen volledig door [klager] betaald worden. ik heb u meegedeeld dat mijn uurtarief nog ongewijzigd is, namelijk € 225,-- exclusief 6% kantoorkosten en 21 % BTW.

Indien er volgens u nog punten zijn die ik niet heb benoemd in deze mail of punten die volgens u anders liggen, dan verneem ik graag van u.

Nadat ik u nader heb bericht over uw juridische positie zal er overleg plaatsvinden over de verdere afwikkeling van deze kwestie.

2.11 In zijn e-mail van 18 november 2019 heeft klager aan verweerster en aan mevrouw F laten weten dat verweerster niets meer voor hem kon betekenen en dat hij het daarbij wil laten. Daarop heeft verweerster diezelfde dag per e-mail aan klager en mevrouw F laten weten dat zij met haar werkzaamheden stopt. 2.12 Mevrouw F is een procedure tegen klager gestart. Zij heeft, onder meer, gevorderd om klager te veroordelen tot betaling van ruim € 99.000,- aan haar. Aan deze vordering heeft zij onder verwijzing naar het echtscheidingsconvenant van 30 juli 2019 ten grondslag gelegd dat zij recht heeft op de helft van de netto-overwaarde van de toenmalige echtelijke woning. 2.13 Per e-mail van 29 juni 2020 heeft de advocaat van klager, zijn gemachtigde in deze procedure, verweerster ingelicht over de door mevrouw F tegen klager gestarte verdelingsprocedure. Om te kunnen beoordelen of verweerster als voormalig advocaat ook van klager een beroepsfout heeft gemaakt, heeft de advocaat van klager het dossier bij verweerster opgevraagd. Dat heeft zij op enig later moment aan hem verstrekt. 2.14 Verweerster heeft op 1 juli 2020 aan de gemachtigde van klager laten weten dat zij haar beroepsverzekeraar over de mogelijke aansprakelijkstelling door klager heeft ingelicht. Diezelfde verzekeraar heeft op 19 november 2020 aan de advocaat van klager bericht dat aansprakelijkheid door verweerster werd afgewezen. 2.15 Bij eindvonnis van 24 februari 2021 in de verdelingskwestie tussen mevrouw F en klager heeft de rechtbank onder meer overwogen:

Vernietiging van het convenant

4.4. Subsidiair stelt [klager] dat er sprake is van dwaling op grond van artikel 6:228 BW. (…)

4.5. De rechtbank overweegt dat [klager] de stelplicht en bewijslast heeft ten aanzien van de feiten en omstandigheden waaruit volgt dat er sprake is van dwaling. [Mevrouw F] heeft de stelling van [klager] dat hij niet wist dat de woning alleen aan hem toebehoort gemotiveerd betwist. Zij voert aan dat beide partijen tijdens het sluiten van het convenant wisten dat de woning eigendom was van [klager]. [Klager] heeft immers de woning uit de nalatenschap van zijn ouders verkregen en partijen hebben huwelijkse voorwaarden op laten maken. De vermelding in het convenant dat er voor wat betreft de woning sprake is van een eenvoudige gemeenschap is weliswaar onjuist maar dat dit heeft volgens [mevrouw F] niet aan de afspraken tussen partijen ten grondslag gelegen. Het vergoeden van de investeringen die [mevrouw F] heeft gedaan in de woning van [klager] lag ten grondslag aan de afspraken. [Mevrouw F] voert voorts aan dat partijen bij sluiten van de huwelijkse voorwaarden er door de notaris ook nadrukkelijk op zijn gewezen dat de woning eigendom is van [klager] en niet gemeenschappelijk wordt. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op verweer van [mevrouw F], het op de weg van [klager] had gelegen om zijn stelling dat hij heeft gedwaald nader toe te lichten. Omdat [klager] dit heeft nagelaten komt de rechtbank tot de conclusie dat [klager] zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd zodat zijn beroep op dwaling niet kan slagen. (…)

Inhoud van het convenant

4.7 Tussen partijen is in geschil of [klager] op grond van het tussen partijen gesloten echtscheidingsconvenant gehouden is de helft van de overwaarde van de woning aan [mevrouw F] uit te keren. (…)

4.9.1. De rechtbank stelt voorop dat partijen een onderhandse akte hebben ondertekend waarin zij de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun huwelijk hebben willen regelen. Deze onderhandse akte levert tussen partijen dwingend bewijs, behoudens tegenbewijs, op van de waarheid van hetgeen in de akte door hen omtrent de inhoud van die overeenkomst is verklaard. Tussen partijen levert het echtscheidingsconvenant dwingend bewijs op dat partijen hebben verklaard dat de verkoopopbrengst van de woning ieder voor de helft toekomt. Hiertegenover heeft [klager] enkel gesteld dat hij de inhoud van het convenant niet kende en hij blind zijn handtekening heeft gezet. [Mevrouw F] heeft dit gemotiveerd betwist. De rechtbank beschouwt daarom als vaststaand dat partijen - ondanks het feit dat [klager] enig eigenaar was van de woning - overeengekomen zijn dat de overige netto verkoopopbrengst tussen partijen zal worden verdeeld. [Klager] is dus op grond van het convenant gehouden aan [mevrouw F] bij verkoop van de woning de helft van de overige netto verkoopopbrengst te voldoen.

4.9.2. [Mevrouw F] stelt ook dat [klager] op grond van het echtscheidingsconvenant gehouden is om de helft van de overwaarde aan haar uit te keren in de huidige situatie, dat de woning niet is verkocht. De rechtbank overweegt dat in het echtscheidingsconvenant geen bepaling is opgenomen die ziet op de situatie dat de woning door [klager] wordt behouden. Dit is ook te begrijpen omdat ten tijde van de ondertekening van het echtscheidingsconvenant al een koopovereenkomst (onder ontbindende voorwaarde van financiering) was gesloten. De rechtbank dient aan de hand van de Haviltex-maatstaf te beoordelen of de uitleg die [mevrouw F] geeft aan het convenant, kan worden onderschreven.(…)

4.9.3. De rechtbank is van oordeel dat [mevrouw F] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld om met inachtneming van de Haviltex-maatstaf haar uitleg van het convenant te kunnen onderschrijven. De rechtbank overweegt daartoe dat niet is gebleken dat partijen voor het sluiten van het convenant gesproken hebben over de situatie dat [klager] de woning zou behouden. Ook is niet gebleken dat de advocaat partijen heeft: gewezen op deze situatie. Dit wordt gesteund door de verklaring van [mevrouw F] dat de advocaat weinig vragen heeft gesteld, geen advies heeft gegeven en voornamelijk is afgegaan op het verhaal van partijen. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat partijen de bedoeling hebben gehad dat dezelfde voorwaarden zouden gelden voor de situatie dat de woning zou worden verkocht als voor de situatie dat [klager] de woning zou behouden. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de vordering van [mevrouw F] voor zover deze ziet op de betaling van de helft van de overige netto verkoopopbrengst van de woning afwijzen.

Mevrouw F is tegen dit vonnis in hoger beroep gegaan.

3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) klager onvoldoende te informeren over de echtscheiding, zijn rechten en de gevolgen van de echtscheiding; b) tijdens de mediation alleen contact met mevrouw F te hebben gehad. 3.2 Volgens klager heeft verweerster haar onderzoeks- en inlichtingenplicht jegens hem verzaakt. Verweerster heeft geen eigen onderzoek gedaan, heeft geen stukken bij haar cliënten opgevraagd, heeft feitelijke onjuistheden en juridische misslagen in de concepten opgenomen en haar cliënten ook niet juist voorgelicht. Verweerster heeft ten onrechte in het echtscheidingsconvenant en zonder toestemming van klager opgenomen dat de woning gezamenlijk eigendom was en de netto overwaarde daarvan na verkoop door partijen bij helfte diende te worden verdeeld. Dit terwijl de woning eigendom van klager was en niet in enige gemeenschap viel. Klager heeft de woning op 21 december 2012 uit een erfenis verkregen. Partijen zijn in hun huwelijkse voorwaarden overeengekomen dat de woning te allen tijde buiten elke gemeenschap zal blijven. Ook heeft verweerster nagelaten klager te informeren over de status van zijn woning. Dat had zij volgens klager moeten doen omdat de status van de woning door zijn erfenis en huwelijk voor klager ingewikkelde materie is geworden waarin hij niet thuis is. 3.3 Op basis van de onjuiste informatie in hun echtscheidingsconvenant is mevrouw F een verdelingsprocedure tegen klager gestart. Dat verweerster een beroepsfout heeft gemaakt, waardoor klager schade heeft geleden, wordt volgens klager ook bevestigd in het vonnis van 24 februari 2021.

4 VERWEER 4.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.Klachtonderdeel a) 4.2 Verweerster betwist dat zij in het gemeenschappelijk verzoekschrift onjuiste informatie heeft vermeld. Dat de rechtbank in de echtscheidingsbeschikking heeft vermeld dat partijen in gemeenschap van goederen waren gehuwd, kan haar niet worden aangerekend. 4.3 Tijdens de eerste bespreking heeft verweerster met klager en mw. F alle door hun vooraf al gemaakte financiële afspraken doorgenomen, waaronder de afspraak over de verdeling van de netto verkoopopbrengst van de al verkochte woning. Op geen enkel moment heeft klager, of mevrouw F, aan verweerster meegedeeld dat de echtelijke woning op naam van klager stond. Dit terwijl klager, en ook mevrouw F volgens het vonnis van 24 februari 2021, wisten dat klager de woning uit de nalatenschap van zijn ouders had verkregen en partijen daarover een bepaling hebben opgenomen in hun huwelijkse voorwaarden. Niet na ontvangst van het concept-convenant of ten tijde van de ondertekening daarvan bij haar op kantoor, hebben klager noch mevrouw F verweerster erop gewezen dat de echtelijke woning ten onrechte als gemeenschappelijk stond vermeld. 4.4 Verweerster heeft alle concept-stukken standaard naar de eigen e-mailadressen van klager en mevrouw F gestuurd. Zij hebben ruim de gelegenheid gekregen om de concepten rustig na te lezen en vragen aan haar te stellen. Klager en mevrouw F hebben het aangepaste convenant daarna goedgekeurd en op haar kantoor ondertekend. 4.5 Zij betwist een beroepsfout te hebben gemaakt. Verweerster merkt daarbij op dat zij niet betrokken was bij de procedure die tot het vonnis van 24 februari 2021 tussen klager en mevrouw F heeft geleid. 4.6 Achteraf bezien is volgens verweerster de enige onjuistheid in het echtscheidingsconvenant dat daarin staat vermeld dat de woning onderdeel was van een eenvoudige gemeenschap. Dat maakte nog niet dat daardoor de feitelijke eigendom werd veranderd. Ook al was klager eigenaar van de woning, dan stond het partijen geheel vrij om een afspraak over de verdeling van de overwaarde van die woning na verkoop te maken. Dat is zo ook op uitdrukkelijk verzoek van de beide cliënten opgenomen in het echtscheidingsconvenant. 4.7 Op 24 oktober 2019 heeft een bespreking met klager en mevrouw F plaatsgevonden omdat de overdracht van de woning niet was doorgegaan en klager ook niet meer aan een verkoop van de woning wilde meewerken. Tijdens dat overleg hebben beide cliënten volgens verweerster aan haar bevestigd dat zij destijds wel de afspraak hadden gemaakt zoals in het echtscheidingsconvenant over de woning was opgenomen, maar dat klager zich, nu de verkoop niet was doorgegaan, had bedacht. Dit blijkt volgens verweerster zo ook uit haar e-mail van 24 oktober 2019 aan klager en mevrouw F. In die bevestiging heeft zij ook aangegeven dat als er nog punten waren die niet in de bevestiging waren benoemd of punten die volgens klager en mevrouw F toch anders lagen, dat verweerster dat dan graag wilde vernemen. Een reactie is echter uitgebleven.Klachtonderdeel b) 4.8 Volgens verweerster heeft zij niet alleen contact met mevrouw F maar ook veelvuldig met klager gehad. Alle persoonlijke besprekingen en correspondentie zijn met beiden gevoerd op hun eigen e-mailadressen. De opdrachtbevestiging is ook door klager ondertekend.

5 BEOORDELING

Maatstaf

5.1 In deze zaak gaat het om de vraag of verweerster de belangen van klager in zijn echtscheidingszaak met voldoende zorg heeft behandeld, als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet (Aw). 5.2 De raad stelt voorop dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang toetst. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. 5.3 Indien een advocaat optreedt als enige advocaat van twee partijen om op hun gemeenschappelijk verzoek een echtscheidingsconvenant op te stellen en een echtscheiding tot stand te brengen, geldt voor die advocaat volgens rechtspraak van het Hof van Discipline een zware zorgplicht. Die brengt onder meer met zich dat de advocaat beide partijen goed voorlicht over hun marges en mogelijkheden en zich ervan vergewist dat beide partijen een te treffen regeling begrijpen. 5.4 De raad zal onderzoeken of verweerster aan de hiervoor genoemde zware zorgplicht heeft voldaan. Daarbij stelt de raad voorop dat de advocaat gehouden is belangrijke afspraken, en soms ook een gegeven advies of informatie, schriftelijk vast te leggen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daarover op de advocaat te rusten (gedragsregel 16).

Heeft verweerster voldaan aan haar informatieplicht richting klager?

5.5 Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de zitting is besproken, is de raad van oordeel dat verweerster onvoldoende regie heeft gevoerd in de echtscheidingszaak van klager en zijn toenmalige echtgenote. Als gevolg daarvan heeft zij klager onvoldoende ingelicht over de gevolgen van de gemaakte afspraken in het kader van zijn echtscheiding op gemeenschappelijk verzoek. Verweerster is hierin naar het oordeel van de raad te weinig kritisch geweest. Met name heeft verweerster, zo heeft zij ter zitting bevestigd, aan haar cliënten geen vragen gesteld of relevante stukken opgevraagd over de eigendomssituatie van de echtelijke woning en de verkoop daarvan. Had zij dat toen wel gedaan, dan had verweerster geweten dat de woning alleen van klager was en volgens de huwelijkse voorwaarden buiten enige gemeenschap viel. Ook had verweerster dan geweten dat de woning van klager onder financieringsvoorbehoud was verkocht. Met die informatie had verweerster ook, na overleg met klager en mevrouw F, een bepaling in het convenant kunnen opnemen over wat werd afgesproken als de woning onverhoopt niet zou worden verkocht. Dat klager dit alles zelf ook wel wist en heeft ingestemd met de onjuiste informatie hierover in het (concept)convenant, zoals verweerster heeft gesteld, ontsloeg haar niet van haar verantwoordelijkheid als advocaat om daar ook zelf onderzoek naar te doen. Dat wordt van een deskundig advocaat verwacht. Al helemaal als een advocaat voor beide echtelieden optreedt bij hun echtscheiding, zoals nu het geval was. Dan moet de advocaat zich ervan vergewissen, en dat achteraf schriftelijk ook vastleggen, dat ieder van de cliënten begrijpt wat zij hebben afgesproken en ook wat daarvan de fiscale gevolgen voor hen zijn. Verweerster heeft dit nagelaten door uitsluitend af te gaan op de van haar cliënten verkregen informatie. Daarmee heeft zij tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat zij daarmee is tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens klager. Of verweerster daarmee een beroepsfout heeft gemaakt, is niet ter beoordeling van de tuchtrechter. Daar staan andere wegen voor open. Klachtonderdeel a) is gegrond.

Heeft verweerster tijdens de mediation alleen contact met haar andere cliënte gehad?

5.6 Dit verwijt is naar het oordeel van de raad feitelijk niet juist, zoals blijkt uit hetgeen onder de feiten is vastgesteld. Nu een feitelijke grondslag ontbreekt, wordt klachtonderdeel b) ongegrond geoordeeld.

6 MAATREGEL 6.1 De raad heeft één klachtonderdeel gegrond verklaard. Voor oplegging van een maatregel zou in beginsel, volgens de maatstaven van het Hof van Discipline, een berisping in aanmerking komen, omdat het handelen van verweerster laakbaar is. De gegrond verklaarde klacht raakt aan de fundamentele verantwoordelijkheid van een advocaat om de cliënt goed te informeren over de gevolgen van een (gemeenschappelijk) echtscheidingsverzoek, de daarin gemaakte afspraken en de (fiscale) gevolgen daarvan. Verweerster is hierin jegens klager tekortgeschoten doordat zij heeft geleund op de van haar cliënten verkregen informatie zonder eigen onderzoek. 6.2 De raad ziet in dit geval aanleiding te volstaan met het opleggen van een waarschuwing aan verweerster. Klager had immers ook op eigen initiatief meer informatie aan verweerster kunnen verstrekken en na ontvangst van de verschillende concepten, evenals kort voor de ondertekening van het convenant bij verweerster op kantoor, verweerster op de onjuistheden in die stukken kunnen wijzen. Klager had ook een eigen verantwoordelijkheid om die stukken goed door te lezen, zeker voor de ondertekening ervan. Bij enige onduidelijkheid had hij verweerster daarnaar kunnen vragen. Dat heeft hij niet gedaan. 6.3 Deze omstandigheden in combinatie met het feit dat verweerster geen tuchtrechtelijk verleden heeft, rechtvaardigen voor de raad de lagere maatregel van waarschuwing.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b) en c) genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart klachtonderdeel a) gegrond; - verklaart klachtonderdeel b) ongegrond; - legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op; - veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1; - veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; - veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. M. Jansen, voorzitter, mrs. S.M. Bosch-Koopmans, N.A. Heidanus, H.Q.N. Renon, H.J. Voors, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2023.

griffier                                                                                                                voorzitter   Verzonden d.d. 22 mei 2023