Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-04-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2023:56

Zaaknummer

23-173/DB/OB

Inhoudsindicatie

Klacht is niet binnen de in artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet bepaalde termijn ingediend.

Inhoudsindicatie

Klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch van 28 april 2023

in de zaak 23-173/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

over:

 

verweerster

 

De [plaatsvervangend] voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 2 maart 2023 met kenmerk 48/21/163K, door de raad per e-mail ontvangen op 2 maart 2023, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 12. De voorzitter heeft voorts kennis genomen van de e-mails van klager van 7 en 9 maart 2023, met bijlagen.

 

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Klager heeft zich op 15 februari 2017 tot verweerster gewend in verband met problemen met de registratie van de achternaam van zijn vader bij de gemeente. Verweerster heeft bij brief van 23 augustus 2018 verslag gedaan van de bevindingen van haar onderzoek en aan klager bericht geen juridische grondslag te zien voor enige juridische procedure. Verweerster berichtte geen andere werkzaamheden voor klager te verrichten en tot sluiting van het dossier te zullen overgaan. Klager heeft op 29 augustus 2018 aan verweerster bericht zich niet in haar advies te kunnen vinden  en een klacht tegen haar te zullen indienen.

1.2 Klager heeft op 28 september 2018 bij de deken een klacht ingediend over verweerster. Verweerster heeft bij brief van 8 november 2018 het verloop van de zaak en haar advies in die zaak nader toegelicht. Verweerster heeft het dossier in de zaak van klager hierna gesloten en geen werkzaamheden meer voor klager verricht.  Klager heeft zijn klacht bij brief van 9 januari 2019 aangevuld.  De deken  heeft op 23 september 2019 zijn visie op de klacht gegeven. De klacht is daarna doorgestuurd naar de Raad van Discipline. Deze klacht is bij de raad bekend onder nummer 19-751/DB/OB. De klacht is bij beslissing van de raad van 23 maart 2020 ongegrond verklaard. Het Hof van Discipline heeft de beslissing van de raad bij beslissing van    29 maart 2021 bekrachtigd.

1.3 Klager heeft op 7 december 2021 opnieuw een klacht over verweerster bij de deken ingediend.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:

a)verweerster heeft geen onderzoek gedaan naar de grootouders van klager;

b)verweerster stelt ten onrechte dat er een Koninklijk Besluit van 28 maart 1933 is;

c)verweerster heeft het onderzoek in de zaak van klager niet goed verricht.

 

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4 BEOORDELING

4.1 Op grond van artikel 46g lid 1 aanhef en onder a Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien deze wordt ingediend na het verloop van drie jaren na de dag waarop de klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. De ratio van deze bepaling is dat de rechtszekerheid meebrengt dat een advocaat niet tot in lengte van dagen bedacht hoeft te zijn op tuchtklachten over gedragingen in het verleden. Het gaat hier om een vervaltermijn die ambtshalve door de tuchtrechter wordt toegepast (zie HvD 7 december 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:256).

4.2 Klager heeft op 7 december 2021 een klacht over het optreden van verweerster ingediend. De klacht heeft betrekking op het advies van verweerster aan klager d.d. 23 augustus 2018. Het is de voorzitter uit de in klachtzaak 19-751/DB/OB aan de raad overgelegde stukken ambtshalve bekend dat klager op 29 augustus 2018 al aan verweerster heeft bericht dat hij zich niet kon vinden in haar advies van 23 augustus 2018. De voorzitter stelt op grond hiervan vast dat klager op 29 augustus 2018 op de hoogte was van de gedragingen van verweerster, waarop zijn klacht van 7 december 2021 betrekking heeft. Dit betekent dat de klacht niet binnen de in artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet bepaalde termijn is ingediend.

4.3 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk

 

Aldus beslist door mr. J.M.H. Schoenmakers, [plaatsvervangend] voorzitter, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 april 2023.

 

Griffier                                                            Voorzitter

 

 

Verzonden op: 1 mei 2023