Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-04-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2023:85

Zaaknummer

22-952/A/A

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing; klacht over de (voormalig) eigen advocaat is deels niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van een rechtstreeks eigen belang. Het enkele feit dat verweerder (of zijn kantoorgenoot) in het verleden klager heeft bijgestaan in een procedure over de omgangsregeling met de zoon en verweerder (of diens kantoorgenoten) nadien de werkgever van de zoon heeft (hebben) bijgestaan in een tweetal procedures tegen de zoon raakt klager niet rechtstreeks in zijn belang. Voor het overige is de klacht ongegrond. van een situatie waarin toepassing moet worden gegeven aan gedragsregel 15 (belangenverstrengeling) is geen sprake. Het feit dat verweerder klager in het verleden heeft bijgestaan in (onder meer) de kwestie rondom de omgangsregeling met de zoon, maakt niet dat verweerders kantoorgenoten jaren later niet de werkgever van de zoon konden bijstaan in een tweetal procedures tegen de zoon. Nu de zoon nooit cliënt is geweest van verweerder of diens kantoor, is van belangenverstrengeling van verweerder (jegens klager) geen sprake.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 24 april 2023  in de zaak 22-952/A/A  naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 9 februari 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2    Op 1 december 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1763537/RAB van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 13 maart 2023. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. Procedure rondom omgangsregeling zoon 2.2    Verweerder heeft klager ongeveer 16 tot 17 jaar geleden bijgestaan in een procedure tegen zijn ex-partner (hierna: de ex-partner) over de financiële afwikkeling van deze relatie en in een procedure over de omgang met de uit die relatie geboren zoon (hierna: de zoon). Later heeft verweerders kantoorgenoot mr. K de behandeling van de procedure over de omgangsregeling met de zoon van verweerder overgenomen.  2.3    De ex-partner is op enig moment daarna getrouwd met de heer Van E, die eigenaar is van een smederij (hierna: de smederij). De zoon is als werknemer bij die smederij in dienst geweest. Tussen de zoon en de smederij is een geschil ontstaan over, onder meer, de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst.  Ontbindingsprocedure  2.4    De smederij is op enig moment een ontbindingsprocedure tegen de zoon gestart bij de kantonrechter. In deze procedure hebben verweerders kantoorgenoten mrs. K-B en S de smederij bijgestaan. Mrs. K-B en S hebben in hun pleitaantekeningen verwezen naar een beschikking van het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het hof) van 27 april 2006 gewezen in de procedure tussen klager en de ex-partner. In die beschikking staat dat klager zich volgens de ex-partner zou ophouden in een criminele wereld van drugs en wapenhandel die schadelijk is voor de ontwikkeling van de zoon.  2.5    Bij beschikking van 7 februari 2022 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen de smederij en de zoon ontbonden. Procedure rondom beslaglegging 2.6    De heer Van E is daarnaast op 29 augustus 2021 een tweede procedure tegen de zoon gestart, waarbij beslag is gelegd op een stuk grond, dat de zoon in eigendom heeft. In deze procedure werd de heer Van E bijgestaan door mr. S.  

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. a)    Verweerder (althans zijn kantoor), heeft de heer Van E bijgestaan in een tweetal procedures tegen de zoon, terwijl de zoon onderwerp is geweest in een procedure waarin verweerder eerder klager heeft bijgestaan; b)    Verweerder (althans zijn kantoor) heeft leugens, die in de procedure in 2006 over klager zijn verteld en door verweerder namens klager zijn bestreden, nu in de procedure tegen de zoon van klager gebruikt;  c)    Verweerder heeft de naam van klager onnodig en ten onrechte door het slijk gehaald waardoor hij smaad en laster jegens klager heeft gepleegd en zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten. 

4    VERWEER  4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING klachtonderdeel a) 5.1    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij hem in het verleden heeft bijgestaan in een procedure over de omgangsregeling met de zoon en dat verweerder (of zijn kantoorgenoot) daarna de heer Van E (als eigenaar van de smederij) heeft bijgestaan in een ontbindingsprocedure tegen de zoon en in een procedure over beslaglegging op een stuk grond van de zoon. Volgens klager neigt dit naar belangenverstrengeling.  5.2    De raad overweegt het volgende. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen over een advocaat komt slechts toe aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Het enkele feit dat verweerder (of zijn kantoorgenoot) in het verleden klager heeft bijgestaan in een procedure over de omgangsregeling met de zoon en verweerder (of diens kantoorgenoten) nadien de heer Van E heeft bijgestaan in een tweetal procedures tegen de zoon raakt klager niet rechtstreeks in zijn belang. Uitsluitend de zoon kan een klacht indienen over verweerder als hij vindt dat verweerder zich ten opzichte van hem tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door eerst op te treden in een procedure tussen zijn ouders over “zijn omgangsregeling” en daarna zijn werkgever bij te staan (of zijn kantoorgenoten die wederpartij te laten bijstaan) in een procedure tegen hem. Aangezien klager zelf geen eigen rechtstreeks belang heeft zal de raad dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk verklaren.  Klachtonderdelen b) en c)   5.3    Deze klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling en komen neer op het volgende. Klager verwijt verweerder dat de leugens die in de procedure in 2006 over hem zijn verteld (en toen door verweerder zijn bestreden) later door zijn kantoorgenoten gebruikt zijn in de ontbindingsprocedure tegen de zoon. In die procedure uit 2006 is namelijk namens de ex-partner aangevoerd dat klager zich zou ophouden in een criminele wereld van drugs en wapenhandel en dat deze omgeving schadelijk zou zijn voor de ontwikkeling van de zoon. In de pleitaantekeningen van de kantoorgenoten van verweerder is opnieuw naar voren gebracht dat klager zich zou ophouden in de criminele wereld van drugs en wapenhandel. Daarbij hebben zij verwezen naar de beschikking van het hof van 27 april 2006. Verweerder weet volgens klager dat het een leugen is dat hij zich zou ophouden in de criminele wereld. Niet alleen heeft verweerder zijn kantoorgenoten informatie naar voren laten brengen uit de procedure die verweerder in het verleden voor klager heeft gevoerd, hetgeen zou kunnen duiden op een belangenverstrenging, maar bovendien betreft het informatie waarvan verweerder weet, dan wel behoort te weten dat die informatie onjuist is. Klager is hierdoor volstrekt onnodig in een procedure betrokken waar hij helemaal buiten staat. Daarbij is zijn naam door het slijk gehaald en heeft verweerder meegewerkt aan het plegen van smaad en laster. Ook zijn er onnodig grievende uitspraken gebruikt als reden voor de beslaglegging door de heer Van E op een stuk grond van de zoon. 5.4    Verweerder voert aan dat het juist is dat hij klager jaren geleden enige tijd heeft bijgestaan, waarna zijn kantoorgenoot mr. K hem heeft bijgestaan (in de kwestie over de omgangsregeling). Later is de heer Van E als eigenaar van de smederij in de ontbindingsprocedure door (andere) kantoorgenoten - mrs. K-B en S - bijgestaan. In die procedure is door de zoon bij verweerschrift de beschikking van het hof van 27 april 2006 ingebracht, waaruit zijn kantoorgenoten de mening van de ex-partner hebben geciteerd dat klager zich zou ophouden in een criminele wereld van drugs en wapenhandel. Door verweerders kantoorgenoten is op geen enkele wijze hierbij gebruik gemaakt van vertrouwelijke informatie of zaaksgebonden informatie uit klagers oude dossier. Het opnemen van één zin onder verwijzing naar een bewijsstuk dat door de zoon (en dus niet door verweerders kantoorgenoten) is ingediend, kan niet worden aangemerkt als belangenverstrengeling. Ook valt, aldus verweerder, niet in te zien dat het bijstaan door zijn kantoorgenoten van de smederij en de heer Van E belangenverstrengeling in de zin van de gedragsregels oplevert.  5.5    De raad overweegt het volgende. In gedragsregel 15 is - kort gezegd - bepaald dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een (voormalig) cliënt van hem of van een kantoorgenoot, omdat dit kan leiden tot belangenverstrengeling. De raad stelt vast  dat van een situatie waarin toepassing moet worden gegeven aan gedragsregel 15 geen sprake is. Verweerder, en zijn kantoorgenoot mr. K, hebben klager in het verleden bijgestaan in (onder meer) de kwestie rondom de omgangsregeling met de zoon. Verweerders kantoorgenoten (mrs. K-B en S) hebben jaren later de heer Van E als eigenaar van de smederij bijgestaan in een tweetal procedures tegen de zoon. Nu de zoon nooit cliënt is geweest van verweerder of diens kantoor, is van belangenverstrengeling van verweerder (jegens klager) geen sprake.  5.6    Over informatie die de kantoorgenoten van verweerder in de ontbindingsprocedure over klager naar voren hebben gebracht, heeft verweerder gesteld dat deze informatie afkomstig is uit door de zoon zelf ingebrachte stukken en dat derhalve geen gebruik is gemaakt van informatie die alleen had kunnen worden verkregen vanuit de advocaat-cliënt relatie tussen verweerder en klager. Dat dit wel zo zou zijn heeft klager ook op geen enkele wijze onderbouwd. Verder heeft te gelden dat klagers verwijten dat zijn naam door het slijk is gehaald en verweerder heeft meegewerkt aan het plegen van smaad en laster alsook dat er onnodig grievende uitspraken zijn gebruikt als reden voor de beslaglegging op het stuk grond van de zoon, niet slagen. Voor hetgeen verweerders kantoorgenoten over klager in de ontbindingsprocedure naar hebben gebracht, valt niet in te zien hoe verweerder, die geen rol had in die procedure, hiervan een verwijt valt maken. Verder heeft klager geen enkel bewijs geleverd waaruit zou blijken dat (en welke) uitlatingen in het beslagrekest onnodig grievend waren en hoe verweerder dit valt aan te rekenen.    5.7    De raad komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder jegens klager niet is gebleken, zodat klachtonderdelen b) en c) ongegrond zijn. 

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart klachtonderdeel a) niet-ontvankelijk; -    verklaart klachtonderdelen b) en c) ongegrond. 

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. P. van Lingen en K.C. van Hoogmoed, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 april 2023.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 24 april 2023