Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-04-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2023:83

Zaaknummer

22-934/A/A

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing; Gedeeltelijk gegronde klacht over de advocaat van de wederpartij in een familierechtzaak. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door in strijd met gedragsregel 5 onvoldoende te trachten via de minnelijke weg tot een oplossing te komen met klager en diens advocaat. Daarnaast heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door in strijd met gedragsregel 6 lid 1 en 2 een onvoldoende doelmatige behandeling van de zaak na te streven (lid 1) en door klager niet van zijn voornemen hem te dagvaarden op de hoogte te stellen en hem in dat verband om zijn verhinderdata te vragen (lid 2). Verweerders opstelling strookt niet met hetgeen een behoorlijk handelend advocaat betaamt, temeer niet nu het een familiezaak betreft. Nu verweerder evenwel een blanco tuchtrechtelijk verleden heeft en niet is gebleken dat verweerder welbewust klager heeft willen benadelen, acht de raad de maatregel van een waarschuwing met kostenveroordeling passend en geboden.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 24 april 2023 in de zaak 22-934/A/A naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 11 juli 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2    Op 23 november 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2008452/JS/YH van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 13 maart 2023. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7. Ook heeft de raad kennisgenomen van de bij e-mail van 15 december 2022 door verweerder nagezonden brief met bijlagen.

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Uit het huwelijk van klager met zijn ex-echtgenote (hierna: de ex-echtgenote) is op 6 mei 2011 een zoon (hierna: de zoon) geboren. Op 10 december 2014 zijn klager en de ex-echtgenote gescheiden. Zij hebben het gezamenlijk gezag over de zoon vastgelegd in een echtscheidingsconvenant van 10 november 2013. Klager is hertrouwd met zijn huidige echtgenote, die een minderjarige dochter heeft uit een eerdere relatie.  2.3    Nadat klager van de zoon had vernomen dat de ex-echtgenote voor hem een Wit-Russisch paspoort had aangevraagd, heeft klager de ex-echtgenote per Whatsapp bericht van 13 april 2022 gevraagd of zij nog van plan was om zijn toestemming te vragen voor het aanvragen van het paspoort voor de zoon. De ex-echtgenote antwoordde hierop dat wanneer zij toestemming van klager nodig had, zij daarom zou vragen.  2.4    Bij e-mail van 18 april 2022 heeft klager de ex-echtgenote laten weten geen toestemming te geven voor het aanvragen van het paspoort, onder meer vanwege de oorlogssituatie waarbij Wit-Rusland betrokken is en waarvoor sancties zijn ingesteld. Vanaf april 2022 heeft klager meerdere keren bij de ex-echtgenote geïnformeerd naar haar vakantieplannen voor de zomer en of zij niet naar Wit-Rusland zou afreizen met het kind.   2.5    Bij e-mail van 26 mei 2022 heeft de ex-echtgenote klager een boekingsbevestiging gestuurd voor haar heen- en terugreis met de zoon naar Turkije die zomer. Zij schrijft in dat verband: “Wil jij nog deze week voor het reizen naar het buitenland ondertekenen?” 2.6    Bij e-mail van 29 mei 2022 heeft klager de ex-echtgenote, voor zover relevant, als volgt geantwoord: “(…) er moeten van tevoren wel een aantal zaken geregeld worden. (…) Er is op dit moment een oorlog in Europa, waar Turkije een rol in speelt en wat gevolgen kan hebben voor het vliegverkeer. En je hebt bovendien een nieuw Wit-Russisch paspoort voor [de zoon] aangevraagd. (…) Misschien ben je eigenlijk van plan om zonder mijn toestemming met [de zoon] naar Wit-Rusland te reizen, via Turkije (…). Je stuurt nu een document waaruit zou blijken dat je alleen maar naar Turkije gaat. Maar je moet ook net als alle andere jaren een terugreisververklaring voor dit jaar ondertekenen en aan mij geven (…). En omdat je een Wit-Russisch paspoort hebt aangevraagd, zonder mijn toestemming, heb ik nu wel de bijzondere voorwaarde dat je dit paspoort aan mij in bewaring geeft. (…) Ik teken pas als ik deze documenten heb gekregen. (…)” 2.7    Op 23 juni 2022 heeft de ex-echtgenote verweerder gevraagd haar belangen in deze kwestie te behartigen. Bij e-mail van 29 juni 2022 heeft de ex-echtgenote klager bericht dat zij hem de Nederlandse en Wit-Russische paspoorten van de zoon zou geven in ruil voor de ID-kaart van de zoon voor de periode van de vakantie naar Turkije en dat zij ook de door klager gevraagde terugreisverklaring zou tekenen, op voorwaarde dat klager uiterlijk de volgende dag om 12:00 uur het toestemmingsformulier voor het reizen naar Turkije ondertekent.    2.8    Bij e-mail van 30 juni 2022 (17:07 uur) heeft de ex-echtgenote klager laten weten dat zij nog geen reactie van hem had ontvangen en dat wanneer hij de volgende ochtend uiterlijk om 10:00 uur nog niet had gereageerd zij genoodzaakt was een kort geding te starten. Bij e-mail van 30 juni 2022 (17:56 uur) heeft klager geantwoord dat hij de volgende dag bij haar zou langskomen in welk verband hij schrijft: “(…) Als je dan de beide paspoorten en de terugreisdocumenten aan mij overhandigt in ruil voor de ID-kaart en ook de door mij ondertekende reistoestemming, dan is het geregeld (…)!” 2.9    Bij hun ontmoeting op 1 juli 2022 ontstond tussen klager en de ex-echtgenote een discussie over het Wit-Russische paspoort van de zoon dat zij klager had overhandigd. Hierover schrijft de ex-echtgenote bij e-mail van 1 juli 2022 (10:47 uur): “(…) Jij vroeg mij om te laten zien [het Wit-Russische paspoort van de zoon] en dit heb ik ook gedaan. Echter gaf jij aan dat Wit-Russisch paspoort geen geldig paspoort is en dat ik je een ander, nieuw paspoort, moet geven, maar het enige Wit-Russische paspoort dat in mijn bezit is is deze versie die ik je aantoonde. (….) Maar jij luisterde niet, draaide om en ging (…) weg. (…) Ik wil nog een het allerlaatste voorstel doen: Uiterlijk vandaag om 12:00 uur krijg ik van je antwoord of jij het formulier wilt gaan ondertekenen. Laatste kans om niet naar de Rechtbank te gaan is vanmiddag 12:00 uur. Als je mijn voorstel niet accepteert of als ik van je niets verneem, laat ik een kort geding van start gaan.” 2.10    Bij e-mail van 1 juli 2022 (11:22 uur) heeft klager de ex-echtgenote als volgt geantwoord: “(…) Ik heb met jou de afspraak gemaakt dat ik toestemming zal geven als je mij het Wit-Russische paspoort wat je nieuw hebt aangevraagd geeft. Helaas heb ik moeten concluderen dat je me zijn (binnenkort) verlopen paspoort probeert te overhandigen. Ik onderteken alleen als je mij beide Wit-Russische paspoorten geeft. (…)” 2.11    Klager heeft zich vervolgens tot zijn advocaat (hierna: mr. Van H) gewend met het verzoek om verweerder een voorstel te doen om een oplossing voor het geschil te bereiken. Bij e-mail van 5 juli 2022 (10:01 uur) schrijft mr. Van H verweerder dat de ex-echtgenote de gemaakte afspraken niet is nagekomen, omdat zij klager op 1 juli 2022 het Wit-Russische paspoort van de zoon wilde overhandigen dat op het moment van de voorgenomen reis niet meer geldig zou zijn. Zij heeft in dat verband ex-echtgenote gesommeerd binnen vijf dagen alsnog het nieuwe Wit-Russische paspoort en het Nederlandse paspoort van de zoon aan klager te overhandigen en benadrukt dat klager een rechtszaak wil voorkomen en het geschilpunt in onderling overleg wenst te beslechten.  2.12    Op 5 juli 2022 heeft verweerder aan klager een dagvaarding laten betekenen.  2.13    Bij e-mail van 5 juli 2022 (11:49 uur) heeft verweerder mr. Van H als antwoord het formulier aanvraag kort geding met dagvaarding toegezonden waarin is verzocht om vervangende toestemming voor de aanstaande vakantie en mr. Van H bericht dat de zitting op 15 juli 2022 om 9:30 uur zal zijn. Verweerder schrijft in dat verband: “Ik verwijs u naar de inhoud van de dagvaarding en verzoek u mij te berichten of die geen aanleiding is voor uw cliënt om op zijn standpunt terug te komen. Ik ben bezig met het vertalen van een recente e-mail van de Wit-Russische Ambassade waarin volgens cliënte is bevestigd dat [de zoon] nog niet beschikt over een nieuw paspoort.” 2.14    Bij e-mail van 5 juli 2022 (15:32 uur) heeft mr. Van H zich tot het team Kort Geding van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank), gewend en schrijft zij, voor zover relevant, het volgende: “(…) zojuist nam ik met grote verbazing kennis van het e-mailbericht van [verweerder], dat hij zonder enige vooraankondiging en noodzaak een kort geding heeft aangespannen jegens cliënt. (…) [Verweerder] handelt door rauwelijks dagvaarden van cliënt in strijd met regel 6 van de Gedragsregels Advocatuur. Daarnaast handelt hij in strijd met artikel 2.2 van het Procesreglement (…), aangezien hij de verhinderdata van cliënt voor het plannen van een zitting niet heeft opgevraagd bij hem. Zowel cliënt als ik zijn verhinderd op 15 juli aanstaande, zodat ik uw rechtbank verzoek om zo spoedig mogelijk een nieuwe zittingsdatum te plannen, rekening houdende met de verhinderdata dezerzijds (…). Een kopie van dit bericht zend ik heden aan [verweerder].”  2.15    Bij e-mail van 5 juli 2022 (16:22 uur) heeft verweerder als volgt gereageerd: “(…) Uw cliënt is niet overvallen door het kort geding, want hij wist dat die eraan kwam. Ik heb van een sommatiebrief aan uw cliënt afgezien omdat cliënte die sommatie zelf had verricht. (…) Het enige wat zij niet aan uw cliënt kon afgeven was een nieuw paspoort van [de zoon]. (…) zij kan niet iets aan uw cliënt afgeven wat zij niet in haar bezit heeft. Cliënte wil niet anders dan de zaak in onderling overleg te regelen, maar uw cliënt eist het onmogelijke van haar en dwingt haar mede in het belang van [de zoon] een kort geding te starten. Mocht u andere oplossingen kunnen bedenken, dan hoor ik dat graag van u.” 2.16    Bij e-mail van 5 juli 2022 (17:56 uur) heeft mr. H verweerder, voor zover relevant, geantwoord: “(…) Zodra uw cliënte beschikt over het nieuwe Wit-Russische paspoort (…) zal zij dit nieuwe paspoort overhandigen aan cliënt, waarna hij (…) het door hem ingevulde toestemmingsformulier aan uw cliënte zal overhandigen.(…) Ik verzoek u mij uiterlijk morgen 6 juli om 15:00 uur te bevestigen dat uw cliënte het Nederlandse en het Wit-Russische paspoort van [de zoon] aan cliënt zal overhandigen en dat u het kort geding intrekt. (…)”  2.17    Bij e-mail van 6 juli 2022 (11:58 uur) heeft verweerder mr. Van H, voor zover relevant, geantwoord: “(…) Cliënte blijft erbij, dat zij er alles aan heeft gedaan om tot een regeling te komen (…). Uw cliënt blijft het onmogelijke van cliënte eisen, namelijk aan hem overhandigen van een nieuw paspoort (…). Volgens cliënte zal uit de nog te vertalen verklaring van de Ambassade van Wit-Rusland blijken, dat de aanvraag om een nieuw paspoort in behandeling is en dat er nog geen nieuw paspoort is verstrekt. Nu vraagt u om het kort geding in te trekken, terwijl cliënte nog geen enkele zekerheid heeft dat zij met [de zoon] op 16 augustus naar Turkije kan afreizen. Cliënte stemt uiteraard niet in met dit voorstel. In mijn dagvaarding (…) heb ik reeds kenbaar gemaakt dat zodra cliënte voor 15 augustus a.s. in het bezit is van het nieuwe paspoort, zij dat onmiddellijk zal afgeven aan uw cliënt. Deze toezegging is dus reeds gedaan. (…) Mocht uw cliënt alsnog het toestemmingsformulier willen ondertekenen en aan cliënte afgeven, dan zal cliënte het kort geding intrekken. (…).”  

2.18    In reactie op de verhindering van mr. Van H en klager, heeft de rechtbank de zaak (in overleg met partijen) ingepland op 8 augustus 2022. Omdat verweerder op 8 augustus 2022 verhinderd was, heeft hij zijn collega, mr. J, verzocht om de ex-echtgenote die dag bij te staan op de zitting. 

2.19    Bij e-mail van 7 juli 2022 heeft mr. Van H de rechtbank bericht dat klager op 8 augustus 2022 verhinderd is en dat de zitting kon worden gepland op 9 tot en met 15 augustus 2022. Namens verweerder heeft mr. J hierop bij e-mail van 7 juli 2022 niet akkoord te gaan met de verplaatsing van de zitting. De zitting van 8 augustus 2022 was in overleg met beide advocaten bepaald en het was niet in het belang van de ex-echtgenote de zitting te verplaatsen, nu zij op 16 augustus 2022 met de zoon naar het buitenland wilde vertrekken. De rechtbank heeft de zaak vervolgens gepland op 9 augustus 2022 en mr. J heeft namens verweerder laten weten dat hij hiermee akkoord gaat. 

2.20    Op 11 juli heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Verweerder heeft bij e-mail van 12 juli 2022 mr. Van H en de rechtbank de Nederlandse vertaling van de ambassade van Wit-Rusland gestuurd waaruit blijkt dat er op dat moment geen sprake was van een nieuw paspoort voor de zoon, waarna het geschil alsnog in onderling overleg is geregeld, de gevraagde toestemming is door klager verleend en verweerder het kort geding heeft ingetrokken.

2.21    Op 2 september 2022 heeft de ex-echtgenote schriftelijk verklaard dat haar in de tijd van de onderhandelingen met klager over het toestemmingsformulier niet bekend was dat klager door mr. Van H werd bijgestaan of dat hij op dat moment überhaupt een advocaat had en dat zij dit destijds zo aan verweerder had doorgegeven. 

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. a)    Verweerder heeft gedragsregels 5, 6, leden 1 en 2 en 25 leden 1 en 2 geschonden door geen oplossing in der minne na te streven en niet te antwoorden op het voorstel van mr. Van H of contact met haar te zoeken om haar verhinderdata te vragen alvorens een procedure te starten, maar in plaats daarvan rauwelijks te dagvaarden;  b)    Verweerder heeft in strijd met artikel 2.2 van het Procesreglement kort geding rechtbanken handel/familie van 2022 (hierna: het procesreglement) gehandeld door niet voorafgaand aan de aanvraag om kort geding zijn verhinderdata te vragen. 

4    VERWEER  4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING 5.1    De klacht gaat in beide onderdelen over de advocaat van de wederpartij van klager. Uitgangspunt is dat die advocaat veel vrijheid heeft om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan zij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat deze tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. 5.2    In familiezaken moet een advocaat waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, omdat vooral de belangen van kinderen een grote rol kunnen spelen. 5.3    Verder geldt dat de tuchtrechter, naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline, bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten moet toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij ter invulling van deze normen wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld (Hof van Discipline 21 september 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:195). Klachtonderdeel a) 5.4    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder de gedragsregels 5, 6, lid 1 en 2 en 25 lid 1 en 2 te hebben geschonden. Zo heeft verweerder volgens klager niet getracht een oplossing in der minne na te streven door niet inhoudelijk te reageren op het voorstel van mr. Van H van 5 juli 2022, maar in plaats daarvan de uitgebrachte dagvaarding toe te zenden. Verweerder heeft klager bovendien rauwelijks gedagvaard, terwijl er al overeenstemming was bereikt met de ex-echtgenote over de toestemming voor haar voorgenomen reis met de zoon en de hiervoor vereiste documentatie. Het is niet de eerste keer dat de ex-echtgenote onnodig een procedure heeft gestart die dan vervolgens weer werd ingetrokken. Dit is ondoelmatig en klager wordt hierdoor onnodig op kosten gejaagd. Ook heeft verweerder niet voorafgaand aan zijn dagvaarding klager of mr. Van H om verhinderdata gevraagd. Tot slot heeft verweerder zich niet gehouden aan de gedragsregel 25. Verweerder heeft de dagvaarding in strijd met gedragsregel 25 lid 1 pas aan mr. Van H gestuurd nadat zij hem had aangeschreven. Daarnaast heeft verweerder in strijd met gedragsregel 25 lid 2 de dagvaarding direct aan klager betekend, terwijl het rechtsgevolg ook en beter bereikt had kunnen worden door met zijn advocaat contact op te nemen, aldus klager.   5.5    Verweerder betwist in strijd met de door klager genoemde gedragsregels te hebben gehandeld en voert het volgende aan. Volgens de ex-echtgenote koppelde klager allerlei onterechte aanvullende voorwaarden aan zijn toestemming voor de zomervakantie naar Turkije, zoals het afgeven van het nieuwe Wit-Russische paspoort van de zoon, dat zij nog niet in haar bezit had. De ex-echtgenote vond klagers houding volstrekt onredelijk en wilde eigenlijk direct een kort geding starten om vervangende toestemming te verkrijgen voor de reis, maar verweerder heeft haar geadviseerd om eerst te proberen er in minnelijk overleg met klager uit te komen. De ex-echtgenote heeft op advies van verweerder klager tweemaal - te weten op 30 juni 2022 en 1 juli 2022 - een sommatietermijn gegeven. Pas toen bleek dat zij en klager er niet onderling uitkwamen, is verweerder een kort geding gestart. Verweerder erkent dat hij dit zonder verdere aankondiging aan klager heeft gedaan. Het kort geding kwam echter gelet op de sommaties van de ex-echtgenote niet als verrassing en van rauwelijks dagvaarden was dan ook geen sprake. Toen mr. Van H op 5 juli 2022 contact met verweerder opnam, heeft verweerder haar diezelfde dag direct geïnformeerd over de datum van het kort geding en haar voorzien van het volledige procesdossier. Verweerder vindt niet dat hij de dagvaarding aan het kantoor van mr. Van H had moeten laten betekenen, aangezien hem op dat moment nog niet bekend was dat klager zich liet bijstaan door een advocaat, hetgeen ook volgt uit de verklaring van de ex-echtgenote van 2 september 2022. De stelling dat klager onnodig op kosten is gejaagd is volgens verweerder niet juist. Als verweerder klager, zoals de ex-echtgenote had gewild, op 23 juni 2022 direct schriftelijk had gesommeerd, dan had dat klager veel meer geld gekost dan nu. In dat geval hadden de advocaten namelijk de onderhandelingen moeten voeren, hetgeen tot hoge kosten had geleid.  Gedragsregel 5 5.6    De raad overweegt het volgende. Voor zover het verwijt ziet op schending van gedragsregel 5 volgt de raad klager in zijn standpunt. Op grond van gedragsregel 5 dient een advocaat voor ogen te houden dat een regeling in der minne veelal de voorkeur verdient boven een proces. Dat geldt temeer in een familiekwestie zoals deze, waarbij de belangen van een kind betrokken zijn. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder onvoldoende laten zien zich rekenschap te geven van deze gedragsregel. Verweerders stelling dat hij de ex-echtgenote heeft aangespoord te proberen met klager  overeenstemming te bereiken, acht de raad hiertoe onvoldoende. Het lag niet voor de hand dat klager en de ex-echtgenote onderling tot overeenstemming zouden komen, gelet op de al verstoorde verstandhouding, aangezien de ex-echtgenote zonder toestemming van klager een Wit-Russisch paspoort voor de zoon had aangevraagd en gelet op de emoties die nu eenmaal bij ouders aanwezig zijn in kwesties die het belang van hun kind betreffen. Het is juist de rol van een (familierecht) advocaat om in een dergelijke situatie zakelijk en zonder persoonlijke betrokkenheid te proberen een oplossing te bereiken. Door dit onvoldoende te proberen heeft verweerder niet gehandeld zoals het een behoorlijk handelend advocaat betaamt. De raad acht klachtonderdeel a) in zoverre daarom gegrond.  Gedragsregel 6 lid 1 en 2 5.7    Voor zover klachtonderdeel a) ziet op schending van gedragsregel 6 lid 1 en 2 volgt de raad klager eveneens in zijn standpunt. In gedragsregel 6 lid 1 is bepaald dat een advocaat een doelmatige behandeling van de zaak nastreeft en in het oog houdt dat ook ten laste van de wederpartij geen onnodige kosten worden gemaakt. Zoals uit rechtsoverweging 5.6 volgt, heeft verweerder naar het oordeel van de raad onvoldoende inspanningen verricht om het geschil in onderling overleg op te lossen, zonder een kort geding te hoeven aanspannen. De raad volgt verweerder niet waar hij stelt dat wanneer hij zelf (in plaats van de ex-echtgenote) klager een sommatiebrief had gestuurd en de advocaten de onderhandelingen hadden moeten voeren, de kosten voor partijen hoger waren geweest. De professionele distantie en efficiëntie van advocaten had een oplossing wellicht juist sneller tot stand kunnen brengen. Verweerder heeft verder onvoldoende onderbouwd waarom het noodzakelijk was om al op 5 juli 2022 een kort geding te starten, terwijl de door de ex-echtgenote geboekte vlucht pas op 16 augustus 2022 was. Verweerders stelling dat de zittingsruimte schaars was in die periode acht de raad niet toereikend. Deze omstandigheden leiden de raad tot het oordeel dat verweerders handelwijze onvoldoende doelmatig is geweest en daarmee in strijd met gedragsregel 6 lid 1. 5.8    Over gedragsregel 6 lid 2 overweegt de raad verder het volgende. Hierin is bepaald dat een advocaat gehouden is om, alvorens hij overgaat tot het nemen van rechtsmaatregelen, zijn wederpartij van zijn voornemen in kennis stelt. In beginsel dient de advocaat daarbij een redelijke tijd voor beraad te geven. Waar redelijkerwijs mogelijk voert de advocaat overleg over het tijdstip van behandeling van de zaak. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder door klager te overrompelen met de dagvaarding en hem niet eerst om zijn verhinderdata te vragen, ook niet in overeenstemming met gedragsregel 6 lid 2 gehandeld. Het feit dat de ex-echtgenote klager zelf wel had gesommeerd de toestemmingsverklaring te ondertekenen en zij het kort geding bij klager had aangekondigd, ontsloeg verweerder niet van zijn verplichting klager van de rechtsmaatregelen op de hoogte te stellen en met hem te overleggen over het tijdstip van de behandeling van de zaak. Door dit na te laten heeft verweerder ook in strijd met gedragsregel 6 lid 2, en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar, gehandeld. De raad acht klachtonderdeel a) ook in zoverre gegrond.  Gedragsregel 25 lid 1 en 2      5.9    Voor zover klachtonderdeel a) ziet op schending van gedragsregel 25 geldt het volgende. In gedragsregel 25 lid 1 is bepaald dat de advocaat zich met een partij betreffende een aangelegenheid waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding stelt dan door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze laatste hem toestemming geeft rechtstreeks met die partij in verbinding te treden. Lid 2 van deze gedragsregel vormt de uitzondering op de hoofdregel dat correspondentie tussen advocaten moet plaatsvinden: alleen mededelingen met aanzegging van een rechtsgevolg mogen rechtstreeks aan de wederpartij worden gezonden en dan uitsluitend indien een kopie van die aanzegging rechtstreeks aan de advocaat van de wederpartij wordt gestuurd.  5.10    Uit de gedingstukken komt naar voren dat verweerder op 5 juli 2022 de dagvaarding in persoon aan klager heeft laten betekenen. Verweerder heeft toereikend aangevoerd dat hem niet bekend was dat klager zich op dat moment liet bijstaan door mr. Van H. Dit volgt ook uit de verklaring van de ex-echtgenote van 2 september 2022. Toen mr. Van H zich op 5 juli 2022 bij verweerder had gesteld als de advocaat van klager, heeft verweerder haar hierop diezelfde dag nog de aanvraag om kort geding met dagvaarding gestuurd. Van gedragingen in strijd met gedragsregel 25, lid 1 of 2 is de raad dan ook niet gebleken. Klachtonderdeel a) is in zoverre ongegrond.       Conclusie klachtonderdeel a) 5.11    De raad komt tot de slotsom dat klachtonderdeel a) gegrond is voor zover dit ziet op het handelen van verweerder in strijd met gedragsregels 5 en 6 lid 1 en 2 en daarmee in strijd met artikel 46 Advocatenwet. Voor het overige is klachtonderdeel a) ongegrond.      Klachtonderdeel b) 5.12    Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij in strijd met artikel 2.2 van het procesreglement heeft gehandeld door niet voorafgaand aan de aanvraag om een kort geding verhinderdata op te vragen bij zijn advocaat. 5.13    De raad overweegt het volgende. In 2.2. van het procesreglement is onder meer bepaald dat een aanvraag om een kort geding moet zijn voorzien van de verhinderdata van beide partijen over een periode van zes weken na indiening van de aanvraag. De raad heeft reeds bij de bespreking van klachtonderdeel a) geoordeeld dat verweerders handelwijze waarbij hij heeft nagelaten klager te informeren over zijn voornemen tot het aanspannen van een kortgedingprocedure en geen verhinderdata bij klager heeft opgevraagd in strijd is met gedragsregel 6 lid 2. De raad ziet in het gegeven dat verweerder zich niet aan het procesreglement heeft gehouden - hoewel dit geen schoonheidsprijs verdient - geen zelfstandige grond om tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen vast te stellen. Klachtonderdeel b) is dan ook ongegrond. 

6    MAATREGEL 6.1    De raad heeft de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door in strijd met gedragsregel 5 onvoldoende te trachten zelf via de minnelijke weg tot een oplossing te komen met klager en diens advocaat. Daarnaast heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door in strijd met gedragsregel 6 lid 1 en 2 een onvoldoende doelmatige behandeling van de zaak na te streven en door klager niet van zijn voornemen hem te dagvaarden op de hoogte te stellen en hem in dat verband om zijn verhinderdata te vragen. Verweerders opstelling strookt niet met hetgeen een behoorlijk handelend advocaat betaamt, temeer niet nu het een familiezaak betreft. Nu verweerder evenwel een blanco tuchtrechtelijk verleden heeft en niet is gebleken dat verweerder welbewust klager heeft willen benadelen, acht de raad de maatregel van een waarschuwing passend en geboden. 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING  7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 25,- reiskosten van klager, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.  7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart klachtonderdeel a) voor zover dit ziet op handelen in strijd met gedragsregels 5    en 6, gegrond; - verklaart klachtonderdeel a) voor het overige ongegrond; - verklaart klachtonderdeel b) ongegrond.  -    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op; -    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; -    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;  -    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. P. van Lingen en K.C. van Hoogmoed, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 april 2023.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 24 april 2023