Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-04-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2023:51

Zaaknummer

22-722/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Indien een advocaat een cliënt bij zijn overstap meeneemt naar een nieuw samenwerkingsverband, is er aanleiding om Gedragsregels 15 ook toe te passen, indien deze advocaat met zijn cliënt en een derde heeft afgesproken voor geen van hen op te treden in een zaak die de distributieovereenkomst, die hij heeft opgesteld voor beiden, tot onderwerp heeft. Immers het gevolg van de overstap en het meenemen van de cliënt is, dat de aan de advocaat  verstrekte vertrouwelijke gegevens van de “gelieerde cliënt” binnen het samenwerkingsverband bekend (kunnen) raken en dan is niet uit te sluiten dat die gegevens binnen dat samenwerkingsverband worden gedeeld met anderen.

Inhoudsindicatie

Het had daarom op de weg van de advocaat gelegen om zijn cliënte in deze zaak naar een advocaat van een ander kantoor te verwijzen.

Inhoudsindicatie

Klacht gegrond, berisping

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 24 april 2023

in de zaak 22-722/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

over:

verweerder

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Op 14 juni 2022 heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant een klacht ingediend over verweerder. De klacht is op 8 juli 2022 voor onderzoek overgedragen aan de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant, verder de deken.

1.2 Op 30 augustus 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K22-052 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 27 februari 2023. De klacht is, vanwege de samenhang, gelijktijdig behandeld met klachtzaak 22-687/DB/ZWB Daarbij waren klaagster in beide klachtzaken, vertegenwoordigd door de heer J., bijgestaan door haar gemachtigde en mr. B. en verweerders in beide klachtzaken, bijgestaan door hun gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9. Ook heeft de raad kennisgenomen van de email van de gemachtigde van klaagster van 12 februari 2023, met bijlagen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2 Klaagster is verwikkeld in een geschil met I omtrent de nakoming van een distributieovereenkomst d.d. 15 december 2017.  De distributieovereenkomst is in het najaar  van 2017, in opdracht van klaagster en I gezamenlijk, door verweerder opgesteld. Verweerder heeft op 25 september 2017 aan beide partijen een opdrachtbevestiging toegezonden. In punt 2 van de opdrachtbevestiging heeft verweerder verklaard dat hij, noch een van zijn kantoorgenoten, in geval van een conflict tussen partijen voor één van beide partijen zou optreden. De distributieovereenkomst maakte onderdeel uit van een aandelentransactie, op grond waarvan de aandelen van klaagster in I door klaagster zijn verkocht aan X. Verweerder heeft partijen bij de aandelentransactie begeleid.

2.3 Tussen klaagster en I is in 2021 een geschil ontstaan over de interpretatie en uitvoering van de distributieovereenkomst. I heeft zich in november 2021 tot mr. B gewend met het verzoek hem in dit geschil bij te staan. Mr. B heeft in november 2021 een opdrachtbevestiging  aan I toegezonden. Mr. B heeft klaagster op 1 december 2021 bericht in dit geschil op te treden namens I. Klaagster wordt in dit geschil bijgestaan door (het kantoor van) haar gemachtigde in deze klachtprocedure.

2.4 Verweerder was in 2017 verbonden aan advocatenkantoor L. Verweerder is sinds 1 februari 2021 als advocaat en partner verbonden aan en werkzaam bij het kantoor van mr. B.

2.5 Per e-mail van  8 december 2021 schreef een kantoorgenoot van de gemachtigde van klaagster het volgende aan mr. B : “Tot mij wendde zich (klaagster), zij stelde mij een kopie van uw brief ter beschikking alsmede een omvangrijk dossier. Dit dossier bevat behalve wat recente communicatie tevens de gehele transactie uit 2017 waaraan u, in uw brief, refereert. Zoals u ongetwijfeld weet en anders uw kantoorgenoot, die deze transactiestukken inclusief de onderhavige overeenkomst heeft opgesteld (mede in opdracht van mijn cliënte), is dit een omvangrijk dossier. Dit heeft tot gevolg dat ik er niet in zal slagen om de door u gestelde deadline van aanstaande donderdag te behalen. Ik ga de stukken bestuderen, mijn cliënte adviseren en zal u vervolgens zo spoedig mogelijk informeren.  

2.6 Mr. B heeft op 28 december 2021 namens I een bodemprocedure aanhangig gemaakt tegen klaagster

2.7 Een medewerker van klaagster ontving op 8 april 2022 een email van de financieel directeur van I. De email is in cc aan verweerder toegezonden. De gemachtigde van klaagster heeft op 22 april 2022 aan verweerder en mr B bericht over de tuchtrechtelijke bezwaren van klaagster tegen het optreden van verweerder en mr B namens  I tegen klaagster, met de conclusie dat zij zich dienden terug te trekken als advocaat van I. Mr. B heeft per email van 27 april 2022 het standpunt ingenomen dat het hem vrij stond om namens I tegen klaagster op te treden. Mr. B gaf voorts te kennen dat overleg met verweerder en met de deken hem (en zijn kantoor) geen aanleiding gaf om zich als advocaat van I uit de zaak terug te trekken. Partijen hebben over en weer hun standpunt gehandhaafd, waarna op 3 juni 2022 gezamenlijk overleg met de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant heeft plaatsgevonden. Mr. B heeft de gemachtigde van klaagster per email van 8 juni 2022 bericht dat zijn conclusie bleef dat het hem vrijstond tegen klaagster op te treden. 

2.8 Mr. B heeft op 4 augustus 2022 namens I een kort geding tegen klaagster aanhangig gemaakt.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:

Verweerder, dan wel de kantoorgenoot van verweerder, heeft tegenstrijdige belangen behartigd door op te treden tegen klaagster, een voormalig cliënt van verweerder.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5 BEOORDELING

Ontvankelijkheid

5.1 Verweerder heeft als meest verstrekkend verweerder de niet-ontvankelijkheid van klaagster, vanwege de onjuiste tenaamstelling van klaagster, aangevoerd. Naar het oordeel van de raad slaagt het beroep op de niet-ontvankelijkheid niet. Uit de overgelegde stukken volgt immers overduidelijk dat sprake was van een kennelijk verschrijving aan de zijde van klaagster, die kort na de indiening van de klacht is hersteld. De raad zal de klacht daarom inhoudelijk beoordelen.

Klacht

5.2 De raad begrijpt de klacht, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht,  aldus dat klaagster verweerder verwijt dat hij heeft bewerkstelligd, althans niet heeft voorkomen, dat in het geschil tussen I en klaagster betreffende de nakoming van de distributieovereenkomst, de belangen van I zijn behartigd door een kantoorgenoot van verweerder.

Toetsingskader

5.3 Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen (HvD 30 augustus 2019,ECLI:NL:TAHVD:2019:125).

5.4 Vast staat dat verweerder in opdracht van klaagster en I een distributieovereenkomst heeft opgesteld, waarbij verweerder aan partijen heeft bericht dat in geval van een geschil over die overeenkomst hij, noch een van zijn kantoorgenoten, kon optreden voor een van beide partijen tegen de andere partij. Verweerder is per 1 februari overgestapt naar advocatenkantoor X, verder te noemen X.

5.5 In november 2021 heeft I zich tot verweerder gewend inzake een tussen I en klaagster ontstaan geschil over de interpretatie en uitvoering van de distributieovereenkomst. Verweerder heeft I bericht niet vrij te staan om tegen klaagster op te treden. Verweerder heeft vervolgens mr B, advocaat bij X, verzocht I in het geschil tegen klaagster bij te staan. Verweerder heeft ter zitting het standpunt bepleit dat het mr B vrijstond om tegen klaagster op te treden, omdat klaagster geen cliënte van X is (geweest) en dat het enkel de advocaten van zijn toenmalige kantoor niet vrijstond om tegen klaagster op te treden.

5.6 Vast staat dat verweerder in het verleden is opgetreden en ook nu nog optreedt als huisadvocaat van I; verweerder heeft als overstappende advocaat, I meegenomen naar het nieuwe samenwerkingsverband. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder aldus ook de verplichting meegenomen die hij met klaagster is overeengekomen, namelijk dat noch hij noch zijn kantoorgenoten in een zaak, waarvan de door verweerder in opdracht van I en klaagster opgestelde distributieovereenkomst onderdeel uitmaakt, zal resp. zullen optreden. Dat “zijn kantoorgenoten” nu niet behoren tot zijn voormalig samenwerkingsverband, is niet relevant. Het gaat immers om de kantoorgenoten die hij heeft op het (toekomstige) moment dat zich een geschil tussen de beide partijen voordoet dat te maken heeft met de distributieovereenkomst. Op deze wijze heeft klaagster deze verplichting ook begrepen en mogen begrijpen. Klaagster mocht erop vertrouwen dat noch verweerder noch één van zijn kantoorgenoten jegens haar zou optreden bij een geschil over de voormelde overeenkomst. Dit betekent dat ook klaagster als cliënte van verweerder is meegegaan naar X, voor zover het een geschil over de distributieovereenkomst betreft. Naar het oordeel van de raad is in deze situatie Gedragsregel 15 en de hiervoor aangehaalde ratio van toepassing, Dit betekent dat het ook de advocaten binnen het samenwerkingsverband, waarbij verweerder zich in februari 2021 heeft aangesloten en dus ook mr B, niet vrij stond om in de onderhavige zaak waarin de distributieovereenkomst centraal stond, tegen klaagster op te treden.

5.7 Het had daarom op de weg van verweerder gelegen om I, toen deze zich inzake het geschil met klaagster betreffende de distributieovereenkomst tot hem wendde, in deze zaak naar een advocaat van een ander kantoor te verwijzen. Het valt verweerder tuchtrechtelijk aan te rekenen dat hij de zaak naar een kantoorgenoot heeft verwezen, zonder deze kantoorgenoot te informeren over de reden waarom het hem niet vrij stond om de zaak van I tegen klaagster zelf in behandeling te nemen.

 

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft er, terwijl het verweerder en zijn kantoorgenoten niet vrij stond om tegen klaagster op te treden,  door de zaak naar mr B door te verwijzen, zonder hem verder te infomeren over de reden waarom het hem niet vrij stond om in deze zaak op te treden, bewust voor gekozen om de zaak binnen zijn kantoor te houden, wat hem tuchtrechtelijk ernstig valt aan te rekenen. De raad zal daarom de maatregel berisping opleggen.

 

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde  griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50,- reiskosten van klaagster,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

 

Aldus beslist door mr. J.M.H. Schoenmakers, voorzitter, mrs. R. van den Dungen en U.T. Hoekstra , leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 april 2023.

 

Griffier                                                                            Voorzitter

 

 

Verzonden op: 24 april 2023