Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-04-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2023:44

Zaaknummer

22-839/DB/OB

Inhoudsindicatie

Klacht over eigen advocaat over de kwaliteit van de dienstverlening deels gegrond. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat hij bij de behandeling van klagers zaak onvoldoende voortvarendheid heeft betracht en onvoldoende met klager heeft gecommuniceerd over de voortgang van de zaak en zaken die de voortgang belemmerden. Op grond van de aard en ernst van het gegrond bevonden tuchtrechtelijk verwijt acht de raad een waarschuwing in dezen een passende maatregel.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 24 april 2023

in de zaak 22-839/DB/OB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

over:

verweerder

 

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Op 7 februari 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 24 oktober 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48|22|018K van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 6 maart 2023. Daarbij waren klager, vergezeld van de heer D, en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier, van de bijlagen 1 tot en met 9, van de e-mail van klager aan de deken d.d. 23 augustus 2022 en van hetgeen overigens ter zitting is verhandeld.  

 

2  FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2     Klager heeft zich in oktober 2020 tot verweerder gewend voor rechtsbijstand in een geschil met T Woningstichting (hierna: “de Woningstichting”). Het geschil had betrekking op de weigering van de Woningstichting om aan klager een positieve verhuurdersverklaring te verlenen.

2.3     Bij brief d.d. 14 oktober 2020 heeft verweerder de opdracht aan klager bevestigd. Klager heeft de opdrachtbevestiging op 26 oktober 2020 ondertekend. Verweerder heeft klager bijgestaan op basis van een toevoeging.

2.4     Bij e-mail van 7 december 2020 heeft klager bij verweerder geïnformeerd naar de voortgang. Bij e-mail d.d. 8 december 2020 heeft verweerder klager bericht dat hij nog niet aan klagers dossier was toegekomen en dat hij de door klager genoemde usb-stick met gegevens graag tegemoet zag.

2.5     Op 7 januari 2021 heeft verweerder een sommatiebrief aan de Woningstichting in concept aan klager gestuurd. 

2.6     Bij brief d.d. 19 januari 2021 heeft verweerder de Woningstichting verzocht om een einde te maken aan de door klager ervaren overlast. Bij e-mail d.d. 26 januari 2021 heeft mr. S bij verweerder gemeld dat hij optreedt voor de Woningstichting en namens de Woningstichting betwist dat sprake was van overlast.

2.7     Op 14 januari 2021 heeft klager aan verweerder aantekeningen en een usb-stick overhandigd met daarop 337 geluids- en videofragmenten. Klager heeft aan verweerder medegedeeld dat hiermee de overlast kon worden aangetoond.

2.8     Bij e-mail van 17 februari 2021 heeft verweerder aan mr. S bevestigd dat zij elkaar die middag telefonisch hadden gesproken en aan mr. S medegedeeld dat klager een positieve verhuurdersverklaring nodig had en gevraagd “of hier een mouw aan te passen was”.  

2.9     Verweerder en een medewerker van verweerders kantoor hebben kennis genomen van de door klager gemaakte aantekeningen en geluids- en videofragmenten en zijn tot de conclusie gekomen dat geen sprake was van enige onduldbare overlast, hetgeen verweerder bij e-mail d.d. 19 februari 2021 aan klager heeft medegedeeld. In diezelfde e-mail heeft verweerder aan klager medegedeeld dat hij mr. S had gebeld met de vraag of hij kon bewerkstelligen dat aan klager een positieve verhuurdersverklaring zou worden verstrekt.

2.10   Bij e-mails d.d. 30 maart en 14 mei 2021 heeft verweerder mr. S verzocht om een positieve verhuurdersverklaring af te geven.

2.11   Op 2 juni 2021 heeft de Woningstichting een positieve verhuurdersverklaring verstrekt. Verweerder heeft deze verklaring op 2 juni 2021 aan klager doorgestuurd, waarbij hij heeft voorgesteld om het dossier te sluiten. Klager was het echter niet eens met een passage in de verklaring en wilde om die reden dat de verklaring zou worden aangepast. Verweerder heeft aangegeven dat hij vanwege drukte nog niet verder kon met klagers zaak. Klager en verweerder hebben een afspraak ingepland voor 13 augustus 2021.

2.12   Op 3 september 2021 heeft verweerder een conceptbrief aan klager gestuurd. De definitieve versie van deze brief is op 24 september 2021 aan mr. S gestuurd. In deze brief heeft verweerder mr. S verzocht om de klager onwelgevallige passage in de verhuurdersverklaring te schrappen.  De Woningstichting was daartoe niet bereid.

2.13   Bij e-mail d.d. 15 september 2021 heeft verweerder aan klager medegedeeld dat naar zijn mening de juridische basis voor een vordering tot schadevergoeding te fragiel was om een redelijke kans op succes te hebben en dat hij, omdat klager zich niet in verweerders visie kon vinden, de samenwerking wilde beëindigen. Klager heeft daarop aangegeven dat hij zijn dossier terug wilde en heeft aangekondigd een klacht tegen verweerder in te dienen. Verweerder heeft het dossier aan klager gestuurd. Op 30 september 2021 heeft klager een onaangekondigd bezoek gebracht aan verweerders kantoor om volgens hem nog ontbrekende stukken op te halen. Verweerders secretaresse heeft klager de toegang tot het kantoor geweigerd.

2.14   Bij e-mail d.d. 1 oktober 2021 heeft klager verweerder bericht dat hij niet het complete dossier van verweerder had teruggekregen. Bij e-mail d.d. 6 oktober 2021 heeft verweerder klager bericht dat alle originelen reeds aan klager waren teruggestuurd.

2.15   Bij e-mail van 5 november 2021 heeft klager bij de klachtenfunctionaris van verweerders kantoor een klacht ingediend. Op 23 december 2021 heeft op kantoor  een bespreking van de klacht plaatsgevonden tussen de klachtenfunctionaris en klager.

2.16   Op 7 februari 2022 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.

2.17   Bij brief d.d. 16 februari 2022 heeft de klachtenfunctionaris van verweerders kantoor gemotiveerd aan klager medegedeeld dat in zijn visie de klacht van klager ongegrond was.

 

3 KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

Verweerder heeft klager niet adequaat bijgestaan in het geschil met de Woningstichting.

3.2     Toelichting

Door het optreden van verweerder is klagers situatie verergerd en verslechterd. Klager moest steeds heel lang wachten. Verweerder heeft klager een inventarisatie van alle correspondentie en overlast laten opstellen. Dit nam drie weken in beslag, was voor klager als Q-koorts patiënt een aanslag op zijn gezondheid en bleek achteraf onnodig te zijn geweest toen verweerder het verzamelde bewijs onvoldoende vond. Verweerder heeft verzuimd de usb-stick aan klager terug te geven. Verweerder was niet bereid om getuigen te benaderen. Er lijkt sprake te zijn van belangenverstrengeling tussen de verweerder en de Woningstichting.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1     De klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De raad zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.2     Vast staat dat verweerder klagers zaak in oktober 2020 in behandeling heeft genomen en dat verweerders eerste conceptbrief dateert van 7 januari 2021. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting van de raad verklaard dat hij voorafgaand aan de verzending van de eerste conceptbrief op 7 januari 2021, wel al telefonisch een verzoek tot het verstrekken van een positieve verhuurdersverklaring aan mr. S had gedaan. Dit gesprek heeft vermoedelijk in november 2020 plaatsgevonden, aldus verweerder. De juistheid van die stelling blijkt echter niet uit de overgelegde stukken en op basis van de feiten en omstandigheden die wél uit het dossier blijken, komt verweerders stelling de raad ook niet aannemelijk voor. Immers, mr. S heeft bij e-mail d.d. 26 januari 2021 bij verweerder gemeld dat hij optreedt voor de Woningstichting, welke mededeling zinledig is als verweerder en mr. S elkaar reeds telefonisch over de kwestie zouden hebben gesproken. Als verweerder en mr. S elkaar reeds in november 2020 over de kwestie hadden gesproken, zou het ook voor de hand hebben gelegen dat verweerder zijn eerste sommatiebrief (ook) zou richten aan mr. S. Verweerder heeft de sommatiebrief echter enkel en alleen aan de Woningstichting en niet (ook) aan mr. S gestuurd. Verder heeft verweerder bij e-mail van 17 februari 2021 aan mr. S bevestigd dat zij elkaar die middag telefonisch hadden gesproken en aan mr. S medegedeeld dat klager een positieve verhuurdersverklaring nodig had en gevraagd “of hier een mouw aan te passen was”. 

5.3     De raad stelt op grond van het voorgaande vast dat niet is gebleken van enige concrete actie van verweerder in klagers dossier in de periode van eind oktober 2020 tot begin januari 2021 en de periode van begin juni tot half augustus 2021 terwijl de zaak dit wel verlangde. De raad overweegt in dit verband dat een advocaat gehouden is de hem opgedragen werkzaamheden met de nodige voortvarendheid voor zijn cliënt te verrichten. Van feiten en omstandigheden die voldoende rechtvaardiging vormden voor het gedurende lange tijd ontbreken van concrete actie in klagers zaak is naar het oordeel van de raad niet gebleken. Van een behoorlijk handelend advocaat mag verder worden verwacht dat deze de cliënt naar behoren op de hoogte houdt van de voortgang van de zaak of van zaken die de voortgang belemmeren. Ook op dit punt heeft verweerder verzaakt. Naar het oordeel van de raad klaagt klager er kortom terecht over het feit dat de zaak te lang stil heeft gelegen. In zoverre is de klacht gegrond.

5.4     Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerder zich wel heeft ingespannen om een voor klager positieve verhuurdersverklaring te verkrijgen. Verweerder heeft de Woningstichting in dit verband op 17 februari 2021, 30 maart 2021, 14 mei 2021 en 24 september 2021 aangeschreven en telefonisch overleg gepleegd met mr. S. Tevens heeft verweerder zich ingespannen om een klager onwelgevallige passage in de uiteindelijk afgegeven positieve verhuurdersverklaring geschrapt te krijgen. Het is begrijpelijk dat klager teleurgesteld is over het feit de Woningstichting de gewraakte passage niet heeft willen schrappen, maar dat betekent niet dat verweerder daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

5.5     Klager en verweerder hebben tevens met elkaar gesproken over de door klager ervaren overlast. Uit de overgelegde stukken blijkt dat klager verweerder aantekeningen en een usb-stick met daarop 337 geluids- en videofragmenten heeft aangereikt. Verweerder heeft deze beoordeeld, maar onvoldoende bevonden om met succes verdere (rechts)maatregelen jegens de Woningstichting te nemen.  

5.6     De raad overweegt dat begrijpelijk is dat klager teleurgesteld was over het door verweerder gegeven negatieve (proces)advies. Daarvan kan verweerder echter geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Een advocaat is niet gehouden een procedure aanhangig te maken, indien hij geen mogelijkheid ziet deze met succes te voeren. In de zaak van klager heeft verweerder gemotiveerd bij klager aangegeven dat er geen juridische mogelijkheden waren om met succes tegen de Woningstichting te procederen. Verweerder zag kennelijk ook geen aanleiding om gevolg te geven aan klagers wens om getuigen te benaderen. Zoals hierboven overwogen komt aan de advocaat een zekere vrijheid toe met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Een advocaat is dus niet verplicht om gehoor te geven aan een verzoek van zijn cliënt, indien de advocaat van oordeel is dat de belangen van de cliënt daarmee niet zijn gediend. Dat verweerder de door klager aangereikte usb-stick en getuigenverklaringen niet wilde gebruiken in het kader van de behandeling van klagers zaak, is naar het oordeel van de raad kortom niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De juridische beoordeling van de zaak kan nu eenmaal afwijken van de visie van de cliënt op de zaak. Indien klager zich niet met de aanpak van verweerder kon verenigen, lag het op zijn weg om zich tot een andere advocaat te wenden.

5.7     Verweerder heeft het verwijt van klager, dat hij heeft verzuimd om de usb-stick terug te geven, gemotiveerd weersproken. Verweerder heeft in dat verband naar voren gebracht dat hij de usb-stick op 13 augustus 2021 tijdens een bespreking met klager op verweerders kantoor aan klager heeft teruggegeven. In dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de inhoud van de klacht uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan die klacht c.q. dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klager minder geloof verdient dan het woord van verweerder maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Dat nu is voor wat betreft dit onderdeel van de klacht niet het geval.

5.8     Verweerder heeft klagers verwijt, dat er sprake lijkt te zijn van belangenverstrengeling tussen verweerder en de Woningstichting, eveneens weersproken. De raad is van oordeel dat klager dit verwijt onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden heeft onderbouwd, zodat de juistheid van dit verwijt niet kan worden vastgesteld. De raad overweegt ten overvloede dat het gebruikelijk is dat de advocaten van twee partijen met elkaar corresponderen en overleg plegen. Dit vormt geenszins een aanwijzing voor “vriendjespolitiek” of belangenverstrengeling.

 

6 MAATREGEL

6.1     Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat hij bij de behandeling van klagers zaak onvoldoende voortvarendheid heeft betracht en onvoldoende met klager heeft gecommuniceerd over de voortgang van de zaak en zaken die de voortgang belemmerden. Op grond van de aard en ernst van het gegrond bevonden tuchtrechtelijk verwijt acht de raad een waarschuwing in dezen een passende maatregel.

 

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht deels gegrond verklaart,moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) €   25,- reiskosten van klager;

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond, voor zover de klacht ziet op het verwijt dat verweerder bij de behandeling van klagers zaak onvoldoende voortvarendheid heeft betracht en onvoldoende met klager heeft gecommuniceerd over de voortgang van de zaak en zaken die de voortgang belemmerden;

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

 

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mrs. A.J.F. van Dok en J.A.J.A. Luijten, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 april 2023.

 

Griffier                                                                          Voorzitter

 

 

Verzonden op: 24 april 2023