Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-01-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2023:8

Zaaknummer

22-878/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat in hoedanigheid van werkgever en bestuurslid van een politieke partij in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 11 januari 2023 in de zaak 22-878/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 3 november 2022 met kenmerk R 2022/81, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 15.  De voorzitter heeft verder kennis genomen van de e-mail van 5 december 2022, met bijlagen, van de zijde van klager. 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Bij brief van 22 januari 2016 heeft klager bij het kantoor van verweerder gesolliciteerd voor de functie van juridisch ondersteunend medewerker.  1.2    Uit een verklaring van de huisarts van klager van 9 juli 2020 blijkt dat klager kampt met hand- en polsklachten die hem belemmeren in zijn dagelijks leven en met name bij werken achter de computer en bij schrijven. De huisarts schrijft dat volledige rust de klachten zou moeten verhelpen en dat pas goed advies kan worden uitgebracht als klager is gezien door een specialist. 1.3    Op 24 september 2020 heeft klager verweerder een verslag toegestuurd van onderzoek “naar uitspraken en beslissingen omtrent het vrijdagsgebed tijdens officiële werktijden”. 1.4    Op 5 november 2020 heeft klager verweerder een e-mail gestuurd met informatie van bestuursreglementen van verschillende Nederlandse politieke partijen. Het bericht is gestuurd naar het kantoore-mailadres van verweerder.  1.5    In het dossier bevindt zich een arbeidsovereenkomst tussen een politieke partij, vertegenwoordigd door mevrouw I, en klager. Het gaat om de functie van bestuursondersteuner voor acht uren per week. In de arbeidsovereenkomst staat dat klager verklaart dat hem geen medische belemmeringen bekend zijn die aan een goede uitvoering van de functie in de weg staan. De arbeidsovereenkomst is voor de duur van zeven maanden. De arbeidsovereenkomst is door klager en mevrouw I ondertekend.  1.6    In een bericht van 7 november 2020 heeft klager aan mevrouw I geschreven dat hij “de boel bij elkaar [heeft] geschroefd” en dat hij verweerder “de relevante informatie [heeft] verschaft mbt de statuten”.  1.7    Op 12 november 2020 heeft klager via WhatsApp een bericht gestuurd naar verweerder, deels in het Nederlands en deels in het Turks. Klager schrijft daarin onder meer dat de inhoud en het takenpakket van het werk bij de politieke partij niet bij hem aansluiten. Verweerder heeft de volgende dag gereageerd met de vraag of klager op kantoor is. Verweerder heeft verder geschreven: “Goruselim voordat je [mevrouw I] bericht”.  1.8    Op 5 maart 2021 heeft klager aan verweerder een conceptbericht gestuurd dat verband houdt met de gemeenteraadsverkiezingen en de politieke partij. Het bericht is gestuurd naar kantoore-mailadres van verweerder.  1.9    Op 17 maart 2021 heeft klager verweerder een WhatsApp-bericht gestuurd dat verband houdt met briefstemmen en de politieke partij.  1.10    Op 30 januari 2022 heeft klager ontslag genomen.  1.11    Bij brief van 10 maart 2022 heeft klager verweerder aansprakelijk gesteld voor schade. Volgens de brief is sprake van wanprestatie, omdat verweerder zijn toezegging dat klager advocaat-stagiair zou kunnen worden op zijn kantoor niet is nagekomen.  1.12    Op 31 maart 2022 is een rappel naar verweerder gestuurd, omdat hij niet had gereageerd op de aansprakelijkheidsstelling.  1.13    Op 22 april 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij heeft gehandeld in strijd met de kernwaarden integriteit en onafhankelijkheid. De klacht “richt zich op elk detail in het feitencomplex”. Klager onderscheidt de volgende onderwerpen in het feitencomplex. a)    Het dienstverband Klager stelt dat hij in 2016 in dienst is getreden bij verweerder in de functie van juridisch medewerker. Verweerder betaalde klager een salaris onder het minimumloon. Aan klager werd een baan als advocaat-stagiair in het vooruitzicht gesteld, na zijn afstuderen. Tot augustus 2017 werd klager onderbetaald, daarna ontving hij het minimumloon. Het rekest tot beëdiging van klager zou in december 2021 worden ingediend. b)    Beroepsziekte en het beloop Klager stelt dat hij in april 2020 uitviel met fysieke klachten die hem het werken belemmerden. Na ongeveer twee maanden liet verweerder weten dat het lang genoeg had geduurd en dat klager moest re-integreren. Klager was daartoe niet in staat, maar hij voelde zich door verweerder gedwongen om zijn werk te hervatten. Verweerder stelde namelijk de toezegging dat klager advocaat-stagiair zou kunnen worden op zijn kantoor ter discussie en afhankelijk van het herstel van klager. Door het werk dat verweerder klager liet uitvoeren is het herstel van klager ernstig belemmerd. Klager verwijt verweerder dat hij geen bedrijfsarts heeft ingeschakeld. c)    Arbeidsomstandigheden- en voorzieningen Klager stelt dat hij aanvankelijk moest werken op een tablet. Werken op een tablet hinderde zijn herstel. Klager is vervolgens gaan werken op zijn eigen laptop. Verweerder voorzag verder niet in een geschikte werkplek met een verstelbaar bureau. Langdurig gebruik van gebrekkige voorzieningen zorgden bij klager voor meer en nieuwe fysieke klachten. d)    Politieke partij en de functie van advocaat Klager stelt dat verweerder in september 2020 partijvoorzitter werd van een politieke partij. Vanaf dat moment heeft hij klager geprobeerd bij die partij te betrekken. Dit was tegen de wil van klager; hij had helemaal geen politieke ambities. Uit angst om uiteindelijk niet aangenomen te worden als advocaat-stagiair heeft klager de functie van bestuursondersteuner bij de politieke partij aanvaard. Die functie kostte meer tijd dan de overeengekomen 1 dag per week. De baan bij verweerder, de studie en de functie bij de politieke partij waren te veel, maar verweerder liet het klager niet toe om zijn werk voor de politieke partij te beëindigen. In januari 2021 heeft klager de functie bij de politieke partij toch opgezegd, omdat zijn studie te zeer te lijden had onder de werkdruk. e)    Procedure over het vrijdagsgebed Klager heeft ter onderbouwing van dit klachtonderdeel het volgende gesteld:  “Rond september 2020 dwong [verweerder] mij om tegen hem een rechtszaak te starten. Ik moest hem aanschrijven, omdat hij ‘mij geen toestemming geeft om tijdens werktijden het vrijdaggebed in de moskee te verrichten’. Met deze rechtszaak wilde hij jurisprudentie uitlokken, waarmee voor alle Nederlandse moslims in loondienst mogelijk zou worden om in de toekomst het vrijdagsgebed tijdens werktijd te verrichten. De (uitkomst van) de rechtszaak kon hij gebruiken in zijn [de politieke partij]-campagnes, waarmee hij kon profileren op zijn [politieke partij]-achterban. Hoewel ik meerdere malen aangaf dit niet te willen, mocht ik van [verweerder] niet ongehoorzaam zijn omdat ik mij loyaliteit aan hem moest bewijzen voor de functie van advocaat. Tegen mijn wil schreef ik hem uiteindelijk aan.” f)    Gemeenteraadsverkiezingen Klager stelt dat verweerder hem onder druk heeft gezet om zich kandidaat te stellen voor de gemeenteraadsverkiezingen. g)    Functie van advocaat-stagiair In oktober 2021 is klager afgestudeerd. Tijdens een gesprek op 29 november 2021 heeft verweerder laten weten dat klager toch niet aan de slag kan als advocaat-stagiair op zijn kantoor. Verweerder gaf als reden op dat er niet genoeg werk zou zijn voor klager. Het gesprek kwam voor klager als een schok en het zorgde ervoor dat zijn lichamelijke klachten toenamen en dat hij psychologische hulp moest zoeken. h)    Aansprakelijkheidsstelling Klager heeft verweerder aansprakelijk gesteld, maar verweerder heeft daarop niet gereageerd. 2.2    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken. 

3    VERWEER 3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING 4.1    Aan de klacht ligt een arbeidsrechtelijke kwestie ten grondslag. Klager maakt verweerder tamelijk vergaande verwijten die erop neerkomen dat verweerder zich niet als goed werkgever heeft gedragen en zijn verplichtingen jegens klager ernstig heeft geschonden. Dit neemt niet weg dat de tuchtrechter over de klacht kan oordelen en dat klager in de klacht ontvankelijk is.  4.2    Het is immers vaste rechtspraak dat het advocatentuchtrecht van toepassing blijft, ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat. Wel zal de tuchtrechter in een dergelijk geval slechts toetsen aan de beperkte maatstaf of het vertrouwen in de advocatuur door de gestelde gedragingen wordt geschaad. Deze toets leidt tot kennelijke ongegrondverklaring van alle klachtonderdelen. De voorzitter licht dit toe.  4.3    Aan klachtonderdelen a, b, c, e, g en h ligt in de kern het verwijt ten grondslag dat verweerder als werkgever het vertrouwen van klager als werknemer heeft geschonden. Daargelaten dat klager de vergaande verwijten die hij verweerder maakt niet of uiterst summier heeft onderbouwd, valt naar het oordeel van de voorzitter niet in te zien dat het geschonden vertrouwen van een werknemer betekent dat de werkgever (ook) het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Als de stelling van klager dat verweerder zijn vertrouwen heeft geschonden al terecht zou zijn, betekent die niet dat verweerder in tuchtrechtelijke zin een verwijt valt te maken. De voorzitter komt dan ook tot het oordeel dat klachtonderdelen a, b, c, e, g en h kennelijk ongegrond zijn.  4.4    Klachtonderdelen d en f houden verband met de hoedanigheid van verweerder van bestuurslid van de politieke partij. Uit de door klager overgelegde documenten lijkt echter te volgen dat de werkzaamheden van klager en verweerder voor het kantoor van verweerder en de werkzaamheden van beiden voor de politieke partij wat door elkaar liepen (zie 1.4 en 1.6 tot en met 1.9). De voorzitter gaat er daarom vanuit dat deze klachten voldoende verband houden met verweerders hoedanigheid van advocaat en klager is in deze klachten daarom ontvankelijk. Ook bij deze klachtonderdelen ziet de voorzitter echter niet in dat verweerder het vertrouwen in de advocatuur heeft geschonden door zijn handelen in relatie tot de werkzaamheden van klager voor de politieke partij. Daarom zijn ook klachtonderdelen d en f kennelijk ongegrond.  4.5    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond. 

Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2023.