Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-12-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2022:381

Zaaknummer

22-920/AL/MN

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart een klacht tegen de deken kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 29 december 2022 in de zaak 22-920/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:

klager oververweerder, mr. E.J. Henrichs, in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 22 november 2022 met kenmerk Z 2017947/FB/sd, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.

1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Op 2 maart 2021 heeft klager bij verweerder een klacht ingediend tegen mr. D. Het klachtonderzoek is onder de verantwoordelijkheid van verweerder uitgevoerd door een stafmedewerker. 1.2 Verweerder heeft op 21 juli 2021 het onderzoek naar de klacht van klager gesloten en hem verzocht griffierecht te betalen. Op 21 juli 2021 heeft klager het griffierecht betaald en verweerder daarvan op de hoogte. 1.3 Op 29 juli 2021 heeft verweerder per e-mail bevestigd dat het griffierecht is betaald en aangegeven dat hij zal zorgen voor doorzending van het klachtdossier aan de raad van discipline Amsterdam en dat dit enige tijd kan duren. 1.4 Op 31 januari 2022 heeft klager telefonisch bij de raad van discipline Amsterdam geïnformeerd naar de behandeling van zijn klacht en daar bleek de klacht niet bekend te zijn. Vervolgens heeft klager telefonisch contact opgenomen met de stafjurist over het verzenden van het dossier aan de raad van discipline Amsterdam. Diezelfde dag is de aanbiedingsbrief verzonden naar de raad van discipline Amsterdam. 1.5 Bij e-mail van 31 januari 2022 heeft klager een klacht over verweerder ingediend bij het Hof van Discipline. Bij beslissing van 8 juli 2022 heeft het Hof van Discipline de klacht voor onderzoek en behandeling verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland.

2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door zijn klacht tegen een advocaat niet tijdig door te sturen aan de Raad van Discipline na sluiting van het vooronderzoek.

3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. Er was een aantal bijzondere omstandigheden, dat heeft gemaakt dat het verzenden van de aanbiedingsbrief langer heeft geduurd dan gebruikelijk. De stafmedewerker moest de werkzaamheden van twee uitgevallen medewerkers overnemen, de lockdownmaatregelen hadden nadelige gevolgen voor de werkzaamheden binnen het bureau en het betrof een in alle opzichten bewerkelijke aanbiedingsbrief. Verweerder heeft zijn excuses voor de vertraging aan klager aangeboden. Verweerder heeft nooit aan klager medegedeeld dat de klacht binnen een bepaalde periode zou worden voorgelegd aan de raad van discipline noch heeft hij ter zake een toezegging gedaan. Klager heeft zelf ook niet aan de bel getrokken.

4 BEOORDELING 4.1 De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder in zijn hoedanigheid van (waarnemend) deken. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals die van deken, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van de andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. 4.2 In (onder meer) de artikelen 46c en 46d van de Advocatenwet is geregeld wat ten aanzien van de klachtbehandeling van een deken wordt verlangd. Die wettelijke bepalingen zijn nader uitgewerkt in de door de deken gehanteerde ‘Leidraad houdende regels inzake dekenale klachtbehandeling’. Hoe een onderzoek naar een tuchtklacht dient plaats te vinden is niet wettelijk geregeld, hetgeen betekent dat de deken een grote mate van vrijheid toekomt in de inrichting van dat onderzoek en bij het bepalen van de reikwijdte ervan. 4.3 De voorzitter stelt voorop dat voor zover klager heeft willen aanvoeren dat verweerder zijn klacht opzettelijk niet of niet tijdig aan de raad van discipline Amsterdam heeft doorgestuurd en/of dat verweerder partijdig zou zijn, hiervan op geen enkele wijze is gebleken.  4.4 De voorzitter stelt vast dat verweerder bij brief van 29 juli 2021 aan klager heeft laten weten dat hij zal zorgen voor de doorzending van het klachtdossier aan de raad van discipline. De verzending heeft vervolgens pas op 31 januari 2022 - nadat klager eerder die dag telefonisch had geïnformeerd over deze verzending - plaatsgevonden. De voorzitter is van oordeel dat de door verweerder opgevoerde omstandigheden niet de gehele vertraging in de verzending kunnen verklaren. Dat betekent echter nog niet dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Voor de beantwoording van de vraag of daarvan sprake is, acht de voorzitter van belang dat de deken in zijn brief van 29 juli 2022 aan klager heeft laten weten dat de doorzending van het klachtdossier enige tijd zou gaan duren en dat klager tot de dag van de verzending niet had geïnformeerd of zijn klacht al aan de raad was doorgezonden als ook dat toen duidelijk werd dat het dossier nog niet was doorgestuurd er onmiddellijk actie is ondernomen en excuses zijn aangeboden voor de te late verzending. 4.5 De voorzitter is van oordeel dat gelet op alle omstandigheden niet kan worden geconcludeerd dat verweerder zich zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocaat is geschaad. Omdat verweerder in zijn hoedanigheid van deken geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, zal de klacht kennelijk ongegrond worden verklaard.  BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M. Jansen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 december 2022.

Griffier                                                                                    Voorzitter Verzonden d.d. 29 december 2022