Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-12-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2022:265

Zaaknummer

22-702/A/A

Inhoudsindicatie

Klacht van advocaat over advocaat wederpartij deels gegrond. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door uitlatingen aan de voorzieningenrechter te doen over de inhoud van confraternele schikkingsonderhandelingen. Nu het gaat om een zeer beperkte schending van gedragsregel 27 ziet de raad aanleiding om af te zien van het opleggen van een maatregel.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 19 december 2022 in de zaak 22-702/A/A naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:      verweerder gemachtigde: mr. dr. R. Sanders advocaat te Leiden

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 1 oktober 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2    Op 6 september 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2021-1531136/EJH/RAB van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 21 november 2022. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    De cliënte van klager (Exxareo International N.V) heeft een geschil gehad met de cliënten van verweerder (mevrouw S en twee aan haar gelieerde vennootschappen; [...] en [...] over de overdracht van een onderhoudsovereenkomst betreffende de motoren van een vliegtuig van de cliënten van verweerder, waarbij de cliënte van klager als voormalig operator en beheerder van het vliegtuig ook nog partij was.  2.3    Op 15 september 2021 heeft verweerder de cliënte van klager namens [...] een sommatiebrief gestuurd. Bij e-mail van dezelfde dag heeft klager verweerder gevraagd voor wie hij optreedt. Verweerder heeft klager hierop bij e-mail van eveneens 15 september 2021 meegedeeld dat hij voor zover nodig voor meerdere partijen rondom [...] zal optreden, waaronder [...] en/of leden van de familie S. 2.4    Klager heeft verweerder hierop geschreven: “Vandaar mijn verzoek aan u om met de rechters vereiste precisie op dat punt te antwoorden. Treedt u voor mevrouw (…)[S] en de heer (…) [S] op, of voor slechts één van beiden (in dat geval graag aangeven voor wie)? Ik hoef u er niet aan te herinneren dat het wekken van de suggestie voor een bepaalde partij op te treden zonder daarvoor een mandaat te hebben een tuchtrechtelijk delict is.” 2.5    Verweerder heeft klager hierop bij e-mail van 16 september 2021 geschreven: “Ik treed op voor [...] en – voor zover nodig – [...] en [mevrouw S]” 2.6    Op 23 september 2021 heeft een kortgedingzitting plaatsgevonden. Tijdens de zitting heeft de voorzieningenrechter aan partijen voorgesteld om op de gang een minnelijke regeling te beproeven. Klager en verweerder en zijn cliënten hebben vervolgens op de gang overleg met elkaar gehad, maar er is geen minnelijke regeling tot stand gekomen. Uit de aantekeningen die de griffier van de zitting heeft gemaakt volgt dat verweerder na hervatting van de zitting de voorzieningenrechter hierover het volgende heeft meegedeeld: “wij hebben een bankgarantie aangeboden. Maar we komen er niet uit. [Klager] zei dat wij dan een procedure moeten beginnen. Daar loopt het spaak. Omdat [klager] zijn eigen vordering niet kan formuleren. Dat ga ik niet meer voor hem doen.” 2.7    Uit de aantekeningen van de griffier volgt dat klager hierop het volgende heeft gezegd: “Ik ben verbijsterd dat er zo uitgebreid wordt ingegaan op hetgeen op de gang is besproken. Ik verzoek de griffier dat op te nemen in het proces-verbaal. [Verweerder] kan een klacht tegemoet zien.”

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. a)    Verweerder heeft zonder toestemming van klager gesproken over de inhoud van de schikkingsonderhandelingen die partijen op de gang hadden gevoerd, hetgeen in strijd is met gedragsregel 27.  b)    Verweerder heeft klager onbetrouwbaar en niet integer genoemd. c)    Verweerder heeft bewust onduidelijkheid laten bestaan over de vraag voor wie hij optrad.

4    VERWEER  4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING Ontvankelijkheid 5.1    Verweerder heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat de klacht niet-ontvankelijk is, omdat klager hierbij geen eigen rechtstreeks belang heeft. Het gaat klager slechts om het principe dat de gedragsregels gehandhaafd moeten worden, aldus verweerder. 5.2    De raad overweegt als volgt. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen over een advocaat komt niet aan iedereen toe, maar alleen aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.  5.3    De raad is van oordeel dat klager een voldoende eigen belang heeft bij de klacht. Op de zitting van de raad heeft klager nader toegelicht dat het hem niet alleen gaat om het principe dat advocaten de gedragsregels dienen na te leven, maar dat hij als advocaat niet op deze manier bejegend wil worden. De raad zal de klacht dan ook inhoudelijk beoordelen.  Klachtonderdeel a) 5.4    Klager heeft aan dit klachtonderdeel het volgende ten grondslag gelegd. Uit de aantekeningen die de griffier van de zitting van 23 september 2021 heeft gemaakt volgt dat verweerder na het overleg op de gang het volgende aan de voorzieningenrechter heeft meegedeeld: “wij hebben een bankgarantie aangeboden. Maar we komen er niet uit. [Klager] zei dat wij dan een procedure moeten beginnen. Daar loopt het spaak. Omdat [klager] zijn eigen vordering niet kan formuleren. Dat ga ik niet meer voor hem doen.”. Verweerder heeft hiermee mededelingen gedaan over de inhoud van de tussen hem en klager gevoerde schikkingsonderhandelingen, hetgeen in strijd is met gedragsregel 27, aldus klager.     5.5    Verweerder voert aan dat er geen sprake is geweest van confraternele schikkingsonderhandelingen, nu zijn cliënten bij de onderhandelingen aanwezig waren. Klager heeft geen voorbehoud of er zelfs maar een opmerking over gemaakt dat de bespreking confraterneel of vertrouwelijk van aard zou moeten zijn. Verweerder voert verder aan dat het hem vrij stond om de voorzieningenrechter mee te delen dat zijn cliënten een bankgarantie hadden aangeboden, nu hij dat de voorzieningenrechter ook al had meegedeeld voordat hij de gang op werd gestuurd. Het stond hem eveneens vrij om de voorzieningenrechter mee te delen dat partijen er niet uit zijn gekomen. Het stond hem ook vrij om de voorzieningenrechter mee te delen dat klager had gezegd dat verweerder een vordering voor zijn cliënte moest formuleren en dat de cliënten van verweerder een rechtsvordering zouden moeten instellen. Verweerder heeft hiermee aan de voorzieningenrechter slechts tot uitdrukking willen brengen dat er kennelijk een misverstand bestond nu partijen de gang op werden gestuurd om te praten over een bankgarantie en het instellen van een vordering door de cliënte van klager. Het was in het belang van de cliënten van verweerder om dit misverstand aan de orde te stellen. Daarmee is niets gezegd over de inhoud van schikkingsonderhandelingen, aldus verweerder. 5.6    De raad overweegt als volgt. Uitgangspunt bij de beoordeling van dit klachtonderdeel is dat naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline de tuchtrechter bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten dient te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Artikel 10a Advocatenwet bevat de kernwaarden, zoals onafhankelijkheid, partijdigheid en vertrouwelijkheid die advocaten bij de uitoefening van hun beroep in acht dienen te nemen. De gedragsregels, waaronder gedragsregel 27 waarin is bepaald dat aan de rechter niets mag worden meegedeeld omtrent de inhoud van tussen advocaten gevoerde schikkingsonderhandelingen zonder toestemming van de advocaat van de wederpartij, beogen invulling te geven aan de eisen die mogen worden gesteld aan een goede taakuitoefening door een behoorlijk advocaat. De tuchtrechter toetst aan de norm van artikel 46 Advocatenwet en niet aan de gedragsregels, waarbij de gedragsregels overigens zo nodig wel van betekenis kunnen zijn bij bedoelde toets. 5.7    De raad is allereerst van oordeel dat het overleg tussen klager en verweerder op 23 september 2021 is aan te merken als confraternele schikkingsonderhandelingen als bedoeld in gedragsregel 27. Dat de cliënten van verweerder bij die onderhandelingen aanwezig waren maakt dit niet anders. De raad is voorts van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door na het overleg op de gang aan de voorzieningenrechter mee te delen dat klager heeft gezegd dat de cliënten van verweerder een procedure zouden moeten beginnen. Hiermee heeft verweerder zich uitgelaten over de inhoud van de tussen hem en klager gevoerde schikkingsonderhandelingen. Verweerder heeft weliswaar gesteld dat er voor het overleg op de gang met de voorzieningenrechter ook over een bodemprocedure is gesproken, maar niet is gebleken dat is gesproken over een door de cliënten van verweerder in te stellen bodemprocedure. Dat is kennelijk pas op de gang aan de orde gekomen en daar was de voorzieningenrechter dus niet van op de hoogte. Dat de voorzieningenrechter dit niet ten nadele van de cliënte van klager in zijn oordeelsvorming zou hebben betrokken, zoals verweerder op de zitting van de raad heeft aangevoerd, doet aan het voorgaande niet af.  5.8    Verweerder heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de voorzieningenrechter mee te delen dat zijn cliënten een bankgarantie hebben aangeboden. Klager heeft niet althans onvoldoende betwist dat verweerder dit voor het overleg op de gang ook al aan de voorzieningenrechter had meegedeeld. Dat verweerder de voorzieningenrechter heeft meegedeeld dat partijen er niet uitkomen en het spaak loopt omdat klager zijn eigen vordering niet kan formuleren en verweerder dat niet meer voor klager gaat doen is evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dit betreft immers een gevolgtrekking van verweerder zelf en ziet niet op de inhoud van de tussen klager en verweerder gevoerde schikkings-onderhandelingen. 5.9    De conclusie uit het voorgaande is dat klachtonderdeel a) gedeeltelijk gegrond is. Klachtonderdeel b) 5.10    Klager heeft aan dit klachtonderdeel het volgende ten grondslag gelegd. Tijdens het overleg op de gang op 23 september 2021 heeft verweerder klager onbetrouwbaar genoemd. Daarnaast heeft verweerder op de zitting van 23 september 2021 gesuggereerd dat een door klager overgelegde verklaring van een derde door klager zou zijn vervalst, aldus klager. 5.11    Verweerder voert aan dat hij op de gang inderdaad zijn twijfels heeft geuit over de betrouwbaarheid van de opstelling van klager en dat dit een oplossing in de weg stond. Die opmerking is terug te voeren op het feit dat klager op de zitting van 23 september 2021 weigerde om antwoord te geven op de vraag of hij ook voor de heer S optrad en klager ten opzichte van de correspondentie van voor het kort geding op de zitting een heel ander standpunt verdedigde. Verweerder heeft die opmerking op verzoek van klager ter plekke teruggenomen en daarvoor zijn excuses aan klager aangeboden. Verweerder heeft die excuses daarna nog tweemaal herhaald, eenmaal zelfs ten overstaan van de deken. Het is onjuist dat verweerder heeft gesuggereerd dat de verklaring van de heer S door klager vervalst zou zijn en dat hij een badinerende toon heeft aangeslagen, aldus verweerder. 5.12    De raad overweegt als volgt. Uitgangspunt bij de beoordeling van dit klachtonderdeel is dat in het belang van de rechtzoekenden en van de advocatuur in het algemeen advocaten streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen (zoals ook is neergelegd in gedragsregel 24).  5.13    Niet is in geschil dat verweerder zijn opmerking over de onbetrouwbare opstelling van klager ter plekke heeft ingetrokken en daarvoor zijn excuses heeft aangeboden. Klager heeft die excuses – die hij als eis had gesteld om verder met verweerder te praten – aanvaard. Verweerder heeft klager uit eigener beweging in een telefoongesprek op 14 januari 2022 nogmaals zijn excuses aangeboden, die klager eveneens heeft aanvaard. In een bemiddelingsgesprek met de deken op 4 februari 2022 heeft verweerder klager zijn excuses aangeboden voor zijn algehele houding tijdens het overleg op de gang op 23 september 2021. Klager heeft die excuses expliciet niet aanvaard. Nu verweerder meteen na zijn opmerking op 23 september 2021 de opmerking heeft teruggenomen en zijn excuses aan klager heeft aangeboden en klager die excuses heeft aanvaard, is de raad van oordeel dat verweerder terzake geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Dat verweerder klager niet integer heeft genoemd of heeft gesuggereerd dat klager een verklaring heeft vervalst heeft verweerder betwist. Tegenover die betwisting heeft klager dit niet onderbouwd.  5.14    De conclusie uit het voorgaande is dat klachtonderdeel b) ongegrond is. 

Klachtonderdeel c) 5.15    Aan dit klachtonderdeel heeft klager het volgende ten grondslag gelegd. Achter het geschil tussen de cliënte van klager en de cliënten van verweerder ligt een geschil tussen de heer S en zijn dochter mevrouw S, één van de cliënten van verweerder. Dat is de reden dat klager verweerder heeft gevraagd namens wie hij optreedt. Pas na aandringen heeft verweerder verklaard niet voor de heer S op te treden. In zijn sommatiebrief heeft verweerder overigens de indruk gewekt voor mevrouw S én de heer S op te treden, aldus klager.  5.16    Verweerder voert aan dat hij in zijn sommatiebrief duidelijk heeft aangegeven voor [...] op te treden. Klager heeft verweerder hierop gevraagd voor wie hij precies optrad. Verweerder heeft toen een slag om de arm moeten houden, maar toen al snel duidelijk werd voor wie hij kon optreden en voor wie niet heeft hij dat direct aan klager duidelijk gemaakt. Klager heeft aldus binnen één dagdeel antwoord gekregen op zijn vraag, aldus verweerder. 5.17    De raad overweegt als volgt. Uitgangspunt bij de beoordeling van dit klachtonderdeel is dat de advocaat tegenover zijn cliënt en in zijn contacten met derden ervoor zorg dient te dragen dat geen misverstand kan bestaat over de hoedanigheid waarin hij in een gegeven situatie optreedt (zoals ook is neergelegd in gedragsregel 9 lid 1). Dat verweerder misverstand over zijn hoedanigheid heeft laten bestaan is niet gebleken. Op 15 september 2021 heeft verweerder de cliënte van klager namens [...] een sommatiebrief gestuurd. Verweerder heeft klager vervolgens op diezelfde dag meegedeeld dat hij voor zover nodig voor meerdere partijen rondom [...] zal optreden, waaronder [...] en/of leden van de familie S. Bij e-mail van 16 september 2021 heeft verweerder klager geschreven dat hij voor [...] en – voor zover nodig – [...] en mevrouw S optreedt. Verweerder heeft aldus binnen een dag antwoord gegeven op de vraag van klager voor wie hij optreedt. Klachtonderdeel c) is daarom eveneens ongegrond.      6    MAATREGEL 6.1    Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door mededelingen aan de rechter te doen over de inhoud van de tussen hem en klager gevoerde schikkingsonderhandelingen. Nu het gaat om een zeer beperkte schending van gedragsregel 27 ziet de raad aanleiding om af te zien van het opleggen van een maatregel. 

7    GRIFFIERECHT  7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart klachtonderdeel a) gedeeltelijk gegrond; -    verklaart klachtonderdelen b) en c) ongegrond; -    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd; -        veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. P. van Lingen en M. Kemmers, leden, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 december 2022.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 19 december 2022