Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-12-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2022:325

Zaaknummer

22-113/AL/OV

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing Verweerder heeft een cliënt bijgestaan in een zaak tegen klager. Nadat deze zaak was afgerond, heeft verweerder dossierstukken aan een andere advocaat gestuurd, wiens cliënte ook verwikkeld is in een procedure tegen klager. De raad is (in deze specifieke zaak) van oordeel dat verweerder daarmee de belangen van klager onvoldoende in acht heeft genomen en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Gelet op alle feiten en omstandigheden, acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en gebonden.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 19 december 2022 in de zaak 22-113/AL/OV naar aanleiding van de klacht van:

klager oververweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 13 juli 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 10 februari 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1486247 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 31 oktober 2022. Daarbij waren de gemachtigde van klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van verweerder met bijlagen van 14 oktober 2022 en de e-mail van klager met bijlagen van 20 oktober 2022.

2 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.1 Tussen [SE] Holding B.V. (hierna: [SE]) en klager is een overeenkomst van opdracht gesloten op grond waarvan klager werkzaamheden voor [SE] heeft verricht. [R. H] is bestuurder en enig aandeelhouders van klager. 2.2 Op enig moment is klager op non-actief gezet en [SE] heeft de betaling aan klager stopgezet.  2.3 Tussen klager en [SE] is er vervolgens een procedure gevoerd, die uiteindelijk heeft geleid tot een minnelijke regeling op de zitting van 2 oktober 2020. 2.4 Verweerder stond in deze procedure [SE] bij, klager werd bijgestaan door mr. [K]. 2.5 [SE] is daarna benaderd door mr. van [L], advocaat in [plaats] met een verzoek om informatie over klager in verband met een geschil tussen de cliënte van Van [L] en klager dan wel [H]. [SE] heeft mr. Van [L] vervolgens doorverwezen naar verweerder. Verweerder heeft vervolgens aan Van [L] verteld dat in de procedure tussen klager en [SE] een minnelijke regeling is getroffen. Daarbij heeft verweerder aan mr. Van [L] een scan van de processtukken van de betreffende procedure toegezonden. 2.6 Mr. Van [L] heeft in die nieuwe procedure gebruik gemaakt van deze van verweerder ontvangen stukken. 2.7 Op 13 juli 2021 heeft er een telefonisch gesprek plaatsgevonden tussen [H] en de vertegenwoordiger van [SE].

3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door willens en wetens de goede eer en naam van klager te hebben aangetast door verklaringen af te geven aan derden over een eerder geschil tussen [SE] en klager.

4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. Verweerder heeft, met toestemming van zijn cliënt, mr. Van [L] geïnformeerd over de inhoud en de uitkomst  van de procedure. Daarbij heeft verweerder de scans van de processtukken van de procedure toegezonden aan mr. Van [L]. Hierin waren zowel de stellingen van  [SE] als van klager opgenomen. Er is tussen klager en [SE] geen geheimhouding overeengekomen en verweerder handelde niet onrechtmatig door mr. Van [L] te informeren. Verweerder heeft geen onnodig grievende of anderszins ongepaste uitspraken gedaan. Ook heeft hij geen informatie verstrekt waarvan hij weet of behoort te weten dat deze onjuist is. Verweerder heeft rekening gehouden met de belangen van klager, doordat hij alle processtukken heeft verstrekt aan mr. Van [L].

5 BEOORDELING 5.1 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden zoals omschreven in art. 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. 5.2 Verweerder heeft een cliënt bijgestaan in een procedure tegen klager. Nadat die procedure was afgerond, heeft verweerder de dossierstukken aan een andere advocaat verstrekt, wiens cliënte ook verwikkeld was in een procedure tegen klager. De raad stelt voorop dat een advocaat in beginsel is gebonden door de opdracht van zijn cliënt. Dat geldt ook met betrekking tot het versturen van dossierstukken aan een derde, zoals in deze zaak is gebeurd. De advocaat draagt echter wel de volledige verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de opdracht en de advocaat kan zich aan deze verantwoordelijkheid niet onttrekken met een beroep op de van zijn cliënt verkregen opdracht. Gedragsregel 3, zesde lid, bepaalt bovendien dat een advocaat bij het verstrekken van informatie aan derden over een zaak die bij hem in behandeling is of was, behalve de belangen van de cliënt, tevens gerechtvaardigde andere belangen in acht neemt. 5.3 Bij de beantwoording van de vraag of verweerder de belangen van klager voldoende in acht heeft genomen, overweegt de raad dat niet is gebleken dat verweerder bij het verstrekken van de stukken aan mr. Van [L] een afweging van de verschillende belangen - waaronder die van klager - heeft gemaakt. Verweerder heeft aangevoerd dat in zijn ogen de processtukken openbaar waren omdat ook de zitting in die procedure openbaar was en dat hij om die reden de stukken aan mr. Van [L] mocht opsturen. Die opvatting van verweerder over de openbaarheid van de stukken is echter in zijn algemeenheid onjuist. 5.4 Dat verweerder deze belangenafweging niet heeft gemaakt, klemt in het bijzonder door de wijze waarop deze zaak is beëindigd. Ter beëindiging van het geschil hebben partijen een regeling getroffen. Hoewel partijen daarbij (formeel) geen geheimhouding zijn overeengekomen, moet het - gelet op de aard en de inhoud van de schikking, zoals die tot uitdrukking komen in het proces-verbaal van de zitting van 2 oktober 2020 - voor verweerder duidelijk zijn geweest dat het tegen de wens van klager was dat de processtukken aan een derde zouden worden gestuurd. Die wens volgt ook uit het uitgewerkte telefoongesprek tussen de vertegenwoordiger van klager en die van de cliënt van verweerder, waaruit blijkt dat zij de schikking hebben gesloten om er een streep onder te zetten en om eventueel in de toekomst weer met elkaar samen te werken. Het sturen van processtukken (zonder overleg met klager) aan de wederpartij van klager in een nieuwe zaak, is naar het oordeel van de raad in strijd met de bedoeling van deze getroffen regeling. 5.5 De conclusie uit het voorgaande is dat verweerder bij het verstrekken van de stukken in deze zaak de belangen van klager in onvoldoende mate in acht heeft genomen. Verweerder heeft daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Dat betekent dat de klacht gegrond wordt verklaard. 5.6 De raad overweegt ten slotte dat verweerder geen handelingen heeft verricht tegen de wil van zijn cliënt. Het versturen van de stukken is immers gebeurd na goedkeuring van zijn cliënt. Verweerder heeft (dus) niet zijn geheimhoudingsplicht jegens zijn cliënt geschonden. Ook acht de raad niet gebleken dat verweerder de goede naam van klager heeft willen aantasten of dat klager door verweerder is bedreigd of geïntimideerd. Voor zover klager ook over deze punten heeft willen klagen, is de klacht ongegrond.

6 MAATREGEL 6.1 Verweerder heeft een cliënt bijgestaan in een zaak tegen klager. Nadat deze zaak was afgerond, heeft verweerder dossierstukken aan een andere advocaat gestuurd, wiens cliënte ook verwikkeld is in een procedure tegen klager. De raad is (in deze specifieke zaak) van oordeel dat verweerder daarmee de belangen van klager onvoldoende in acht heeft genomen en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Gelet op alle feiten en omstandigheden, acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en gebonden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van de vertegenwoordiger van klager, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 22-113/AL/OV.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht gegrond; - legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; - veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. E.J.C. de Jong, M.H. Pluymen, W.W. Korteweg en F.E.J. Janzing, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 december 2022.

Griffier                                                                                        Voorzitter

Verzonden d.d. 19 december 2022