Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-12-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2022:264

Zaaknummer

22-492/A/A

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 19 december 2022 in de zaak 22-492/A/A  naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 25 juli 2022 op de klacht van:

klaagster gemachtigde: mr. J.T. de Rooy-Kolkman

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 15 november 2021 heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2    Op 15 juni 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1596705/EJH/AS van de deken ontvangen.  1.3    Bij beslissing van 25 juli 2022 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op dezelfde datum verzonden aan partijen. 1.4    Op 17 augustus 2022 heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde datum ontvangen. 1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 18 november 2022. Daarbij was namens klaagster haar gemachtigde aanwezig. Verweerder was eveneens aanwezig.   1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.

2    VERZET 2.1    De gronden van het verzet houden, kort en zakelijk weergegeven, het volgende in:  2.2    In de voorzittersbeslissing is uitgegaan van incorrecte en onvolledige feiten. Zo zijn volgens klaagster de feiten onder randnummer 1.2 niet juist weergegeven. Volgens klaagster staat in die rechtsoverweging ten onrechte dat op 28 december 2018 een bevel tot betaling is gedaan van hetgeen waarvoor klaagster een executoriale titel had gekregen. Dat is volgens klaagster onjuist omdat klaagster op dat moment slechts bevel tot betaling heeft gedaan voor die onderdelen uit de executoriale titel waarvan de omvang bekend was. Het Working Capital is pas vastgesteld op 20 januari 2020 en er is daarvoor dus geen bevel tot betaling gedaan op 28 december 2018. Daarnaast heeft klaagster gesteld dat de voorzitter heeft verzuimd te vermelden dat op 26 mei 2021 een bevel tot betaling is gedaan voor het Working Capital. Verder is in de voorzittersbeslissing bij randnummer 1.4 gemeld dat A zich heeft beroepen op een verrekeningsverweer, maar is volgens klaagster verzuimd op te nemen dat de crux van de klacht nu juist is dat verweerder als geen ander weet dat zijn cliënte A reeds eerder verrekend had, en dus niet opnieuw kon verrekenen. Tot slot heeft klaagster aangevoerd dat onder randnummers 4.4 en 4.5 juridische onjuistheden staan. 

3    FEITEN EN KLACHT 3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Voor zover klaagster opkomt tegen de vaststelling van de feiten door de voorzitter wordt daarop hierna onder de beoordeling ingegaan. 

4    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten. 4.2    Klaagster heeft allereerst aangevoerd dat de door de voorzitter vastgestelde feiten onjuist dan wel onvolledig zijn en dat de voorzittersbeslissing juridische onjuistheden bevat. De raad overweegt dat niet alle door partijen naar voren gebrachte feiten volledig behoeven te worden vastgesteld. Het gaat om een zakelijke weergave van de voor de beslissing meest relevante feiten. Die heeft de voorzitter vastgesteld. In het bijzonder behoefde de voorzitter niet al die feiten op te nemen die klaagster voor haar gunstig en relevant acht. Dat de door de voorzitter vastgestelde feiten onjuist zijn of dat de voorzitter is uitgegaan van juridische onjuistheden, is de raad niet gebleken. Voor zover klaagster specifiek wijst op het onjuist weergeven van de feiten bij randnummer 1.2 van de voorzittersbeslissing, overweegt de raad dat onder randnummers 1.3 en 1.4 de door klaagster weergegeven feiten voldoende duidelijk zijn opgenomen. Het voorgaande kan naar het oordeel van de raad dan ook niet leiden tot gegrondverklaring van het verzet. 4.3    De raad is verder van oordeel dat de door klaagster aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De voorzitter heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.  4.4    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren. 

BESLISSING De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, voorzitter, mrs. C.C. Oberman en M. Bootsma, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghzaleh als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 19 december 2022.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 19 december 2022