Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-12-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2022:208

Zaaknummer

22-862/DH/NH/W

Inhoudsindicatie

Wrakingsverzoek kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, plaatsvervangend voor de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 2 december 2022 in de zaak 22-862/DH/NH/W naar aanleiding van het verzoek tot wraking van de na te noemen tuchtrechter, ingediend door: verzoeker

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) zijn klachtzaken aanhangig onder nummers 22-703/A/A en 22-704/A/A met verzoeker als klager.   1.2    De ontvangst van beide dossiers is aan verzoeker bevestigd. In de ontvangstbevestiging is meegedeeld dat het mogelijk is dat verzoeker “een beslissing van de voorzitter” ontvangt.  1.3    Tussen verzoeker en de griffier van de raad van discipline in het ressort Amsterdam is begin oktober 2022, zakelijk weergegeven, gecorrespondeerd over de indiening van stukken. Verzoeker had de raad digitaal een zeer groot aantal stukken toegezonden, waaronder stukken die voor de raad niet te openen waren. De griffier heeft verzoeker o.a. gevraagd het aantal stukken te beperken tot 20. In een bericht van 6 oktober 2022 heeft de griffier aan verzoeker laten weten dat zij zijn bericht van 5 oktober 2022 aan de “voorzitter van de raad” heeft voorgelegd en dat deze heeft besloten om een extra termijn te geven voor het indienen van stukken.  1.4    Op 24 oktober 2022 heeft verzoeker in de hoofdzaken aanvullende stukken ingediend. De ontvangst van de stukken is door de griffie van de Amsterdamse raad bevestigd.  1.5    Bij bericht van 21 oktober 2022 heeft verzoeker de griffie gevraagd om “de regels [te] noemen (…) omtrent de vertrouwelijkheid van het behandeld bij de Deken en Tuchrechter, en omtrent het aan derden melden dat ueberhaupt een zaak aan de Deken / Tuchtrechter is voorgelegd”.  1.6    De griffier heeft op 25 oktober 2022 gereageerd. De griffier heeft, voor zover in deze zaak relevant, het volgende geschreven: “Uw e-mails van 19 en 21 oktober 2022 heb ik voorgelegd aan de behandelend voorzitter. Dat is de plaatsvervangend voorzitter mr. P.M. Wamsteker. In overleg met haar bericht ik u als volgt. In uw brief van 19 oktober 2022 (meegestuurd met uw e-mail van 19 oktober 2022) verzoekt u de behandelend voorzitter zich te verschonen. In hetgeen u aan uw verzoek ten grondslag legt, ziet de voorzitter geen aanleiding zich te verschonen. In uw brief schrijft u verder dat de behandelend voorzitter zich als gewraakt moet beschouwen indien zij zich niet verschoont. Ik stel u daarom in de gelegenheid uiterlijk op vrijdag 28 oktober 2022 uw wrakingsgronden in te dienen.  Naar aanleiding van uw e-mail van 21 oktober 2022 laat ik u verder het volgende weten. Er zijn in de Advocatenwet of in het Landelijk procesreglement voor klachten bij de Raden van Discipline geen regels opgenomen die zien op de vertrouwelijke behandeling van de stukken. Dat neemt niet weg dat de stukken in uw klachtdossier uitsluitend door de griffier en de tuchtrechter(s) worden gelezen. Uiteraard wordt een beslissing geanonimiseerd gepubliceerd op www.tuchtrechtspraak.nl. Dat staat wel in artikel 2.8.5 van het procesreglement. (…)” 1.7    Op 27 oktober 2022 heeft verzoeker een schriftelijk wrakingsverzoek ingediend tegen mr. M. Ulrici (hierna: de tuchtrechter).   1.8    De tuchtrechter heeft laten weten dat zij met de zaken van verzoeker geen enkele bemoeienis heeft gehad, inhoudelijk noch organisatorisch. De tuchtrechter kent de zaken en verzoeker niet. Volgens de tuchtrechter is de wraking kennelijk niet-ontvankelijk, dan wel kennelijk ongegrond. 1.9    De wrakingskamer van de raad (hierna: de wrakingskamer) heeft bij zijn beslissing kennisgenomen van het wrakingsverzoek, het verweer van de tuchtrechter en de e-mail van 8 november 2022 van verzoeker. 

2    BEOORDELING 2.1    Op grond van artikel 47 van de Advocatenwet en artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering is wraking van een tuchtrechter mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.  2.2    Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij of van het voorliggend geschil. Wraking is verder mogelijk als feiten en omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter, los van diens subjectieve instelling, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is. Bij dat laatste is ook van belang dat de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Elke tuchtrechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is tegen de verzoeker, althans dat de vrees daarvoor bij de verzoeker objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer zal onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden. 2.3    De tuchtrechter heeft verklaard dat zij geen enkele bemoeienis heeft gehad met de zaken van verzoeker.  

2.4    De wrakingskamer heeft geen grond om te twijfelen aan deze verklaring van de tuchtrechter. Dit betekent dat het verzoek tot wraking, gestoeld op die grond, kennelijk ongegrond is.  2.5    Dat bij verzoeker verwarring is ontstaan over de persoon van de (plaatsvervangend) voorzitter leidt niet tot een ander oordeel. Nog daargelaten dat het ontstaan van verwarring niet kan leiden tot de conclusie dat sprake is van vooringenomenheid, is de verwarring – zo al gerechtvaardigd - niet te wijten aan een gedraging van de tuchtrechter. 2.6    Het wrakingsverzoek bevat verder ook geen feiten of omstandigheden die wijzen op de rechterlijke partijdigheid of vooringenomenheid .   2.7    De raad ziet in het door klager aangevoerde, noch in het dossier aanleiding om klager te horen, zodat diens verzoek daartoe wordt afgewezen. Het verzoek is  kennelijk ongegrond. De wrakingskamer zal, gelet op artikel 4 van het Wrakingsprotocol raden van discipline, het wrakingsverzoek zonder behandeling ter zitting afwijzen. 

BESLISSING De wrakingskamer: - verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond; - bepaalt dat de behandeling van klachtzaken 22-703/A/A en 22-704/A/A zal worden hervat in de stand waarin deze zich bevond op het moment dat het wrakingsverzoek werd ingediend.       Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis en E.A.L. van Emden, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2022.