Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-11-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2022:229

Zaaknummer

22-507/A/A

Inhoudsindicatie

Deels gegronde klacht over de eigen advocaat. Het valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten dat hij de volledige dossiers van klaagster niet aan (de gemachtigde van) klaagster heeft verstrekt en dat hij de opdracht niet schriftelijk aan klaagster heeft bevestigd. Gelet op het beperkte tuchtrechtelijke verleden van verweerder zal de raad volstaan met de maatregel van waarschuwing. De raad hecht er wel aan om op te merken dat verweerder ter zitting weinig voortschrijdend inzicht heeft getoond in zijn eigen handelen, met name wat betreft het verstrekken van de volledige dossiers aan (de gemachtigde van) klaagster en de regels omtrent het gebruik van de derdengeldenrekening.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 7 november 2022 in de zaak 22-507/A/A naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster gemachtigde: mr. T. Teke

over:      verweerder gemachtigde: mr. Habermehl advocaat te Amsterdam

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 21 augustus 2020 heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2    Op 22 juni 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1234883/EJH/KV van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 oktober 2022. Daarbij waren namens klaagster aanwezig J.C.F.S.P. Bach, bestuurder en aandeelhouder van klaagster, bijgestaan door de gemachtigde van klaagster en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde en mr. S.A. van der Sluis. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van de gemachtigde van verweerder aan de raad van 26 september 2022.

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Klaagster is een vennootschap naar Zwitsers recht. Op 17 augustus 2015 heeft klaagster een volmacht aan de heer Van der M verleend om haar te vertegenwoordigen bij de aankoop van een perceel grond in Aalsmeer bestemd voor de bouw van een hotel met verdere aanhorigheden (hierna: de onroerende zaak). De tekst van de volmacht luidt als volgt: “[klaagster] (…) (the “Grantor”). appoints: [De heer Van der M] (…) as the true and lawful attorney (the “Attorney”) of the Grantor acting individually in his name and on his behalf to perform any and all of the following (legal) acts: 1.    to enter into and execute a Contract of Sale and Purchase relating to the purchase of; a plot of land with hotel zoning (…) between the Grantor as purchaser and (…) BSC (…) as vendor (…) 2.    to enter into and execute the deed of transfer relating to the transfer of the Sold Property (…) 3.    to execute all other documents and to perform all other acts as may, in the sole and absolute discretion of the Attorney, be required to be signed, executed or delivered by the Grantor, or done by the Grantor in connection with the sale and transfer of the Sold Property (…) or be appropriate or necessary for effectively or expeditiously carrying out the objects authorized in the sale and transfer documents (…)”  De volmacht is namens klaagster ondertekend door de heer G, bestuurder, en voorzien van een apostille. 2.3    Op 29 september 2015 hebben Vastgoedmanagement BCS B.V. (hierna: BCS) en klaagster een koopovereenkomst met elkaar gesloten met betrekking tot de onroerende zaak.  2.4    De onroerende zaak is niet aan klaagster geleverd.  2.5    Op 1 februari 2016 heeft mr. S, kandidaat-notaris op het kantoor waar de overdracht en levering van de onroerende zaak zou plaatsvinden, de heer G een e-mail gestuurd gericht aan het e-mailadres [klaagster].immo@gmail.com, met cc aan de heer Van der M. In de e-mail heeft mr. S de heer G geïnformeerd over het feit dat de overdracht en levering van de onroerende zaak niet heeft plaatsgevonden. In de e-mail heeft mr. S verder geschreven:  “I understand that [de heer Van der M] already contacted you in relation to the above. In that respect we are looking forward to receive further instructions from your or [de heer Van der M’s] side.” 2.6    Bij brief van 4 februari 2016 heeft de heer G mr. S onder meer geschreven: “[De heer Van der M] will perform within the P.O.A. on behalf of [klaagster] regarding this transaction.” De heer G heeft de brief ondertekend en op het briefpapier staat onder het logo van klaagster als e-mailadres van klaagster vermeld [klaagster].immo@gmail.com. 2.7    De heer Van der M heeft verweerder benaderd om klaagster bij te staan in het geschil met (onder meer) BCS. Verweerder heeft vervolgens namens klaagster en de door klaagster aangewezen partij waaraan de onroerende zaak geleverd zou worden (hierna: JRR) een kort geding jegens BCS en haar financier aanhangig gemaakt, waarin op 25 maart 2016 vonnis is gewezen. De voorzieningenrechter heeft de vordering van klaagster afgewezen, maar heeft daarbij wel overwogen dat BCS gehouden is om de onroerende zaak te leveren en dat BCS (mogelijk) schadeplichtig is als “partijen onderling niet tot een oplossing komen”. 2.8    De heer Van der M heeft verweerder ook gevraagd om klaagster bij te staan in een geschil met Klerk B.V. (hierna: Klerk). Klerk is een bouwkundig adviesbureau dat in opdracht van klaagster werkzaamheden heeft verricht in het kader van de bouw van het hotel. Klerk maakte aanspraak op betaling van haar facturen en had conservatoir beslag gelegd op de waarborgsom die klaagster had gestort op de kwaliteitsrekening van de notaris. Bij e-mail van 3 mei 2016 heeft mr. S onder meer de heer Van der M over het beslag geïnformeerd. Op diezelfde dag heeft mr. S nog een e-mail over het door Klerk gelegde beslag gestuurd aan de heer Van der M en aan de heer G (via het e-mailadres [klaagster].immo@gmail.com). Bij e-mail van 20 mei 2016 heeft mr. S de door Klerk uitgebrachte dagvaarding aan de heer Van der M en aan de heer G (via het e-mailadres [klaagster].immo@gmail.com) gestuurd. In die dagvaarding staat dat deze via het parket is betekend aan klaagster in Zwitserland. Mr. S heeft zijn e-mails in cc aan verweerder gestuurd. 2.9    In een per e-mail gestuurde brief van 23 mei 2016 heeft de heer G de advocaat van West Inn Group B.V. (hierna: West Inn), de vennootschap die de onroerende zaak van klaagster zou gaan huren om daar een hotel in te gaan exploiteren, onder meer geschreven: “[Klaagster] (…) has authorized [de heer Van der M] (…) by Power of Attorney to act on [klaagsters] behalf to close or cancel contracts regarding the hotel development (…) Therefore but also because he is involved in all aspects and details of the project, [de heer Van der M] will contact you about the present delicate situation regarding the project and the consequences that might have for the rent contract between [klaagster] and your client WestInn B.V.” De heer G heeft de brief ondertekend en op het briefpapier staat onder het logo van klaagster als e-mailadres van klaagster vermeld [klaagster].immo@gmail.com. 2.10    In een per e-mail gestuurde brief van eveneens 23 mei 2016 heeft de heer G verweerder onder meer geschreven: “[Klaagster] (…) has authorized [de heer Van der M] (…) by Power of Attorney to act on Turicum’s behalf to close or cancel contracts regarding the hotel development (…) Perhaps unnecessarily we herewith confirm that [de heer Van der M] is authorized to negotiate the terms and conditions of a Deed of Settlement and to sign a binding commitment on behalf of [klaagster].” De heer G heeft de brief ondertekend en op het briefpapier staat onder het logo van klaagster als e-mailadres van klaagster vermeld [klaagster].immo@gmail.com. 2.11    Op 23 mei 2016 hebben klaagster, de vennootschap van de heer Van der M, JRR, de heer Van der M en BCS een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarbij de hiervoor in 2.3 genoemde koopovereenkomst is ontbonden tegen betaling van een bedrag van € 400.000,-. Op diezelfde dag heeft de heer Van der M per e-mail een factuur van klaagster op naam van BCS aan BCS gestuurd voor het overeengekomen bedrag van € 400.000,-. De heer Van der M heeft zijn e-mail in cc aan [klaagster].immo@gmail.com gestuurd. 2.12    Het bedrag van € 400.000,- is op 30 mei 2016 ontvangen op de derdengeldenrekening van de stichting derdengelden van het kantoor van verweerder. Het bedrag is, conform instructie van de heer Van der M, uitbetaald aan diverse derden, waaronder de vennootschap van de heer Van der M, het kantoor van verweerder en het kantoor van de notaris. 2.13    De heer Van der M heeft het geschil met Klerk buiten verweerder om geschikt. Het schikkingsbedrag van € 175.000,- is overgemaakt vanaf de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerder naar Klerk uit het bedrag dat door BCS op die rekening was betaald. 2.14    De heer Van der M is in april 2017 overleden.  2.15    Op 13 februari 2018 heeft West Inn klaagster gedagvaard en een bedrag van € 500.000,- gevorderd als voorschot op de door haar geleden en nog te lijden schade. Aan haar vordering heeft West Inn ten grondslag gelegd dat klaagster toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst met betrekking tot de onroerende zaak. 2.16    Naar aanleiding van de dagvaarding van 13 februari 2018 en de daaraan gehechte stukken heeft klaagster de heer B, thans bestuurder en aandeelhouder van klaagster, gevraagd om onderzoek te doen naar de feiten en omstandigheden bij en na de aankoop van de onroerende zaak. 2.17    Bij e-mail van 19 maart 2018 heeft de heer G verweerder onder meer geschreven: “Wir wissen, dass [het kantoor van verweerder] von der [klaagster] für die Erbringung von Rechtsdienstleistungen,  einschliesslich Gerichtsverfahren in Bezug auf den abgeschlossenen Kaufvertrag im Oktober 2015, für ein Gründstuck (…) zwischen [klaagster] (Käufer) und (…) BCS (…) (Verkäufer) beauftragt war. [De heer B] ist der alleinige und jetzige Eigentümer der [klaagster]. Er ist seit 2015 als Inhaber der [klaagster] im Handelsregister eingetragen. (…)  [Klaagster] wurde von [de heer B] gebeten, alles in Zusammenhang mit [klaagster] und den Transaktionen in Bezug auf den Kauf des Landes (…) und aller damit verbunden Parteien vollständig zu rekonstruieren.  Der Grund dafür ist, dass [klaagster] kürzlich eine Vorladung van einer Niederländischen Partei, in Zusammenhang mit den obgenannten Transaktionen bezüglich Aalsmeer und (…) BCS (…) erhalten hat. [Klaagster] bittet Sie daher freundlichst, [de heer B] alle lnformationen welche Sie haben ader in lhren Unter/agen auffinden zum vorgenannten Fall zu geben. lnsbesondere auch die zwischen der [klaagster] und BCS (…) getroffene Vereinbarung Ober die van der BCS an die [klaagster] zu zahlende Schadenersatzleistung und die damit in Zusammenhang stehenden Bankabwicklungen.  [De heer B] hat uns mitgeteilt, dass er gemäss einem Telefongespräch vom letzten Donnerstag, 15.3.18 mit lhnen, verstanden hat, dass im Namen van [klaagster] einige Vereinbarungen mit Dritten getroffen wurden und Zahlungen getätigt wurden. Wir bitten Sie daher auch die Dokumente dieser Rechtsgeschäfte [de heer B] und [klaagster] vorzulegen.  Bitte bestätigen Sie uns den Erhalt dieses eMails und lhre Bereitschaft, lnformationen und Kopien aller Dokumente welche Sie im Kundendossier [klaagster] haben [de heer B] auszuhändigen.” 2.18    Op 21 maart 2018 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de heer B en verweerder op het kantoor van verweerder. Naar aanleiding van dit gesprek heeft de heer B verweerder bij e-mail van 23 maart 2018 onder meer het volgende geschreven: “Ik dank u voor ons gesprek (…) waarbij u aan mij informatie hebt verstrekt uit het dossier [klaagster] versus o.a. [BCS] inzake de transactie met betrekking tot [het onroerend goed]. Indien er nog meer vragen mochten zijn over de reconstructie van hetgeen er is gebeurd met betrekking tot bovengenoemde zaak, zal ik dit u op korte termijn melden.” 2.19    Op 28 maart 2018 heeft klaagster een volmacht aan de heer B verleend om haar belangen te behartigen. De heer G heeft deze volmacht op diezelfde dag per e-mail aan verweerder gestuurd. Klaagster heeft verweerder vervolgens gevraagd haar bij te staan in de procedure tegen West Inn. Verweerder heeft de opdracht schriftelijk aan klaagster bevestigd. 2.20    Bij e-mail van 18 april 2018 heeft de heer B verweerder onder meer geschreven: “Naar aanleiding van ons gesprek met 21 maart j.l. in jouw kantoor met betrekking tot het dossier [klaagster] (…) en BCS en de bestudering van de door jou overgelegde documenten uit het dossier van [klaagster], zijn er de volgende vragen en aspecten die wat mij betreft nog nader moeten worden toegelicht c.q. onderzocht. 1. Ik begrijp dat er met datum van 23 mei 2016 een vaststelling- c.q. schikking overeenkomst (i.c. ‘deed of settlement’) is gesloten (…) Mij is niet duidelijk wat de rol is van [de vennootschap van de heer Van der M] en [de heer Van der M] in prive in de gesloten ‘deed of settlement’ d.d. 23.05.2016 als sluitstuk van een transactie tussen [klaagster] en BCS? Zowel [de vennootschap van de heer Van der M] en [de heer Van der M] waren geen betrokken partij in de koopovereenkomst (…) 2. Op basis van de genoemde ‘deed of settlement’ is verklaard dat is overeengekomen dat BSC/(…) een schadevergoeding van EUR 400.000,00 (…) verschuldigd is aan [klaagster]. Mij is niet duidelijk wanneer en op welke wijze het op de kwaliteitsrekening (…) betaalde bedrag van EUR 400.000,00, is ontvangen door [klaagster]. Uit de administratie van [klaagster] blijkt hiervan namelijk niets. 3. Verder begrijp ik uit de door jou overgelegde documentatie en omschrijvingen dat via de derden-gelden-rekening van [verweerder]; in totaal een bedrag van EUR 400.000,00 is uitbetaald aan een aantal genoemde partijen ten laste van de eerder genoemde uitbetaalde schadevergoeding ten behoeve van [klaagster]. Mij is onduidelijk en er ontbreekt informatie over de juridische basis van de verschillende betalingen (…) In de administratie van [klaagster] is over de betreffende betalingen niets aangetroffen. Er is geen sprake van overeenkomsten gesloten door [klaagster] met de verschillende beschreven partijen. Ook is er door [klaagster] geen factuur uitgereikt voor een bedrag van EUR 400.000,00 (…) Tevens zijn er nooit facturen ontvangen van de verschillende genoemde partijen (…) Voor de gewenste reconstructie aan de zijde van [klaagster] van de verschillende feiten en gebeurtenissen welke verband houden met de koopovereenkomst van [de onroerende zaak] verzoek ik je vriendelijk om uit de bekende dossiers van [klaagster] bij jouw kantoor de gevraagde ontbrekende informatie te verstrekken.” 2.21    Op 24 april 2018 heeft de heer B verweerder een rappel gestuurd. 2.22    Bij e-mail van 2 mei 2018 heeft verweerder de heer B onder meer geschreven: “Uit de dossiers die ik uit het archief heb opgevraagd kan ik opmaken dat op 30 mei 2016 op de derdenrekening van mijn kantoor is gestort (…) namens partij BCS. Van [de heer Van der M] heb ik vervolgens opdracht gekregen om van dat bedrag diverse partijen te betalen. De opdracht van [de heer Van der M] om namens [klaagster] van mijn derdengeldrekening betalingen te verrichten voeg ik hierbij. Tevens het overzicht van de transacties waaruit blijkt dat ik daags na de opdracht de betalingen heb verricht. Tenslotte voeg ik hierbij nog een afschrift van de conceptnota van [klaagster] betrekking hebbend op de Settlement amount van EUR 400.000,--.” 2.23    In mei 2018 heeft klaagster haar huidige gemachtigde gevraagd om de behandeling van de zaak tegen West Inn van verweerder over te nemen. Bij e-mail van 8 mei 2018 heeft de gemachtigde van klaagster verweerder onder meer geschreven: “Ik verzoek u mij zo spoedig mogelijk toe te zenden het volledige dossier, waaronder in ieder geval: -    de gehele correspondentie tussen u (/uw kantoor) en cliënte en derden; -    de processtukken betreffende het kort geding dat heeft geleid tot het vonnis van 25 maart 2016” 2.24    Bij e-mail van 9 mei 2018 heeft verweerder de gemachtigde van klaagster meegedeeld dat er nog een factuur open staat voor een bedrag van € 7.200,60 en dat hij het volledige dossier zoals hij dat recent heeft aangemaakt en de processtukken betreffende het kort geding dat heeft geleid tot het vonnis van 25 maart 2016 aan de gemachtigde van klaagster zal toezenden. 2.25    Bij e-mail van 10 juli 2018 heeft verweerder de facturen aan de gemachtigde van klaagster gestuurd die hij aan de vennootschap van de heer Van der M heeft gestuurd en die betrekking hebben op werkzaamheden voor klaagster in de periode februari tot en met juni 2016. In de begeleidende e-mail heeft verweerder geschreven dat zijn factuur van 12 februari 2016 door de vennootschap van de heer Van der M is voldaan en de andere facturen zijn verrekend met de derdengelden die op zijn derdengeldenrekening zijn gestort. 2.26    Bij e-mail van 13 juli 2018 heeft de gemachtigde van klaagster verweerder onder meer geschreven: “Bij brief van 9 mei 2018 heeft u mij slechts enkele stukken toegezonden. Uit de stukken die ik heb, leid ik af dat uw kantoor, gezien de datum van het kort gedingvonnis van 25 maart 2016, kennelijk al in 2015 instructie heeft gekregen van, naar ik aanneem, wijlen [de heer Van der M] tot het verrichten van advocaatdiensten voor mijn cliënte. Ik verzoek u mij alle stukken toe te zenden waarover u (uw kantoor) beschikt. Dan gaat het niet alleen om processtukken, maar vooral ook correspondentie, al dan niet per email, met, in het bijzonder (maar niet uitsluitend), wijlen [de heer Van der M], advocaten van de tegenpartij en alle (andere) derden.” 2.27    Bij e-mail van 26 juli 2018 heeft verweerder de gemachtigde van klaagster meegedeeld dat hij de dossiers heeft opgevraagd uit het archief en de gevraagde stukken zal selecteren en toezenden en dat hij van klaagster verwacht dat zij de openstaande factuur voldoet. 2.28    In augustus 2018 heeft verweerder per post stukken aan de gemachtigde van klaagster gestuurd. Bij e-mail van 5 oktober 2018 heeft de gemachtigde van klaagster verweerder onder meer geschreven: “De door u toegezonden stukken zijn niet compleet. In het bijzonder ontbreekt de volledige (email)correspondentie tussen [de heer Van der M] en u (althans uw kantoor) over de zaken die u heeft behandeld, de daarbij te volgen strategie en dergelijke. Deze informatie is voor mijn cliënte van belang omdat [de heer Van der M], voor zover mijn cliënte tot nu toe heeft kunnen achterhalen, allerlei handelingen heeft verricht i) zonder medeweten van mijn cliënte, ii) zonder instemming van mijn cliënte en iii) buiten de volmacht die mijn cliënte hem had gegeven. Ook zijn de processtukken niet volledig. (…) Een ander voorbeeld is dat ik in uw dossiers niet heb teruggevonden een bevestiging door u of uw kantoor aan mijn cliënte van de (in het bijzonder financiële) voorwaarden waaronder u de door [de heer Van der M] namens mijn cliënte gegeven opdracht heeft aanvaard.”  Verweerder heeft hierop niet gereageerd. 2.29    Bij e-mail van 27 januari 2020 heeft de gemachtigde van klaagster verweerder onder meer geschreven: “Ik heb inmiddels vastgesteld dat de door u toegezonden stukken “schone” kopieën zijn uit uw dossiers. Anders gezegd heeft u klaarblijkelijk een selectie van stukken laten kopiëren en aan mij laten toezenden. Dat is niet volledig. Daarnaast is een aantal belangrijke vragen van ([de heer B] namens) [klaagster] aan u over één en ander niet of niet volledig door u beantwoord. Tegen de achtergrond van het vorenstaande heb ik de volgende verzoeken aan u. I.    Ik verzoek u mij alle stukken, dus niet alleen processtukken, maar vooral ook (email)correspondentie tussen u en [de heer Van der M] en andere derden (waaronder advocaten en rechtbanken) toe te zenden. [Klaagster] heeft nimmer van u of uw kantoor een bevestiging gekregen van de (financiële) voorwaarden waaronder u [klaagster] zou bijstaan. [Klaagster] heeft nimmer een declaratie van uw kantoor ontvangen. Ik verzoek u hiervoor een deugdelijke verklaring te geven. Dit verzoek betreft alle door u of uw kantoor voor [klaagster] behandelde zaken. II.    Uit de door u toegezonden stukken is gebleken dat (…) uw kantoor een bedrag van € 400.000 heeft ontvangen ten behoeve van [klaagster] en dat u dit bedrag heeft verdeeld tussen een aantal partijen. Dit is gebeurd zonder medeweten of instemming van [klaagster]. Ik verzoek u mij hiervoor een deugdelijke schriftelijke verklaring te geven. In het bijzonder is van belang de vraag op welke gronden u heeft gemeend om het bedrag van € 400.000 te verdelen tussen diverse partijen. Zo is een bedrag aan uw kantoor betaald zonder dat aan [klaagster] is gedeclareerd. Verder zijn bedragen betaald aan partijen die niet bekend zijn bij [klaagster]. (…) Ik verzoek u mij toe te zenden alle declaraties van uw kantoor inclusief een deugdelijke urenspecificatie per declaratie (zodanig dat uit de specificatie kan worden afgeleid wat u heeft gedaan, wanneer u dat heeft gedaan en wat u heeft gerekend).” 2.30    Bij e-mail van 5 februari 2020 heeft verweerder de gemachtigde van klaagster meegedeeld dat hij de dossiers uit het archief heeft opgevraagd en contact op zal nemen zodra hij de dossiers heeft ontvangen en nogmaals gevraagd de openstaande factuur te voldoen. 2.31    Bij e-mail van 6 maart 2020 heeft de gemachtigde van klaagster verweerder meegedeeld dat hij na de e-mail van 5 februari 2020 niet meer van verweerder heeft vernomen en dat hij uiterlijk op 12 maart 2020 om 11.00 uur van verweerder wenst te vernemen. Ook heeft de gemachtigde van klaagster verweerder meegedeeld dat klaagster de openstaande factuur niet zal voldoen omdat verweerder volgens klaagster niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. 2.32    Bij e-mail van 25 maart 2020 heeft de gemachtigde van klaagster verweerder onder meer geschreven: “Ook op mijn email van 6 maart 2020 (…) heb ik niet vernomen.  Ik kan thans niet anders doen dan cliënte adviseren een klacht tegen u in te dienen. Dat dat advies zal worden opgevolgd acht ik waarschijnlijk, omdat mijn cliënte in een eerder stadium zelf het voornemen had een klacht tegen u in te dienen.” 2.33    Bij e-mail van 9 april 2020 heeft verweerder de gemachtigde van klaagster onder meer geschreven: “Ik heb in 2018, bij de behandeling van deze zaak, datgene uitgevoerd wat de gevolmachtigde van [klaagster], [de heer Van der M], mij heeft opgedragen. (…) Ten slotte nog dit. Ik heb u afschriften gestuurd van de dossiers. Het gaat om honderden A4-tjes. Ik heb daar uren aan tijd aan besteed. Dit mede in verband met de toezeggingen van uw cliënte om mijn factuur te voldoen. Ik vind dat uw cliënte nu aan zet is en gewoon haar financiële verplichting aan mijn kantoor moet voldoen. Ik kan haar dan, mits in redelijkheid, de informatie verschaffen die zij kennelijk wenst.”

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.  a)    Verweerder heeft ondanks herhaalde verzoeken van de zijde van klaagster en toezeggingen van de zijde van verweerder nagelaten de volledige dossiers van klaagster aan de gemachtigde van klaagster af te geven en beroept zich ten onrechte op zijn retentierecht. b)    Verweerder heeft de opdracht niet schriftelijk aan klaagster bevestigd en nagelaten klaagster op de hoogte te houden van de door hem voor klaagster verrichtte werkzaamheden. c)    Verweerder heeft zijn informatieplicht jegens klaagster geschonden door haar niet te informeren over de ontvangst van het bedrag van € 400.000,- op de derdengeldenrekening van zijn kantoor, en over de doorbetaling van dit bedrag aan – voor klaagster onbekende – derden zonder medeweten en toestemming van klaagster. Ook verwijt klaagster verweerder dat hij de regels met betrekking tot het gebruik en het beheer van de derdengeldenrekening op flagrante wijze heeft geschonden. d)    Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld. 

4    VERWEER  4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING Klachtonderdeel a) 5.1    Klaagster verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij ondanks haar herhaalde verzoeken en verschillende toezeggingen van zijn kant heeft nagelaten om de volledige dossiers aan haar gemachtigde af te geven en dat verweerder zich ten onrechte op zijn retentierecht beroept. 5.2    Verweerder voert aan dat de in 2016 geopende dossiers van klaagster medio 2016 zijn afgehandeld en vervolgens zijn gearchiveerd. Hij heeft de van belang zijnde stukken uit het in maart 2018 geopende dossier bij brief van 9 mei 2018 aan de gemachtigde van klaagster gestuurd. Ook heeft hij een selectie van mogelijk relevante stukken uit de dossiers van 2016  aan de gemachtigde van klaagster gestuurd. Gelet op het bepaalde in gedragsregel 28 is verweerder niet gehouden de volledige dossiers uit 2016 aan (de gemachtigde van) klaagster te verstrekken, nu gedragsregel 28 alleen ziet op lopende zaken. Bovendien kan bij een verplichting tot afgifte van een dossier worden volstaan met het afgeven van alleen de stukken die van belang zijn voor de opvolgend advocaat. Het dossier zelf hoeft niet te worden afgegeven. Het lijkt erop dat klaagster bepaalde verdenkingen heeft jegens de heer Van der M en dat zij het gedragsrecht gebruikt om die verdenkingen te kunnen staven. Daar is het gedragsrecht echter niet voor bedoeld, aldus verweerder. 5.3    De raad overweegt als volgt. Vast staat dat verweerder ondanks herhaalde verzoeken van (de gemachtigde van) klaagster en ondanks verschillende toezeggingen van zijn kant heeft nagelaten om de volledige dossiers aan (de gemachtigde van) klaagster toe te sturen. Indien een (voormalig) cliënt aan een advocaat om afgifte van een afschrift van een dossier vraagt is die advocaat volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline in beginsel gehouden dat aan die cliënt te verstrekken. De raad is niet bekend met jurisprudentie van het Hof van Discipline waaruit volgt dat deze verplichting alleen bestaat voor lopende zaken. Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerder op de zitting van de raad geen vindplaats kunnen geven van een dergelijke beslissing. Hij heeft wel gewezen op de tekst van gedragsregel 28, maar die gedragsregel ziet alleen op de situatie dat er sprake is van het overnemen van een cliënt. Dat is echter niet de reden dat (de gemachtigde van) klaagster verweerder om de dossiers heeft gevraagd. Van verweerder had dan ook verwacht mogen worden dat hij op verzoek van (de gemachtigde van) klaagster (een afschrift van) de volledige dossiers aan (de gemachtigde van) klaagster zou toezenden.  5.4    Wat betreft het beroep van verweerder op zijn retentierecht geldt dat volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline een advocaat behoedzaam van dat recht gebruik dient te maken. Bovendien is hij, indien zijn declaratie niet is voldaan en hij zich beroept op zijn retentierecht, in beginsel verplicht om het dossier af te geven aan de opvolgend advocaat op verzoek van zijn cliënt onder door de deken te stellen voorwaarden. Het stond verweerder dus vrij om zich te beroepen op zijn retentierecht, maar toen hem bij herhaling was verzocht om afgifte van de dossiers was hij daartoe verplicht na overleg met de deken en onder door de deken te stellen voorwaarden. Niet is echter gebleken dat verweerder de deken heeft verzocht om voorwaarden aan de dossieroverdracht te stellen. 5.5    De conclusie uit het voorgaande is dat klachtonderdeel a) gegrond is. Klachtonderdeel b) 5.6    In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij de opdracht niet schriftelijk heeft bevestigd en haar niet op de hoogte heeft gehouden van zijn werkzaamheden voor klaagster. 5.7    Verweerder erkent dat hij in 2016 geen opdrachtbevestiging aan klaagster heeft gestuurd. Volgens verweerder is dit niet tuchtrechtelijk verwijtbaar nu er tussen hem en de heer Van der M, als gevolmachtigde van klaagster, er geen twijfel over kon bestaan dat verweerder de opdracht had gekregen om namens klaagster op te treden als raadsman in het geschil met BCS en dat verweerder aanspraak kon maken op betaling van een honorarium conform het met de heer Van der M besproken tarief van € 350,- per uur. Er is veelvuldig contact geweest tussen verweerder en de heer Van der M in de aanloop naar het kort geding en de heer Van der M heeft de kortgedingzitting ook namens klaagster bijgewoond. De facturen zijn op verzoek van de heer Van der M gericht aan diens vennootschap. Uit de specificaties bij de facturen blijkt welke werkzaamheden er zijn verricht. In 2018 heeft verweerder wel een opdrachtbevestiging aan klaagster verstrekt, aldus verweerder. 5.8    De raad overweegt als volgt. Uitgangspunt bij de beoordeling van dit klachtonderdeel is dat de advocaat gehouden is een hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden schriftelijk te bevestigen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen. Ook mag van de advocaat verwacht worden dat hij zijn cliënt op de hoogte houdt van zijn werkzaamheden ten behoeve van die cliënt. 5.9    De raad ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of verweerder er redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat de heer Van der M als gevolmachtigde van klaagster bevoegd was om verweerder in te schakelen als advocaat van klaagster. De raad beantwoordt die vraag bevestigend. Vast staat dat klaagster aan de heer Van der M een volmacht had verleend om namens haar op te treden bij de aankoop van de onroerende zaak en daarmee samenhangende zaken. De volmacht is ondertekend door de heer G, bestuurder van klaagster, en voorzien van een apostille. Ook staat vast dat de heer Van der M namens klaagster een koopovereenkomst was aangegaan met betrekking tot de onroerende zaak. Bij e-mail van 1 februari 2016 (zie hiervoor, 2.5) heeft mr. S de heer G geïnformeerd over de problemen die waren ontstaan bij de overdracht en levering van de onroerende zaak. Bij brief van 4 februari 2016 (zie hiervoor, 2.6) heeft de heer G aan mr. S bevestigd dat de heer Van der M een volmacht had om namens klaagster op te treden ten aanzien van de betreffende transactie. Op 3 en 20 mei 2016 heeft mr. S de heer G aangeschreven in verband met de beslaglegging door Klerk op de kwaliteitsrekening van de notaris (zie hiervoor, 2.8). Mr. S heeft die e-mailberichten mede gericht aan de heer Van der M en in cc aan verweerder gestuurd. Bij brief van 23 mei 2016 (zie hiervoor, 2.10) heeft de heer G verweerder meegedeeld dat klaagster een volmacht aan de heer Van der M had verleend om namens haar contracten aan te gaan en te beëindigen met betrekking tot het hotel en dat de heer Van der M gemachtigd was om namens klaagster te onderhandelen over een vaststellingsovereenkomst. De heer G heeft dat overigens op 23 mei 2016 ook bevestigd aan de advocaat van West Inn (zie hiervoor, 2.9). Gelet op het voorgaande mocht verweerder er redelijkerwijs vanuit gaan dat klaagster op de hoogte was van de problemen rond de levering van de onroerende zaak en het geschil met Klerk en dat de heer Van der M bevoegd was om de belangen van klaagster te behartigen en verweerder daarbij als advocaat van klaagster in te schakelen. Dat het e-mailadres van klaagster waar onder meer de e-mails van mr. S naartoe zijn gestuurd niet klopt, zoals klaagster stelt, acht de raad niet waarschijnlijk. Dat e-mailadres staat immers ook vermeld op onder meer de brieven van de heer G van 4 februari en 23 mei 2016 die door hem zijn ondertekend. Dat de handtekeningen van de heer G onder die brieven vervalst zouden zijn, zoals klaagster op de zitting van de raad heeft gesuggereerd, heeft klaagster tegenover de betwisting van verweerder niet onderbouwd. 5.10    Verweerder heeft erkend dat hij in 2016 geen opdrachtbevestiging aan klaagster dan wel de heer Van der M als gevolmachtigde van klaagster heeft gestuurd. Dat had wel van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat verwacht mogen worden. Verweerder heeft weliswaar gesteld dat er tussen hem en de heer Van der M geen misverstand bestond over de aan verweerder verleende opdracht, maar klaagster is daarover een andere mening toegedaan. Een opdrachtbevestiging had dat misverstand wellicht kunnen voorkomen. Klachtonderdeel b) is in zoverre dan ook gegrond. Wat betreft het verwijt dat verweerder klaagster niet op de hoogte heeft gehouden van zijn werkzaamheden geldt dat verweerder de heer Van der M, als gevolmachtigde van klaagster, op de hoogte heeft gehouden van zijn werkzaamheden. Dat de heer Van der M klaagster vervolgens niet heeft geïnformeerd over de werkzaamheden van verweerder, zoals klaagster heeft gesteld, kan niet aan verweerder worden verweten. Klachtonderdeel b) is daarom voor het overige ongegrond. Klachtonderdeel c) 5.11    Klaagster verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij zijn informatieplicht jegens haar heeft geschonden door haar niet te informeren over de ontvangst van het bedrag van € 400.000,- op de derdengeldenrekening van zijn kantoor, en over de doorbetaling van dit bedrag aan – voor klaagster onbekende – derden zonder medeweten en toestemming van klaagster. Ook verwijt klaagster verweerder dat hij de regels met betrekking tot het gebruik en het beheer van de derdengeldenrekening op flagrante wijze heeft geschonden. 5.12    Verweerder voert aan dat hij het bedrag van € 400.000,- conform de instructie van de heer Van der M heeft doorbetaald aan verschillende derden. Verweerder is er vanuit gegaan dat de heer Van der M handelde namens klaagster en dat klaagster van alles op de hoogte was, aldus verweerder.  5.13    De raad overweegt als volgt. Uit Afdeling 6.5 Verordening op de advocatuur (hierna: Voda) volgt dat de derdengeldenrekening niet is bedoeld om betalingen uit te voldoen aan anderen dan de rechthebbenden op de gelden. Volgens de toelichting op artikel 6.19 Voda is het niet toegestaan derdengelden in opdracht van de cliënt te gebruiken voor het betalen van bijvoorbeeld vorderingen van derden op de cliënt, het zogenaamde bankieren met de derdenrekening. Ingevolge het vierde lid van artikel 6.29 Voda kan een advocaat wel met de rechthebbende schriftelijk overeenkomen dat derdengelden worden aangewend ter voldoening van een eigen declaratie.  5.14    Zoals de raad hiervoor in 5.9 reeds heeft overwogen, mocht verweerder er vanuit gaan dat de heer Van der M bevoegd was om klaagster te vertegenwoordigen. De heer Van der M had namens klaagster een vaststellingsovereenkomst met BCS gesloten en was ervan op de hoogte dat het daarin afgesproken bedrag van € 400.000,- op de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerder zou worden betaald. Dat de heer Van der M klaagster hierover niet heeft geïnformeerd, zoals klaagster heeft gesteld, kan niet aan verweerder worden verweten. Verweerder heeft het bedrag van € 400.000,- op verzoek van de heer Van der M doorbetaald aan verschillende derden. De heer Van der M, als gevolmachtigde van klaagster, was van die doorbetalingen dus op de hoogte. Gelet hierop is het eerste onderdeel van klachtonderdeel c) ongegrond. Wat betreft het tweede onderdeel van klachtonderdeel c) geldt dat de raad niet bekend is met jurisprudentie van het Hof van Discipline waaruit volgt dat het in artikel 6.19 Voda neergelegde verbod om met derdengelden te bankieren niet geldt voor de derdengelden die zijn overgemaakt op de derdengeldenrekening van de stichting derdengelden van het kantoor van een advocaat, zoals de gemachtigde van verweerder op de zitting van de raad heeft aangevoerd. Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerder geen vindplaats kunnen geven van een dergelijke beslissing. Hoewel bankieren met derdengelden niet is toegestaan, heeft klaagster geen eigen rechtstreeks belang bij een klacht hierover, nu verweerder het bedrag op verzoek van klaagster, althans de heer Van der M als haar gevolmachtigde, heeft doorbetaald aan verschillende derden. Het recht om in het algemeen belang een klacht in te dienen over bankieren met derdengelden komt alleen toe aan de deken. De deken heeft tot op heden bij de raad nog geen dekenbezwaar ingediend over verweerder. Klachtonderdeel c) is voor het overige dan ook niet-ontvankelijk. Klachtonderdeel d) 5.15    In klachtonderdeel d) verwijt klaagster verweerder tot slot dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld. Op de zitting van de raad heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat dit klachtonderdeel een verzamelklacht is en voortvloeit uit de drie andere klachtonderdelen. Gelet hierop mist dit klachtonderdeel zelfstandige betekenis en is daarom ongegrond.      6    MAATREGEL 6.1    Het valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten dat hij de volledige dossiers van klaagster niet aan (de gemachtigde van) klaagster heeft verstrekt en dat hij in 2016 de opdracht niet schriftelijk aan klaagster heeft bevestigd. Gelet op het beperkte tuchtrechtelijke verleden van verweerder zal de raad volstaan met de maatregel van waarschuwing. De raad hecht er wel aan om op te merken dat verweerder ter zitting weinig voortschrijdend inzicht heeft getoond in zijn eigen handelen, met name wat betreft het verstrekken van de volledige dossiers aan (de gemachtigde van) klaagster en de regels omtrent het gebruik van de derdengeldenrekening.   

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING  7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 50,- reiskosten van klaagster, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.  7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart klachtonderdeel a) gegrond en klachtonderdeel b) gedeeltelijk gegrond; -    verklaart klachtonderdeel b) voor het overige, klachtonderdeel c) gedeeltelijk en     klachtonderdeel d) ongegrond; -    verklaart klachtonderdeel c) voor het overige niet-ontvankelijk; -    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op; -    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;  - veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; -    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. K.C. van Hoogmoed en I.J. de Laat, leden, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 november 2022.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 7 november 2022