Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-11-2022

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2022:155

Zaaknummer

210381

Inhoudsindicatie

Klacht over eigen advocaat. Verweerder heeft klager niet gewezen op de verhaalsmogelijkheid van de Raad voor Rechtsbijstand waarmee de toevoegingsvergoeding op klager zou kunnen worden verhaald. Het hof is van oordeel dat de op een advocaat rustende plicht om de cliënt van belangrijke informatie op de hoogte te brengen met zich brengt dat verweerder klager had moeten wijzen op die verhaalsmogelijkheid. Verweerder heeft dat niet gedaan. De klacht is daarom gegrond. Het hof legt in verband met bijzondere omstandigheden geen maatregel op. In zoverre wordt de beslissing van de raad vernietigd.

Uitspraak

 

Beslissing van 7 november 2022

in de zaak 210381

 

naar aanleiding van het hoger beroep van:

 

                                     

klager

 

tegen:

 

verweerder

 

 

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

 

1.1 Het hof verwijst naar de verzetbeslissing van 22 november 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 20-971/AL/GDL). In deze beslissing is het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van 15 februari 2021 ten aanzien van klachtonderdeel a) gegrond en voor het overige ongegrond verklaard en is klachtonderdeel a) gegrond verklaard. Aan verweerder is als maatregel een waarschuwing opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld in de betaling van het griffierecht en de proceskosten.

 

1.2 De voorzittersbeslissing en de verzetsbeslissing zijn respectievelijk onder ECLI:NL:TADRARL:2021:123 en ECLI:NL:TADRARL:2021:307 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

 

 

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF 

2.1 Het hoger beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 21 december 2021 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:

de stukken van de raad; het verweerschrift van klager; twee e-mails van verweerder met bijlagen van 18 juli 2022; een e-mail van klager van 21 juli 2022; een e-mail van klager van 23 juli 2022.

 

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 16 september 2022. Daar is verweerder verschenen om zijn standpunt toe te lichten.

 

3 FEITEN

3.1 Het hof stelt, voor zover in hoger beroep nog van belang, de volgende feiten vast.

3.2 Verweerder heeft klager sinds 2015 in verschillende strafzaken op toevoegingsbasis als raadsman (ambtshalve) bijgestaan.

3.3 De Raad voor Rechtsbijstand heeft in één van de zaken waarin verweerder hem heeft bijgestaan op grond van de ‘Maatregel kostenverhaal draagkrachtig veroordeelden’ aan klager bericht de toevoegvergoeding op hem te verhalen. Verweerder heeft klager bij het starten van zijn werkzaamheden niet op deze mogelijkheid geattendeerd. Verweerder heeft een brief van de Raad voor Rechtsbijstand, waarin op de verhaalsmogelijkheid is gewezen, niet aan klager doorgestuurd of met klager besproken.

 

4 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in beroep van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

 

a) bij het starten van zijn werkzaamheden klager niet heeft gewezen op de mogelijkheid dat de Raad voor Rechtsbijstand de toevoegvergoeding bij hem in rekening zou kunnen brengen.

(…).

 

5 BEOORDELING

 

overwegingen raad

​​​​​​​5.1 De raad heeft geoordeeld dat een advocaat een cliënt, ook in ambtshalve toegevoegde strafzaken, op de hoogte moet brengen van belangrijke (financiële) informatie. Verweerder heeft op zijn kantooradres een aan klager gerichte brief van de Raad voor Rechtsbijstand ontvangen met daarin belangrijke financiële informatie over de toevoeging. Nu verweerder klager ter zake niet heeft geïnformeerd, is verweerder op dat punt tekortgeschoten in de zorg jegens klager, hetgeen hem tuchtrechtelijk wordt aangerekend.

 

beroepsgronden ​​​​​​​

5.2 Verweerder heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat hij niet was gehouden om klager te wijzen op de mogelijkheid dat de toevoegingsvergoeding op hem zou kunnen worden verhaald. Verweerder wijst er op dat het kostenverhaal door de Raad voor Rechtsbijstand is geregeld in artikel 43 lid 3 van de Wet op de Rechtsbijstand, verweerder niet degene is die de toevoeging voor klager heeft aangevraagd maar dat die in deze zaak op last van de rechtbank door de Raad voor Rechtsbijstand is verstrekt. De toegevoegde advocaat heeft met de (terug)vordering van deze kosten geen bemoeienis en hoeft de cliënt daar ook niet over te informeren. De verhouding tussen de advocaat en cliënt is helder; de cliënt hoeft aan de advocaat niets te betalen. De uitvoering van de Wet op de Rechtsbijstand en daarmee de terugvordering op grond van artikel 43 ligt geheel in handen van de Raad voor Rechtsbijstand. De Raad voor Rechtsbijstand is daarom gehouden om de cliënt, in dit geval klager, van de regeling van artikel 43 lid 3 van de Wet op de Rechtsbijstand op de hoogte te stellen. De Raad voor Rechtsbijstand heeft de brief niet aan klager, maar aan verweerder, zijn advocaat, gestuurd. Daarmee voldoet de Raad voor Rechtsbijstand niet aan haar eigen verplichting om de betrokkene te informeren. Dit is niet incidenteel, maar structureel het geval, aldus verweerder.

 

​​​​​​​5.3 Verweerder heeft voorts aangevoerd dat indien het hof het oordeel van de raad bekrachtigt, hem geen maatregel dient te worden opgelegd. Hij heeft in dit kader erop gewezen dat zijn cliënt zich ten aanzien van dit punt nooit tot hem heeft gewend, maar daarover direct een klacht heeft ingediend. Daardoor heeft hij geen mogelijkheid gehad zelf een oplossing te creëren, terwijl hij daartoe wel bereid was geweest bijvoorbeeld door aan te bieden zo nodig zelf de kosten te dragen. Verweerder heeft er verder op gewezen dat hij zijn werkwijze inmiddels heeft aangepast en cliënten expliciet wijst op de verhaalsmogelijkheid. Onder deze omstandigheden gaat het opleggen van een maatregel volgens verweerder te ver.

 

maatstaf

​​​​​​​5.4 Het hof stelt voorop dat bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten dient te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

 

informatieplicht advocaat

​​​​​​​5.5 Een advocaat is gehouden om zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Deze verplichting komt ook tot uitdrukking in Gedragsregel 16. Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de verhaalsmogelijkheid van de Raad voor Rechtsbijstand valt onder deze op de advocaat rustende informatieplicht, ook indien de toevoeging ambtshalve is verstrekt.

 

verhaalsmogelijkheid

​​​​​​​5.6 Vanaf 1 maart 2017 is de mogelijkheid tot terugvordering van de kosten van rechtsbijstand in de Wet op de Rechtsbijstand opgenomen. Kort gezegd houdt de bepaling in dat na een onherroepelijke veroordeling de kosten van een toegevoegde advocaat op een verdachte kunnen worden verhaald indien diens financiële draagkracht de toevoegingsgrens overschrijdt. Dit geldt voor de situaties waarin de raadsman is aangewezen (toegevoegd) op basis van artikelen 39, 40 en 41 Sv, de zogenaamde ambtshalve toevoegingen.

 

​​​​​​​5.7 De uitvoering van de verhaalsmogelijkheid is verder geregeld in de ‘Maatregel Kostenverhaal Draagkrachtig Veroordeelden’, die door de Raad voor Rechtsbijstand vanaf 8 maart 2017 wordt uitgevoerd. Nadere informatie daarover is opgenomen in de Kenniswijzer van de Raad, die voor alle advocaten online toegankelijk is.

 

toetsing aan de maatstaf ​​​​​​​

5.8 Verweerder heeft klager niet gewezen op de verhaalsmogelijkheid en hij heeft de brief van de Raad voor Rechtsbijstand, waarin deze mogelijkheid expliciet werd aangekondigd, niet aan zijn (op dat moment gedetineerde) cliënt doorgestuurd of met zijn cliënt besproken. Verweerder is van mening dat dit niet valt onder zijn informatieplicht als advocaat. Het hof volgt hem daarin niet.

 

​​​​​​​5.9 De verhaalsmogelijkheid is een relatief nieuwe bevoegdheid van de Raad voor Rechtsbijstand, die wezenlijke financiële gevolgen kan hebben voor verdachten die een raadsman krijgen aangewezen (toegevoegd). Ook al is de uitvoering van de verhaalsmogelijkheid in handen van de Raad voor Rechtsbijstand, de mogelijkheid dat de toevoegingsvergoeding op de cliënt kan worden verhaald, is voor een cliënt belangrijke financiële informatie. Daarom dient de advocaat zijn cliënt te wijzen op deze verhaalsmogelijkheid. Dat wordt ook door de beroepsvereniging van strafrechtadvocaten onderkend. De NVSA heeft in een bericht van 24 februari 2017 haar leden geadviseerd:

 

In ieder geval adviseert de NVSA alle leden om de Algemene Voorwaarden en de tekst van de opdrachtbevestigingen per direct zodanig aan te passen, zodat de cliënten op de hoogte zijn van deze verhaalsmogelijkheid. Ook kan eraan worden gedacht om daarin een bepaling over de aanvraag van extra uren op te nemen.

 

​​​​​​​5.10 Het hof is van oordeel dat de op een advocaat rustende plicht om de cliënt van belangrijke informatie op de hoogte te brengen met zich brengt dat verweerder klager had moeten wijzen op de verhaalsmogelijkheid, ook al betreft dit niet een (mogelijke) financiële verplichting jegens de advocaat maar jegens een derde (de Raad voor Rechtsbijstand). Daarbij komt dat verweerder een brief van de Raad hierover op naam van zijn cliënt ontving. Dat had voor verweerder aanleiding moeten zijn om de verhaalsmogelijkheid (alsnog) met klager te bespreken of bijvoorbeeld met een toelichting ­aan klager door te sturen. Door dit niet te doen heeft verweerder niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt en heeft hij in strijd gehandeld met de norm van artikel 46 Advocatenwet. Het hof verwerpt in zoverre het beroep van verweerder en bekrachtigt de beslissing van de raad.

 

maatregel

​​​​​​​5.11 Omdat verweerder in strijd heeft gehandeld met de op hem rustende informatieplicht heeft hij verwijtbaar gehandeld. Toch ziet het hof aanleiding om in dit geval geen maatregel op te leggen. De reden is dat het een nog vrij nieuw onderdeel van de Wet op de Rechtsbijstand betreft waarvan nog niet eerder is uitgemaakt dat dit onder de informatieplicht van advocaten valt. Bovendien heeft verweerder ter zitting bij het hof aangegeven dat indien klager hem benaderd had, verweerder bereid was geweest aan te bieden zo nodig de kosten van de rechtsbijstand zelf te dragen, zodat er niet op klager verhaald zou worden. Doordat klager direct een klacht heeft ingediend en zijn onvrede niet eerst met verweerder heeft besproken heeft hij verweerder deze mogelijkheid feitelijk ontnomen. Verweerder heeft tevens verklaard inmiddels in alle zaken waarin zich dit voordoet de verhaalsmogelijkheid met zijn cliënten te bespreken. Daarmee heeft hij voor het hof voldoende inzicht getoond in zijn handelen. Gelet op het vorengaande acht het hof bijzondere omstandigheden aanwezig om, ondanks de (gedeeltelijke) gegrondverklaring van de klacht, geen maatregel op te leggen. Het hof vernietigt in zoverre de beslissing van de raad.

 

proceskosten ​​​​​​​

5.12 Verweerder heeft op goede gronden hoger beroep ingesteld. De aan hem door de raad opgelegde maatregel wordt vernietigd. Daarin ziet het hof aanleiding een kostenveroordeling in hoger beroep achterwege te laten. Omdat aan verweerder geen maatregel wordt opgelegd wordt ook de kostenveroordeling in eerste aanleg vernietigd.

 

​​​​​​​5.13 Omdat het hof de gegrondverklaring van klachtonderdeel a) bekrachtigt blijft de veroordeling van verweerder in de betaling van het griffierecht in stand.

 

6 BESLISSING

 

Het Hof van Discipline:

 

​​​​​​​6.1 vernietigt de beslissing van 22 november 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 20-971/AL/GD, voor zover onderworpen aan het oordeel van het hof, en voor zover hierin aan verweerder de maatregel van waarschuwing is opgelegd, en verweerder is veroordeeld tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

 

en doet opnieuw recht:

 

​​​​​​​6.2 legt aan verweerder geen maatregel op;

 

​​​​​​​6.3 bekrachtigt de beslissing van de beslissing van 22 november 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 20-971/AL/GD, voor het overige.

 

Deze beslissing is gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, B. Stapert, J.A. Huijgen en F.C. van der Jagt-Vink, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Bijleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2022.

 

 

griffier                                                                                                       voorzitter

 

De beslissing is verzonden op 7 november 2022 .