Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-11-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2022:199

Zaaknummer

22-726/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Kwaliteit dienstverlening. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond. Uit de overgelegde e-mails blijkt dat verweerder klagers in voldoende mate heeft geinformeerd over hoe hij over de zaak en de door klagers gewenste aanpak dacht. Het feit dat de kantonrechter het betoog van verweerder niet heeft gevolgd en de vordering van klagers heeft afgewezen, betekent nog niet dat verweerder een beroepsfout heeft gemaakt. Bij het starten van een rechtszaak spelen nu eenmaal tegenstrijdige belangen waarbij een van de partijen door de rechter in het ongelijk wordt gesteld. Dat een partij in het ongelijk is gesteld, betekent niet automatisch dat de advocaat van die partij fouten heeft gemaakt of tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder had klagers eerder duidelijkheid kunnen geven over zijn twijfel die uiteindelijk heeft geleid tot zijn besluit om zich te onttrekken, maar uit het klachtdossier blijkt niet dat klagers door het tijdsverloop op enigerlei wijze zijn geschaad. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 16 november 2022 in de zaak 22-726/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klaagster en klager hierna gezamenlijk ook: klagers

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 7 september 2022 met kenmerk K099 2022 ia/ak, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail van klagers van 25 september 2022 met bijlagen. 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Klagers zijn samen met andere personen mede-eigenaars van een aantal aangrenzende percelen waar gemeenschappelijk gebruik van wordt gemaakt. In de leveringsakte is voor alle individuele eigenaren de verplichting opgenomen om voor het onderhoud van de mandelige percelen een beheervereniging op te richten. Klagers hebben met de andere mede-eigenaren een geschil over de kosten van het beheer van de mandelige percelen. Klagers willen als beheervorm een vereniging  oprichten, maar de meerderheid van de mede-eigenaren is daar geen voorstander van. Verweerder heeft klagers vanaf oktober 2019 in dit geschil bijgestaan.  1.2    Klagers hebben op 21 september 2019 een vereniging van eigenaars (hierna: de vereniging) opgericht waarvan zij bestuurders zijn. Klagers hebben de andere mede-eigenaars opgeroepen voor een eerste algemene ledenvergadering van de vereniging. Naar aanleiding van die oproep is namens dertig deelgenoten op 27 november 2019 een brief  gestuurd, waarin is vermeld dat zij geen lid zijn van de vereniging en dat zij de vergadering niet zullen bijwonen. 1.3    Op 4 december 2019 heeft verweerder een e-mail naar mevrouw O., een van de mede-eigenaars van de mandelige percelen, gestuurd waarvan een kopie naar klagers is verzonden. In deze e-mail heeft verweerder onder meer het volgende vermeld: ‘(…) Het helpt ook niet, dat de onwil in jullie dossier er van af druipt. Dat maakt het lastig om tot een resultaat te komen. Het juridisch gelijk botst met de mening van de grote meerderheid. (…) Maar zou je er niet in berusten dat de meerderheid niet wil meebetalen aan onderhoud? Dat kost natuurlijk op den duur geld, maar dit eindeloze gekibbel kost ook veel.’ 1.4    Sinds december 2019 is de beheervorm: een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid. 1.5    Op de algemene ledenvergadering van 18 december 2019 is besloten dat de deelgenoten allen een jaarlijkse beheervergoeding dienen te betalen. Meerdere deelgenoten hebben de jaarlijkse beheervergoeding vervolgens niet aan de vereniging betaald. 1.6    Tijdens de algemene ledenvergadering van 7 januari 2020 is met een meerderheid van stemmen gekozen voor een wijziging van de beheervorm, te weten in die van één deelgenoot als  beheerder.  1.7    Op 7 mei 2020 heeft verweerder naar klagers gemaild: ‘Hou er rekening mee dat onze vorderingen, ook al zijn die juridisch correct, kunnen worden afgewezen. Door de grote groep tegenstanders ligt voor de hand dat de rechter kritisch zal zijn.’ 1.8    In 2020 heeft verweerder namens de vereniging een rechtszaak aanhangig gemaakt bij de kantonrechter. Daarin is gevorderd een verklaring voor recht dat de vereniging op rechtsgeldige wijze en conform de leveringsakte is opgericht, en een veroordeling van de deelgenoten tot betaling van de jaarlijkse beheervergoeding. 1.9    Bij vonnis van 3 maart 2021 heeft de kantonrechter de gevorderde verklaring voor recht en de vordering tot veroordeling van de deelgenoten afgewezen. Daarbij heeft de kantonrechter overwogen:  ‘Ondanks de duidelijke aanwijzingen dat een meerderheid van de deelgenoten niet de mogelijkheid van een vereniging als beheervorm voorstonden en niet is gebleken van een vergadering waarin door een meerderheid van de deelgenoten kenbaar is gemaakt achter de oprichting van een vereniging te staan, zijn [klagers] naar de notaris gegaan en hebben de vereniging opgericht. (…) Uit de correspondentie en notulen van de vergaderingen blijkt daarentegen dat de deelgenoten nog in overleg waren over de beste wijze van beheer. Uiteindelijk is ook met de (…) vereiste meerderheid van stemmen in de vergadering van 7 januari 2020 gekozen voor een beheervorm, waarbij één van de deelgenoten wordt aangewezen als beheerder (…)’ 1.10    In overleg met verweerder hebben klagers professor Verstappen om advies gevraagd. In zijn advies (hierna ook: het advies) heeft  professor Verstappen gesteld dat hij de gekozen insteek niet goed vindt en dat de kantonrechter juist heeft beslist. De oprichting van een vereniging was volgens zijn advies dus niet correct. Hij adviseert om een nieuwe zaak bij de kantonrechter aan te brengen over het beheer waarin wordt gevraagd om een uitspraak op grond van artikel 3:168 BW. Naar aanleiding van dit advies hebben klagers afgezien van hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter.  1.11    Op 18 mei 2021 heeft verweerder de rechtsbijstandverzekeraars van beide klagers aangeschreven met het verzoek om toestemming voor het zonodig starten van een nieuwe procedure overeenkomstig het advies van professor Verstappen.  1.12    Op 7 juni 2021 heeft klaagster mede namens klager naar verweerder gemaild dat een aantal buren met toestemming van de beheerder hun terrein heeft betreden en dat zij een e-mail aan de beheerder hebben opgesteld die kan worden gebruikt bij de rechtszaak over het beheer. Daarop heeft verweerder op 11 juni 2021 als volgt per e-mail gereageerd: ‘Ik twijfel. Zou je het niet laten gaan?’ 1.13    Op 29 juni 2021 heeft verweerder op verzoek van klagers een conceptbrief aan de beheerder opgesteld en ter instemming naar klagers gemaild. 1.14    Bij brief van 18 augustus 2021 heeft klaagster verweerder een e-mail gestuurd waarin zij verweerder – kort gezegd – informeert over genomen acties, ontwikkelingen en door haar gewenste vervolgacties. 1.15    Op 17 november 2021 heeft klaagster een e-mail van de beheerder van 28 oktober 2021 en haar reactie daarop naar verweerder doorgestuurd.  1.16    Op 18 november 2021 heeft verweerder klaagster gemaild: ‘In deze zaak kan ik niet door. Het spijt me oprecht maar ik ben niet meer in staat om jouw belangen te behartigen. Natuurlijk zal ik meewerken aan overdracht van het dossier aan een opvolgend advocaat. Ik hoop van ganser harte dat die wel een uitweg weet te vinden.’ 1.17    Klagers hebben verweerder aansprakelijk gesteld voor de beroepsfout die hij volgens klagers heeft gemaakt. Verweerder heeft de aansprakelijkstelling doorgestuurd naar zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. 1.18    Op 13 december 2021 hebben klagers een klacht over verweerder ingediend bij het kantoor waar verweerder werkzaam is.  1.19    Bij e-mail van 25 februari 2022 heeft de klachtfunctionaris haar visie op uw klacht over verweerder gegeven en – kort gezegd – geconcludeerd dat zij zich de onvrede van klagers over de onbereikbaarheid van verweerder kan voorstellen, dat zij de klacht over een beroepsfout niet kan onderschrijven en dat verweerder zich ten aanzien van zijn onttrekking niet verwijtbaar heeft gedragen.  1.20    Op 11 april 2022 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende: a)     verweerder heeft niet zorgvuldig en niet doelmatig gehandeld, is langdurig niet beschikbaar geweest voor overleg en heeft zijn gedachten over de (aanpak van de) zaak onvoldoende duidelijk met klagers gecommuniceerd; b)    verweerder heeft niet actief een regeling in der minne gezocht voorafgaand aan het juridische proces; c)    verweerder heeft zich grievend over klagers uitgelaten door hen te karakteriseren als ‘niet-democratisch’, ‘niet-communicatief’ en ‘uit op het eigen gelijk’; d)    verweerder heeft een beroepsfout gemaakt door klagers niet te wijzen op het feit dat als gevolg van het Haviltex-criterium de tekst van de bepalingen in de leveringsakte niet doorslaggevend was, maar het standpunt van de meerderheid als leidend moest worden beschouwd. Verweerder heeft klagers niet op de hoogte gesteld van de beroepsfout; e)    verweerder heeft de opdracht niet persoonlijk uitgevoerd, omdat hij de opdracht deels over heeft laten nemen door een collega; f)    verweerder heeft zich op 18 december 2021 zonder opgave van reden aan de zaak van klagers onttrokken, waardoor klagers zijn gedupeerd. 2.2    De voorzitter zal hierna bij de beoordeling van klacht, waar nodig, ingaan op de stellingen en stukken van klager. 

3    VERWEER 3.1    Verweerder voert tegen de klachtonderdelen verweer en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Voor de inhoud van zijn verweer heeft verweerder verwezen naar het door hem gevoerde verweer in de interne klachtenprocedure van zijn kantoor. In zijn verweer betwist verweerder dat hij een beroepsfout heeft gemaakt. In dat verband voert verweerder aan dat de procedure is verloren, omdat de rechter veel betekenis toekende aan de wil van het overgrote deel van de bewoners met betrekking tot de mandeligheid. Verder voert verweerder aan dat hij herhaald contact heeft gehad met klaagster over de situatie met de medebewoners en de aanpak in het algemeen. Volgens verweerder heeft hij klagers geadviseerd om de communicatie met de medebewoners weer op gang te brengen, maar wilden klagers niet in overleg. Tot slot voert verweerder aan dat hij na klaagsters e-mail van 18 augustus 2021 tijdens een Teams-overleg zijn twijfels over de door klaagster voorgestane aanpak heeft geuit en dat hij na klaagsters e-mail van 17 november 2021 constateerde dat de lijn van klaagster en hoe hij naar de zaak keek niet meer met elkaar waren te verenigen. 3.2    De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING Toetsingskader 4.1    De klacht gaat in alle onderdelen over de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster als voormalig advocaat van klagers. De tuchtrechter heeft mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling houdt de tuchtrechter rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid en keuzes zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline, 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80). Volgens de professionele standaard behoort een advocaat de slagingskans van een te starten rechtszaak in te schatten en zijn cliënten hierover te informeren. Daarbij dient de advocaat zijn cliënten ook te wijzen op de proceskansen en het kostenrisico. 4.2    Naar vaste jurisprudentie van het hof dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. Klachtonderdeel a)  4.3    Met klachtonderdeel a) verwijten klagers verweerder dat hij niet zorgvuldig en niet doelmatig heeft gehandeld, langdurig niet beschikbaar is geweest voor overleg en zijn gedachten over de (aanpak en strategie van de) zaak onvoldoende met klagers heeft gecommuniceerd.  4.4    De voorzitter is op grond van het klachtdossier van oordeel dat verweerder de grenzen van het betamelijke niet heeft overschreden. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerder zijn gedachten over het verloop en de aanpak van de zaak met klagers in e-mails heeft gedeeld. Daarbij heeft verweerder klagers gewezen op de ingewikkelde situatie vanwege de grote groep eigenaren die het niet eens was met het standpunt van klagers. Ook heeft verweerder klagers gewezen op de kosten van hun keuze om de kwestie over de beheervorm aan de rechter voor te leggen en op het risico dat de rechter hun vordering zou afwijzen. Verweerder is in het belang van klagers dan ook voldoende zorgvuldig en doelmatig opgetreden. Hoewel de voorzitter van oordeel is dat verweerder zijn twijfel over de door klagers gewenste aanpak al wat eerder duidelijk had kunnen maken, blijkt uit de overgelegde stukken dat verweerder klagers in voldoende mate heeft geïnformeerd over hoe hij over de zaak en de door klagers gewenste aanpak dacht. Klachtonderdeel a) is dan ook kennelijk ongegrond.  Klachtonderdeel b) 4.5    Met klachtonderdeel b) verwijten klagers verweerder dat hij niet actief een oplossing in der minne heeft gezocht voorafgaand aan het juridische proces.  4.6    De voorzitter kan op grond van het klachtdossier niet vaststellen dat verweerder tuchtrechtelijk iets te verwijten valt. Verweerder heeft toegelicht dat hij klagers heeft geadviseerd om de communicatie met de medebewoners weer op gang te brengen, maar dat klagers niet openstonden voor overleg. Deze toelichting wordt ondersteund door de diverse overlegde e-mails waaruit kan worden afgeleid dat verweerder heeft geprobeerd aan klagers een oplossing aan te reiken, maar dat een minnelijke oplossing niet binnen bereik lag. Gelet op deze toelichting en de overgelegde stukken hebben klagers dit klachtonderdeel onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel b) is dan ook kennelijk ongegrond.  Klachtonderdeel c) 4.7    Met klachtonderdeel c) verwijten klagers verweerder dat hij zich grievend over hen heeft  uitgelaten door hen te karakteriseren als ‘niet-democratisch’, ‘niet-communicatief’ en ‘uit op het eigen gelijk’.  4.8    De voorzitter is van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt treft. De door klagers genoemde termen kunnen objectief gezien niet als grievend worden gekwalificeerd. Dat klagers deze uitlatingen subjectief wel als grievend en bijzonder ongepast hebben ervaren, betekent evenmin dat verweerder in beginsel klachtwaardig heeft gehandeld. De door klagers genoemde termen moeten immers worden gezien in de context waarin deze zijn gebruikt. Deze context ontbreekt, omdat klagers geen stukken hebben overgelegd waarin verweerder zich zo over klagers zou hebben uitgelaten. Uit de stukken die zich in het klachtdossier bevinden, blijkt ook overigens  niet dat verweerder klagers onheus heeft bejegend. Klachtonderdeel c) is dan ook kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel d) 4.9    Met klachtonderdeel d) verwijten klagers verweerder dat hij een beroepsfout heeft gemaakt door hen niet te wijzen op het feit dat als gevolg van het Haviltex-criterium de tekst van de bepalingen in de leveringsakte niet doorslaggevend was, maar dat het standpunt van de meerderheid als leidend moest worden beschouwd. Klagers verwijten verweerder hierbij ook dat hij hen niet op de hoogte heeft gesteld van de beroepsfout. 4.10    De voorzitter kan op grond van de stukken niet vaststellen of in dit geval sprake is van een beroepsfout. Over de juridische inhoud van de procedure bij de kantonrechter kan de tuchtrechter geen uitspraken doen. Dat oordeel is voorbehouden aan de civiele rechter. Het feit dat de kantonrechter het betoog van verweerder niet heeft gevolgd en de vordering van klagers heeft afgewezen, betekent nog niet dat verweerder een beroepsfout heeft gemaakt. Bij het starten van een rechtszaak spelen nu eenmaal tegenstrijdige belangen waarbij een van de partijen door de rechter in het ongelijk wordt gesteld. Uit de overgelegde e-mails van 4 december 2019 en 7 mei 2020 blijkt dat verweerder klagers op dit risico heeft gewezen. Dat een partij in het ongelijk is gesteld, betekent  niet automatisch dat de advocaat van die partij fouten heeft gemaakt of tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Ook het gegeven dat professor Verstappen in zijn advies heeft gesteld dat de door verweerder gekozen insteek niet juist was, leidt niet automatisch tot de conclusie dat het advies van verweerder onjuist was. Klachtonderdeel d) is dan ook kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel e) 4.11    Met klachtonderdeel e) verwijten klagers verweerder dat hij de opdracht niet persoonlijk heeft uitgevoerd, omdat hij de opdracht deels over heeft laten nemen door een collega. 4.12    De voorzitter kan op grond van de stukken niet vaststellen dat verweerder de opdracht niet persoonlijk heeft uitgevoerd. Klagers hebben dit klachtonderdeel niet feitelijk onderbouwd en uit de overgelegde stukken kan de voorzitter ook niet afleiden dat verweerder de zaak van klagers gedeeltelijk door een collega heeft laten overnemen. Klachtonderdeel e) is dan ook kennelijk ongegrond.  Klachtonderdeel f) 4.13    Met klachtonderdeel f) verwijten klagers verweerder dat hij zich zonder opgave van reden als hun advocaat heeft onttrokken en dat zij daardoor ernstig zijn gedupeerd.  4.14    De voorzitter stelt voorop dat het een advocaat vrij staat om zijn werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis tussen de advocaat en zijn cliënten is vervallen, is hij daartoe zelfs gehouden. De onttrekking moet zorgvuldig en tijdig plaatsvinden, waarbij de advocaat de cliënten moet wijzen op de te nemen vervolgstappen zodat zij  daarvan zo min mogelijk schade ondervinden.  4.15    De voorzitter is in deze zaak op grond van de overgelegde stukken van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door zijn werkzaamheden voor klagers te beëindigen. Hoewel verweerder zijn beslissing tot onttrekking uitvoeriger had kunnen toelichten, blijkt uit zijn e-mail van 18 december 2019 voldoende dat hij meent de belangen van klagers niet meer te kunnen behartigen. Het stond verweerder vrij om daartoe te besluiten. Daarbij is het de voorzitter niet gebleken dat klagers hierdoor enige (procedurele) schade van hebben ondervonden. De enkele, niet onderbouwde, stelling van klagers dat zij van de rechtsbijstandverzekeraar niet van advocaat mogen wisselen en klagers de kosten voor een nieuwe advocaat zelf moeten betalen, kan niet tot de conclusie leiden dat klagers door verweerders onttrekking zijn geschaad. Voor wat betreft de tijd tussen het bericht van klaagster van 18 augustus 2021 en verweerders bericht van 18 december 2019 heeft verweerder toegelicht dat dat te maken heeft met de lange en dierbare relatie met mevrouw O. en dat hij haar en de haren, onder wie klagers, niet wilde laten vallen. De voorzitter is van oordeel dat verweerder klagers eerder duidelijkheid had kunnen geven over zijn twijfel die uiteindelijk heeft geleid tot zijn besluit om zich te onttrekken, maar uit het klachtdossier blijkt niet dat klagers door het tijdsverloop op enigerlei wijze zijn geschaad. De situatie tussen klagers en de mede-eigenaars met betrekking tot het beheer van de mandelige percelen zou niet anders zijn geweest als verweerder zich meteen na het bericht van 18 augustus 2021 had onttrokken. Omdat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder geen sprake is, is klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond.   4.16    Voor zover klagers er in dit verband ook over klagen dat verweerders kantoor geen gehoor heeft gegeven aan hun verzoek om de zaak te laten overnemen door een andere advocaat van het kantoor, is de voorzitter van oordeel dat dit niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Een advocaat beslist zelf of hij een zaak in behandeling neemt. Het stond het kantoor dan ook vrij om de zaak van klagers niet door een van de andere advocaten te laten behandelen. Conclusie 4.17    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren. 

BESLISSING De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 november 2022.