Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-10-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2022:244

Zaaknummer

22-229/AL/MN

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld omdat hij onvoldoende (schriftelijk) met zijn cliënte heeft gecommuniceerd over het al dan niet in hoger beroep gaan tegen een beschikking van de rechtbank. Gelet op de ernst van het handelen van verweerder en rekening houdend met de omstandigheid dat verweerder niet eerder door de tuchtrechter is veroordeeld, acht de raad de oplegging van een waarschuwing passend en geboden.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 24 oktober 2022 in de zaak 22-229/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:

klaagster oververweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 26 augustus 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 16 maart 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z1510361/FB/SD van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 11 juli 2022. Daarbij waren aanwezig klaagster (via een telefonische verbinding) en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

2 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.1 Verweerder heeft klaagster bijgestaan in diverse procedures tegen een Gecertificeerde Instelling (GI). 2.2 De GI heeft bij verzoek van 18 mei 2020 gevraagd de machtiging uithuisplaatsing van de kinderen bij vader te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. 2.3 De GI heeft bij verzoek van 23 juni 2020 gevraagd de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van de kinderen bij vader te verlengen voor de duur van een jaar met ingang van 6 september 2020. 2.4 Klaagster heeft bij verzoek van 26 mei 2020 gevraagd de schriftelijke aanwijzing van de GI van 1 mei 2020 vervallen te verklaren en daarnaast een begeleide omgangsregeling tussen haar en de kinderen vast te stellen. 2.5 De GI heeft bij verzoek van 4 juni 2020 bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing van 1 mei 2020 gevraagd. 2.6 De mondelinge behandeling van al deze verzoeken vond plaats op 2 juli 2020. 2.7 Bij beschikking van 2 juli 2020 heeft de rechtbank Midden-Nederland de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader verlengd tot 1 januari 2021. De rechtbank heeft de beslissing voor het overige aangehouden, bepaald dat de zaak voor 1 januari 2021 op zitting wordt gepland en de GI verzocht om de rechtbank voor de zitting in een briefrapport te informeren over het verloop van de begeleide omgang. 2.8 Bij beschikking van 30 juli 2020 van de rechtbank Midden-Nederland is de schriftelijke aanwijzing van 1 mei 2020 vervallen verklaard en het verzoek van de GI afgewezen. Tevens heeft de rechtbank een voorlopige zorgregeling tussen klaagster en de kinderen vastgesteld, waarbij er een keer per twee weken begeleide omgang plaatsvindt door een professionele instantie, en de GI de regie voert over uitbreiding van deze regeling. 2.9 Bij e-mail van 20 juli 2020 heeft klaagster aan verweerder gevraagd om haar zaak te bespreken. Verweerder heeft geantwoord dat dat na 15 augustus kan. 2.10 In antwoord op een e-mail van klaagster heeft verweerder op 24 juli 2020 gemaild dat hij eerst de beschikkingen wil afwachten voordat hij namens haar eventueel actie onderneemt. Hij heeft daarbij aangegeven dat het haar ook vrij staat naar een andere raadsman te gaan. 2.11 Bij e-mail van 11 augustus 2020 heeft verweerder de beschikkingen van 2 en 30 juli 2020 aan klaagster gestuurd. 2.12 Bij e-mail van 5 oktober 2020 heeft klaagster aan verweerder gevraagd of het klopt dat de beroepstermijn voor de beschikking van 2 juli 2020 is verstreken. Tevens heeft zij gevraagd of hij bezwaar heeft gemaakt tegen het verplaatsen van de vervolgzitting naar januari 2021. 2.13 Op 7 oktober 2020 heeft verweerder aan klaagster gemaild dat hij de gezinsvoogdes heeft gesproken over de begeleide omgang en verweerder heeft geadviseerd om mee te werken aan de voorgestelde omgang. Daarop heeft klaagster haar twijfels over de aanpak van verweerder geuit en haar opdracht aan hem beëindigd. 2.14 Bij e-mail van 12 oktober 2020 heeft verweerder bevestigd dat hij zijn werkzaamheden heeft beëindigd.

3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door niet tijdig hoger beroep in te stellen tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 2 juli 2020. 3.2 Klaagster heeft verweerder kenbaar gemaakt in hoger beroep te willen gaan en ook de redenen waarom zij dat wilde. Verweerder heeft echter nagelaten tijdig hoger beroep in te stellen en heeft klaagster ook niet tijdig gemeld dat hij geen hoger beroep zou instellen.

4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. 4.2 Volgens verweerder is het instellen van hoger beroep ter sprake gekomen, maar heeft hij bij klaagster steeds aangegeven dat hij eerst de beschikking van 2 juli 2020 wilde bestuderen alvorens te bezien of hoger beroep zinvol zou zijn. Verweerder verwijst onder andere naar zijn e-mail van 24 juli 2020. In de opvolgende telefonische contacten heeft verweerder aangegeven dat het instellen van hoger beroep niet zinvol was en hij dit dan ook niet zou doen.

5 BEOORDELING 5.1 De raad hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). 5.2 De raad overweegt dat een advocaat belangrijke afspraken, en soms ook een gegeven advies of informatie, schriftelijk dient vast te leggen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op hem te rusten. Bij e-mail van 24 juli 2020 heeft verweerder aan klaagster laten weten dat hij eerst de beschikkingen van de rechtbank wil afwachten en bestuderen voordat hij eventueel actie zal ondernemen. Volgens verweerder heeft hij daarna veelvuldig telefonisch contact met klaagster gehad en haar laten weten dat en waarom hij geen hoger beroep zal instellen. Klaagster heeft gesteld dat zij duidelijk aan verweerder heeft aangegeven dat zij in hoger beroep wilde tegen de beschikking van de rechtbank en dat verweerder niet aan haar heeft gecommuniceerd dat hij dat niet zou gaan doen. 5.3 De raad constateert dat verweerder niet schriftelijk aan klaagster heeft laten weten dat hij niet namens klaagster hoger beroep wilde instellen tegen de beschikking van de rechtbank. Nu verweerder dit niet heeft gedaan en klaagster betwist dat zij hier wel mondeling op is gewezen, is niet komen vast te staan dat hij klaagster hierover duidelijk genoeg heeft voorgelicht, hetgeen volgens de in onderdeel 5.1 genoemde maatstaf tuchtrechtelijk verwijtbaar is. De klacht is dan ook gegrond.

6 MAATREGEL 6.1 Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld omdat hij onvoldoende (schriftelijk) met zijn cliënte heeft gecommuniceerd over het al dan niet in hoger beroep gaan tegen een beschikking van de rechtbank. Gelet op de ernst van het handelen van verweerder en rekening houdend met de omstandigheid dat verweerder niet eerder door de tuchtrechter is veroordeeld, acht de raad de oplegging van een waarschuwing passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en b) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 22-229/AL/MN.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht gegrond; - legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. H.F.R. van Heemstra, voorzitter, mrs. S.M. Bosch-Koopmans, W.W. Korteweg, M.H. Pluymen, S.J. de Vries, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2022.

Griffier                                                       Voorzitter

Verzonden d.d. 24 oktober 2022