Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-04-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2022:212

Zaaknummer

21-467/AL/GLD

Inhoudsindicatie

Klacht over eigen advocaat. Verweerster heeft onvoldoende moeite gedaan om haar cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie en om in overleg met hem te treden. Zij heeft niet inhoudelijk gereageerd op de aanvullende stukken van de gemeente. Zij heeft ook niet gereageerd op een brief van de rechtbank en het telefonische bericht van de griffier over de mogelijkheid van een nieuwe zitting, waardoor er uitspraak is gedaan zonder dat deze cliënt op een nadere zitting is gehoord, terwijl hij daar wel behoefte aan had. Deze gedragingen zijn laakbaar en brengen met zich mee dat verweerster niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Bij het bepalen van de maatregel houdt de raad er - in het nadeel van verweerster - rekening mee dat zij tweemaal eerder een berisping opgelegd heeft gekregen. Rekening houdend met alle feiten en omstandigheden is de raad van oordeel dat de maatregel van berisping passend en geboden is.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 4 april 2022 in de zaak 21-467/AL/GLD naar aanleiding van de klacht van:

klager gemachtigde: B.A.N. van L oververweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Bij brieven van 3 januari 2020, 9 februari 2020, 2 maart 2020 en 20 maart 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2 Op 25 mei 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K20/03 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 januari 2022. Daarbij waren klager met zijn gemachtigde en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 27.

2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 De klacht betreft het optreden van verweerster als advocaat van klager in de periode van mei 2019 tot en met februari 2020 in (i) een bestuursrechtelijke procedure bij de rechtbank Gelderland tegen de gemeente Nijmegen (hierna: de gemeente) inzake een verzoek tot kwijtschelding van openstaande vorderingen van klager bij de gemeente en (ii) de interne klachtenprocedure. 2.3 Na eerst zelf de bezwaarschriftenprocedure bij de gemeente te hebben doorlopen, heeft klager zich op 29 mei 2019 tot verweerster gewend. 2.4 Op 8 juli 2019 heeft de zitting bij de rechtbank Gelderland plaatsgevonden. Tijdens de zitting ontstond een discussie tussen partijen over het informeren van klager door de gemeente. De gemeente is vervolgens door de rechtbank een termijn gegund voor de bewijsvoering over de brieven die aan klager zouden zijn gezonden. 2.5 Bij brief van 19 juli 2019 heeft de griffier van de rechtbank Gelderland de aanvullende stukken aan verweerster gezonden en haar een termijn van twee weken gegund voor een reactie. 2.6 Bij e-mail van 24 juli 2019 heeft verweerster klager geïnformeerd over de stukken van de gemeente, met een verzoek om een reactie. 2.7 Bij brief van 6 augustus 2019 aan verweerster heeft de griffier van de rechtbank Gelderland haar een aanvullende termijn van twee weken gegund. 2.8 Bij brief van 18 augustus 2019 aan de rechtbank Gelderland heeft verweerster het standpunt van klager herhaald. 2.9 Bij uitspraak van 26 september 2019 heeft de rechtbank Gelderland het beroep van klager ongegrond verklaard. In die procedure was klager de eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen trad op als verweerster. Deze uitspraak luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Het onderzoek is ter zitting geschorst om verweerster in de gelegenheid te stellen stukken te overleggen inzake de door eiser gedane aflossingen, alsmede een kopie van het beleid omtrent het verzoek om kwijtschelding zoals dit gold op ten tijde van het terugvorderingsbesluit waaruit de nog openstaande schuld is ontstaan.

Verweerster heeft op 17 juli 2019 de gevraagde stukken overgelegd. Bij brief van 19 juli 2019 heeft de rechtbank eiser in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken te reageren op deze stukken. Omdat de rechtbank geen reactie heeft ontvangen binnen de gestelde termijn, heeft zij eiser bij brief van 6 augustus 2019 nogmaals verzocht binnen twee weken te reageren. Ook op deze brief heeft eiser niet binnen de gestelde termijn gereageerd.

Bij brief van 26 augustus 2019 heeft de rechtbank partijen toestemming gevraagd om zonder nadere zitting uitspraak te doen. In deze brief is partijen verzocht om, indien zij op een zitting gehoord willen worden, dat uiterlijk op 22 september 2019 te laten weten.

Bij brief van 28 augustus 2019 heeft eiser gereageerd op de door verweerster op 17 juli 2019 overgelegde stukken.

Geen van de partijen heeft laten weten op een nadere zitting gehoord te willen worden. De rechtbank heeft daarom op 26 september 2019 het onderzoek gesloten en aangegeven binnen zes weken na 26 september 2019 uitspraak te zullen doen.”

2.10 Op 3 januari 2020 heeft klager een klacht tegen verweerster ingediend bij de deken. 2.11 Bij e-mail van 15 januari 2020 aan klager heeft verweerster hem geïnformeerd dat hij de klacht zo uitgebreid mogelijk op papier moet zetten met bewijsstukken en dat zij hem graag wil uitnodigen voor een gesprek. 2.12 Bij brief van 17 februari 2020 heeft klager verweerster een termijn van veertien dagen gegeven voor het inplannen van een gesprek. Dat gesprek heeft niet plaatsgevonden.

3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) berichtgeving van de rechtbank achter te houden bij klager en daarmee klager zijn recht op een nadere zitting te onthouden. b) niet (inhoudelijk) te reageren op de klacht van klager.

4 VERWEER 4.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.Klachtonderdeel a) 4.2 Verweerster heeft alle dossierstukken aan klager gezonden. De brief van 26 augustus 2019 heeft verweerster niet ontvangen en dus ook niet aan klager gezonden. Verweerster heeft niet aan klager gevraagd of hij behoefte had aan een nadere zitting. Verweerster heeft aan klager gevraagd om te reageren op de stukken maar dat heeft hij niet gedaan. Daarom heeft zij aan de rechtbank geschreven dat klager bij zijn standpunt blijft. Bij brieven van 30 september 2019 en 21 september 2020 heeft verweerster verzocht om een herstelbeschikking.Klachtonderdeel b) 4.3 Verweerster heeft telkens bij klager aangegeven wat de gebruikelijke gang van zaken is. De klachtenprocedure bij het kantoor van verweerster is dusdanig opgetuigd dat er alles aan gedaan wordt om eventuele klachten objectief te laten beoordelen. De klachtencommissie is samengesteld uit advocaten van meerdere kantoren. Voor de inhoudelijke behandeling is een duidelijke klacht nodig en deze is, ondanks vele verzoeken, niet bij verweerster neergelegd door klager. Pas nadat hij zich tot de deken heeft gewend, kwam hij daar mee. Ook heeft hij telkenmale geweigerd een gesprek met verweerster aan te gaan. Pas in zijn brief van 17 februari 2020 gaf hij een termijn van veertien dagen voor het inplannen van een gesprek, wat voor de klachtencommissie onmogelijk is.

5 BEOORDELING 5.1 De raad hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).Klachtonderdeel a) 5.2 De raad gaat er - anders dan door verweerster is aangevoerd - van uit dat verweerster de brief van 26 augustus 2019 waarin de rechtbank partijen toestemming heeft gevraagd om zonder nadere zitting uitspraak te doen en waarin partijen is verzocht om, indien zij op een zitting gehoord willen worden, dat aan de rechtbank te laten weten, heeft ontvangen. Verweerster heeft ter zitting aangevoerd dat zij de rechtbank tot twee maal toe verzocht heeft om een herstelbeschikking maar heeft verzuimd afschriften van deze correspondentie over te leggen, zodat de raad uitgaat van de feiten zoals die blijken uit  de uitspraak van de rechtbank van 26 september 2019.  5.3 Verweerster heeft erkend dat zij niet met klager heeft besproken of hij behoefte heeft om op een nadere zitting te worden gehoord. Ook heeft zij erkend dat zij niet in de richting van de rechtbank op deze brief heeft gereageerd. De raad is van oordeel dat verweerster deze brief aan klager had moeten sturen en met hem had moeten bespreken of hij behoefte had om op een zitting te worden gehoord. Verweerster heeft dat niet gedaan. Door dit nalaten van verweerster heeft de rechtbank uitspraak gedaan zonder klager op een nadere zitting te horen, terwijl klager daaraan wel behoefte had. 5.4 De aanvullende stukken van de gemeente die verweerster had ontvangen, heeft zij wel aan klager gestuurd. Toen zij daarop geen reactie kreeg van klager heeft zij - zonder overleg met klager - aan de rechtbank laten weten dat klager bij zijn eerdere standpunt blijft. Het is wellicht niet altijd eenvoudig om op een efficiënte wijze met klager te communiceren, maar dat ontslaat een advocaat niet van de verplichting om een cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie en zijn mening daarover te achterhalen. De raad is van oordeel dat verweerster meer moeite had moeten doen om in contact te komen met klager, bijvoorbeeld door hem te bellen, en te zorgen dat klager deze stukken zou ontvangen. Vervolgens had ze deze stukken met klager moeten bespreken en zijn standpunt over deze stukken aan de rechtbank moeten doorgeven. Door dit na te laten is verweerster tekortgeschoten in haar zorgplicht. 5.5 De raad is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerster niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Dat betekent dat dit klachtonderdeel gegrond zal worden verklaard.Klachtonderdeel b) 5.6 Uit de stukken is gebleken dat klager - op aanraden van het dekenbureau - bij brief van 12 januari 2020 aan verweerster heeft geschreven dat hij over een aantal zaken in de procedure ontevreden is. Bij brief van 15 januari 2020 heeft verweerster daarop gereageerd en klager geïnformeerd dat hij de klacht zo uitgebreid mogelijk op papier moet zetten met bewijsstukken en dat zij hem graag wil uitnodigen voor een gesprek. Verweerster heeft uitgelegd dat klachten worden behandeld door een klachtencommissie die is samengesteld uit advocaten van verschillende advocatenkantoren, maar dat daarvoor wel een duidelijke klacht nodig is. Klager heeft niet gereageerd op de brief van 15 januari 2020. Bij brief van 17 februari 2020 heeft klager een termijn van veertien dagen gegeven voor het inplannen van een gesprek. Dat gesprek heeft niet plaatsgevonden. De raad is van oordeel dat gelet op deze gang van zaken niet is gebleken dat verweerster met betrekking tot de behandeling van de klacht van klager tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel zal daarom ongegrond worden verklaard.

6 MAATREGEL 6.1 Verweerster heeft onvoldoende moeite gedaan om haar cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie en om in overleg met hem te treden. Zij heeft niet inhoudelijk gereageerd op de aanvullende stukken van de gemeente. Zij heeft ook niet gereageerd op een brief van de rechtbank en het telefonische bericht van de griffier over de mogelijkheid van een nieuwe zitting, waardoor er uitspraak is gedaan zonder dat deze cliënt op een nadere zitting is gehoord, terwijl hij daar wel behoefte aan had. Deze gedragingen zijn laakbaar en brengen met zich mee dat verweerster niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Bij het bepalen van de maatregel houdt de raad er - in het nadeel van verweerster - rekening mee dat zij tweemaal eerder een berisping opgelegd heeft gekregen. Rekening houdend met alle feiten en omstandigheden is de raad van oordeel dat de maatregel van berisping passend en geboden is.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 25 aan forfaitaire reiskosten van klager, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerster moet het bedrag van € 25,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 21-467/AL/GLD.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart klachtonderdeel a) gegrond; - verklaart klachtonderdeel b) ongegrond; - legt aan verweerster de maatregel van berisping op; - veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; - veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; - veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. F.E.J. Janzing en J.J.W. Lamme, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 april 2022.

Griffier                                                       Voorzitter

Verzonden d.d. 4 april 2022