Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-09-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2022:190

Zaaknummer

22-665/A/NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Kennelijk ongegronde klacht over verweerder in zijn rol van klachtenfunctionaris. Hoewel het verweerder had gesierd wanneer hij zich verder had ingezet om klagers advocaat te bewegen op korte termijn daadwerkelijk een inschatting van klagers zaak te geven, komt de voorzitter gelet op het beperkte toetsingskader dat geldt voor advocaten die in een andere hoedanigheid dan die van advocaat optreden desalniettemin tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. Niet gezegd kan worden dat verweerder zich als klachtenfunctionaris zodanig heeft gedragen dat daarmee het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 26 september 2022

in de zaak 22-665/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

over:

 

verweerder

 

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 18 augustus 2022 met kenmerk am/ss/1878999, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van klagers e-mail van 5 september 2022.

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Op 18 mei 2021 heeft klager zich tot het kantoor F advocaten (hierna: het kantoor) gewend in verband met het starten van een schadeprocedure tegen Lister en Buurtteam Utrecht.

1.2 In eerste instantie werd klager bijgestaan door mr. A. Klager heeft mr. A een samenvatting van zes pagina’s van zijn zaak verstrekt en een bijna honderd pagina’s tellend document met achtergrondinformatie.

1.3 In juli 2021 heeft mr. S de zaak van mr. A overgenomen. Mr. S had aangegeven de zaak pas in augustus 2021 inhoudelijk te kunnen bekijken. Uiteindelijk heeft mr. S klager op 30 september 2021 voor het eerst inhoudelijk over zijn zaak geschreven.

1.4 Om duidelijkheid te krijgen of een schadevergoeding tot de mogelijkheden behoorde heeft mr. S namens klager in november 2021 zijn dossiers opgevraagd bij Lister en het BuurtTeam.

1.5 In december 2021 heeft mr. S de dossiers aan klager doorgestuurd en klager gevraagd om te kijken of deze dossiers volgens hem compleet waren en of er zaken in stonden die opvielen of onjuist waren.

1.6 Bij e-mail van 7 januari 2022 heeft klager mr. S laten weten dat hij de dossiers wegens de ondoorgrondelijkheid ervan en door zijn beperking niet kon bestuderen. Mr. S heeft klager hierop bij brief van 7 februari 2022 laten weten geen schadeprocedure voor klager te kunnen voeren.

1.7 Op 8 februari 2022 heeft klager bij het kantoor een klacht ingediend over mr. S. Verweerder heeft als klachtenfunctionaris deze klacht in behandeling genomen en klager op 14 februari 2022, voor zover relevant, het volgende meegedeeld:

“U heeft geklaagd over [mr. S]. Ik heb uw klacht geregistreerd. In het klachtreglement staat onder artikel 4 wat de functionaris moet doen: (…) 3. Degene over wie is geklaagd tracht samen met de cliënt tot een oplossing te komen al dan niet na tussenkomst van de klachtenfunctionaris. (…) In het reglement staat onder 3 dat getracht wordt tot een oplossing te komen. Dat is aan [mr. S] en aan U. Ik kan daar een bemiddelende rol in spelen. (…) Ik heb (…) mij de vraag gesteld wat u wil van uw advocaat. Hoofdzaak is volgens mij dat u een procedure wil tegen Lister en het BuurtTeam. Aan u de vraag of ik dit goed heb opgeschreven. Volgende stap is dat de advocaat een inschatting maakt van de kansen en de risico’s. Dat is nog niet gedaan. Ik zie dat u informatie heeft ingebracht. En ik zie dat [mr. S] aan BuurtTeam en Lister gegevens heeft gevraagd en die informatie ook heeft gekregen. Volgens mij kan dan een inschatting gemaakt worden. (…) Dus dit is mijn voorstel: [Mr. S] zet op schrift de inschatting van de zaak. Hij doet dat binnen twee weken. Hij stuurt die inschatting aan u. Als [mr. S] de zaak een kans geeft en u vindt dat hij daarmee ook aan de slag kan, dan stel ik vast dat erover en weer genoeg vertrouwen bestaat om het traject in te gaan. Aan u de vraag of u hiermee akkoord kunt gaan. Als dat zo is, dan is het aan [mr. S] om aan u op schrift een inschatting te geven van de zaak die u wenst te starten. Hij krijgt daar twee weken voor, te rekenen vanaf het moment dat ik van u hoor dat u met dit voorstel van mij kan leven. Ik wacht dus op uw bericht.”

1.8 Na een e-mail van klager van 14 februari 2022 en een telefoongesprek tussen klager en verweerder, heeft verweerder klager bij e-mail van 16 februari 2022 schriftelijk bevestigd wat zij hadden afgesproken. Mr. S zou een inschatting maken van de mogelijkheden die hij in de zaak zag en aangeven wat de risico’s en kosten zijn die aan de zaak zijn verbonden. Mr. S zou klager hierover binnen 14 dagen schriftelijk berichten. Na opstelling van die inschatting was het verder aan klager en mr. S om de koers te bepalen. Verweerder heeft klager gevraagd aan te geven of hij akkoord is met dit voorstel.

1.9 Bij e-mail van 16 februari 2022 heeft klager, voor zover relevant, geantwoord:“Bij deze mijn door u verzochte bevestiging dat ik tevreden ben met uw reactie op mijn klacht en akkoord ben met uw voorstel dat [mr. S] over max. 14 dagen met een inschatting van de mogelijkheden in mijn zaak komt.” 

1.10 Op 18 februari 2022 heeft mr. S klager, onder meer, het volgende geschreven: “Ik heb de brief die [verweerder] aan u heeft geschreven gelezen. Dat betekent dat ik nu binnen twee weken een inhoudelijke inschatting van de zaak ga maken. Dat is nu de afspraak. (…) Dus ga ik proberen u binnen twee weken te berichten over mijn bevindingen. Als mij dat binnen die termijn niet lukt laat ik u dat weten en geef ik u ook daarvoor een reden.”

1.11 Bij e-mail van 9 maart 2022 heeft mr. S klager bericht dat hij nog niet helemaal klaar was met zijn inschatting van de zaak.

1.12 Bij brief van 11 maart 2022 heeft mr. S klager een samenvatting van vier pagina’s gestuurd. Daarbij heeft mr. S, voor zover relevant, het volgende geschreven: “Op 18 februari 2022 heb ik u aangeboden een inschatting te maken van uw zaak. In deze brief zal ik eerst een beschrijving geven van wat u mij daarover hebt geschreven. Het lijkt mij goed om eerst te kijken of ik uw verhaal goed heb samengevat. Daarom zal ik eerst uw verhaal opschrijven. Aan het einde van deze brief zal ik u vragen of ik het goed heb begrepen. Als we het dan eens zijn over de feiten zal ik u daarna mijn inschatting geven. Die komt dus in een andere brief.”

1.13 Bij e-mail van 15 maart 2022 heeft klager verweerder bericht dat hij een brief van mr. S heeft ontvangen zonder inschatting, maar slechts een samenvatting van zijn samenvatting, die bovendien omissies bevat. Klager heeft verweerder erop aangesproken dat hij zijn toezegging aan hem -een inschatting binnen twee weken- niet was nagekomen en dat verweerder erop had moeten toezien dat zijn toezegging gestand zou worden gedaan. Klager eiste dat hij voor het einde van die (inmiddels vijfde) week de toegezegde inschatting alsnog zou ontvangen.   

1.14 Bij e-mail van 17 maart 2022 heeft verweerder, voor zover relevant, als volgt gereageerd: “Wat jammer dat het nu zo loopt. (…) Ik had het idee dat in twee weken wel een inschatting kon worden gemaakt. Maar ik begrijp -nu ook van u- dat toch eerst stil moet gestaan bij de feiten. Lijkt mij dat je geen inschatting kan geven van een zaak als je niet eerst over de feiten overeenstemming is. (…) Als u vindt dat [mr. S] de zaak die u heeft onjuist beschrijft lijkt mij dat u daar wat over kunt zeggen. Dan kan [mr. S] daarnaar kijken. Maar, [mr S] kan ook een inschatting maken zonder uw commentaar. (…) Als mijn idee om uit de ontstane impasse te komen, om tot een werkbare relatie te komen, niet heeft gewerkt, dan is dat verder zo. Ik heb geen rol meer.”

1.15 Bij brief van 17 maart 2022 heeft mr. S klager als volgt meegedeeld: “U heeft in reactie op mijn brief een email gestuurd aan [verweerder]. De reactie daarop van [verweerder] aan u heb ik ook gezien. Dat geeft mij aanleiding om u deze brief te sturen. In uw e-mail geeft u aan een inhoudelijk oordeel te willen zien. Ook geeft u aan dat ik de feiten niet helemaal goed op papier heb gezet. Wat er volgens u niet klopt is mij alleen niet helemaal duidelijk. Gelet op de eerdere afspraak die u met [verweerder] en mij heeft gemaakt lijkt het mij beter als u voor ik mijn inhoudelijk oordeel geeft commentaar stuurt op de feiten zoals u dat ziet. Dan kan ik op basis daarvan mijn inschatting maken. Als u dat niet wilt dan zal ik mijn inschatting baseren op de feiten zoals ik die ken.”

1.16 Op 31 maart 2022, aangevuld op 7 en 8 april 2022, heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2. KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van hem als klachtenfunctionaris mocht worden verwacht door zijn toezegging dat mr. S binnen twee weken met een inschatting van de zaak zou komen, niet gestand te doen.

3. VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4. BEOORDELING

4.1 De klacht gaat over het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van klachtenfunctionaris ten aanzien van de klacht over mr. S. Het tuchtrecht zoals dat is geregeld in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals die van klachtenfunctionaris, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functies zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zijn artikel 46 en volgende Advocatenwet op hem van toepassing. Het criterium waaraan het handelen van een advocaat die optreedt in een andere hoedanigheid wordt getoetst, is echter een beperkter criterium dan dat waaraan het handelen van een advocaat als zodanig wordt getoetst. Getoetst wordt slechts of de advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad.

4.2 Verweerder voert het volgende aan. Verweerder staat niet in enige hiërarchische relatie tot mr. S. Mr. S en verweerder hebben ieder een eigen kantoor. Zij zijn over en weer elkaars klachtenfunctionaris. Nadat klager zijn klacht over mr. S had ingediend, heeft verweerder het dossier bekeken en geconstateerd dat er al veel was geschreven en besproken, maar dat het nog niet gekomen was tot enige afspraak over de te ondernemen stappen. Klager was tevreden over verweerders voorstel (bij e-mail van 16 februari 2022) ter afdoening van zijn klacht. Mr. S heeft klager vervolgens op 18 februari 2022 bericht met het voorstel aan de slag te gaan. Mr. S had de termijn van twee weken (die eindigde op 4 maart 2022) waarbinnen hij een inschatting van de zaak moest geven, echter niet gehaald. Op 9 maart 2022 heeft mr. S klager laten weten iets meer tijd nodig te hebben en op 11 maart 2022 heeft verweerder klager een overzicht van de feiten gestuurd. Het staat klager vrij om zich erover te beklagen dat mr. S niet op 4 maart 2022 maar op 9 maart 2022 heeft laten weten de termijn van twee weken niet te halen, maar aangezien mr. S daarna op 11 maart 2022 een uitgebreide brief heeft gestuurd aan klager, gaat hij hier als klachtenfunctionaris niets mee doen. Hij kan klagers woede niet invoelen. Verweerder heeft zijn ding als klachtenfunctionaris gedaan. En met acceptatie van zijn voorstel is dat wat het is en heeft hij daar verder niets meer aan toe te voegen.

4.3 De voorzitter overweegt het volgende. Uit het klachtdossier en verweerders reactie op de klacht begrijpt de voorzitter dat verweerder op grond van artikel 4, lid 3, van het klachtenreglement heeft getracht om te bemiddelen in een oplossing die tussen klager en mr. S tot stand diende te komen. In dat kader heeft verweerder het voorstel gedaan dat mr. S uiterlijk na twee weken (vanaf 18 februari 2022) een inschatting van de zaak zou geven. De voorzitter volgt verweerder daarbij niet in zijn standpunt dat mr. S misschien niet binnen twee weken heeft gereageerd, maar enkele dagen later wel een uitgebreide brief heeft gestuurd en dat hiermee zijn rol als klachtenfunctionaris was uitgespeeld. Die uitgebreide brief bevatte immers niet een inschatting van de zaak, maar slechts een samenvatting van de feiten. Anders dan verweerder, acht de voorzitter wel invoelbaar dat klager met dit resultaat niet tevreden was over de bemiddelende rol die verweerder heeft gespeeld als klachtenfunctionaris bij de afhandeling van zijn klacht over mr. S. Het had verweerder gesierd wanneer hij zich verder had ingezet om mr. S te bewegen op korte termijn daadwerkelijk een inschatting van klagers zaak te geven. Gelet echter op het beperkte toetsingskader dat geldt voor advocaten die in een andere hoedanigheid dan die van advocaat optreden (zie rechtsoverweging 4.1), komt de voorzitter desalniettemin tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is, nu niet gezegd kan worden dat verweerder zich als klachtenfunctionaris zodanig heeft gedragen dat daarmee het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad.

4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46l Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 september 2022.

Griffier                                                            Voorzitter

 

Verzonden op: 26 september 2022