Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-09-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2022:202

Zaaknummer

21-814/AL/OV

Inhoudsindicatie

Klacht tegen (toenmalige) deken. Het stond de deken vrij om eerst, zonder voorafgaand gesprek met klaagster, mr. L in te schakelen voor een second opinion over de haalbaarheid van de zaak van klaagster voordat hij aan de beoordeling van haar artikel 13 Aw-verzoek toekwam. Van een gebrekkige communicatie met de medewerkers van de deken is de raad niet gebleken. Klaagster heeft mr. L verboden om zijn advies aan de deken te sturen. Als gevolg daarvan heeft de deken zelf onderzoek naar de haalbaarheid van het artikel 13 verzoek gedaan. Dat hij daarbij toch kennis heeft genomen, in zijn rol als deken in het klachtonderzoek van klaagster tegen mr. L, kan niet als onbetamelijk of onzorgvuldig worden gekwalificeerd. Ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 19 september 2022 in de zaak 21-814/AL/OV naar aanleiding van de klacht van:

klaagster oververweerder mr. S.H.W. Le Large, in zijn toenmalige hoedanigheid van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 30 maart 2021 heeft klaagster bij het Hof van Discipline een klacht ingediend over verweerder. Bij beslissing van 15 april 2021 heeft de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline de klacht voor onderzoek en behandeling verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken). 1.2 Op 11 oktober 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1396287 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 24 juni 2022. Daarbij waren klaagster en advocaat/stafjurist mr. H.W.M. van den H namens verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

2 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.1 Bij brief van 12 april 2018 aan mr. E heeft mr. A, namens klaagster, gewezen op een door mr. E bij een procedure bij het gerechtshof gemaakte beroepsfout en heeft hij mr. E aansprakelijk gesteld voor de schade. 2.2 Op 6 september 2019 heeft klaagster aan stafjurist mr. H, werkzaam op het ordebureau, gevraagd om toewijzing van een (sociaal-) advocaat huurrecht/aansprakelijkheid zodat de door haar ingezette procedure met betrekking tot de onder 2.2 genoemde kwestie doorgang kan vinden. Klaagster heeft verder geschreven:

“ Mr. [M] bleek van de ene op de andere dag als advocaat te vertrekken, althans ik werd hierover pas één dag vóór zijn laatste werkdag pas bericht. Ik heb nog steeds geen enkele bijstand in deze zaak. Zoals ik u eerder telefonisch al liet weten, bleek het moeilijk een andere advocaat te vinden in deze zaak, alleen al vanwege het feit dat mr. [A] op basis van een Toevoeging aan deze zaak gewerkt had.”

2.3 Op 17 september 2019 heeft stafjurist mr. H namens verweerder aan klaagster gevraagd om nadere informatie te verstrekken in verband met haar verzoek tot toewijzing van een advocaat op grond van artikel 13 Advocatenwet. Ook heeft zij klaagster gevraagd om daarop binnen drie weken te reageren “door dit e-mailbericht te beantwoorden met ‘antwoord allen’.” 2.4 Op 1 oktober 2019 heeft klaagster nadere informatie verstrekt aan stafjurist mr. H.  Klaagster heeft in haar e-mail de al door haar benaderde advocaten opgesomd. Zij heeft bij één van de daar genoemde advocaten, mr. A, geschreven: “Toevoeging afgegeven. Geen adequate aanpak en handelen. Onvoldoende info naar mij, geen dossier opgevraagd.” Zij heeft de stafjurist verzocht om aanwijzing van een advocaat zodat “de reeds gestarte procedure m.b.t. de aansprakelijkheidskwestie kan worden voortgezet.” 2.5 Per e-mail van 29 oktober 2019 om 14:54 uur heeft stafjurist mr. H namens verweerder onder meer het volgende aan klaagster geschreven:

“Naar aanleiding van uw verzoek om aanwijzing van een advocaat op grond van artikel 13 Advocatenwet bericht ik u als volgt.

Bij deze bericht ik u dat ik op grond van artikel 13 Advocatenwet de heer mr. [L] heb aangewezen om een advies (second opinion) uit te brengen inzake uw aansprakelijkheidskwestie van mr. [E]. Dit betekent nog niet dat mr. [L] uw zaak in behandeling neemt.

Ik hecht er aan u erop te wijzen dat, indien u gebruik wilt maken van gefinancierde rechtsbijstand, de advocaat zijn werkzaamheden alleen hoeft aan te vangen, indien de raad voor rechtsbijstand een toevoeging verstrekt. Daarnaast kan u gevraagd worden een voorschot ten behoeve van de eigen bijdrage te betalen.

Ik zou u willen verzoeken om alle relevante informatie waar u over beschikt, zo spoedig mogelijk aan mr. [L] te doen toekomen. (…).”

2.6 Op 29 oktober 2019 om 15:03 uur heeft stafjurist mr. H namens verweerder het volgende geschreven aan mr. L:

“Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan ik een advocaat aanwijzen om een rechtzoekende bij te staan, indien de rechtzoekende er niet in slaagt om een advocaat te vinden om hem of haar bij te staan.

Bij deze wijs ik u aan als advocaat voor [klaagster] teneinde een advies/second opinion uit te brengen. [Klaagster] is er niet in geslaagd een advocaat te vinden teneinde haar voormalig advocaat, mr. [E], aansprakelijk te stellen. Ik ontvang graag uw visie op de haalbaarheid van haar zaak.

Ik heb [klaagster] vandaag bericht dat u bent aangewezen als advocaat en heb haar verzocht om alle relevante gegevens zo spoedig mogelijk aan u te doen toekomen. Een kopie van mijn mail gericht aan [klaagster] treft u bijgaand aan.

Ik verzoek u bij deze om de behandeling van de zaak op u te nemen. (…)”

2.7 Op 2 oktober 2020 heeft klaagster het volgende aan verweerder geschreven:

“D.d. 29 oktober 2019 heeft u, op mijn verzoek d.d. 6 september 2019, een advocaat, mr. [L], toegewezen m.b.t. de aansprakelijkheidskwestie [klaagster/mr. E].

In mijn verzoek en gegeven nadere info in mijn brief aan u d.d. 1 oktober 2019 is duidelijk en helder beschreven! door mij de situatie, doel en mijn verzoek(en) en motivatie!

Er bestaat onduidelijkheid over de precieze opdracht, ("second opinion") die u aan mr. [L] heeft gegeven.

Op voorhand liet mr. [L] mij, d.d. 19 november 2019 tijdens het kennismakingsgesprek, weten de zaak/ procedure niet te willen doen. Hij heeft wél een Toevoeging hiervoor ontvangen.

Er zijn 10 maanden verstreken na de gegeven opdracht door u en een 2de gesprek met mij, ondanks mijn herhaalde contactverzoek/afspraakverzoek aan hem.

Ik verzoek u vriendelijk mij binnen een week, vóór een gegeven "second opinion" door mr. [L]", opheldering te geven (per email) over de opdracht die aan hem gegeven is.”

2.8 Hierop heeft de stafjurist, mr. F, namens de deken per e-mail van 6 oktober 2020 als volgt gereageerd:

“Hierdoor bevestig ik de ontvangst van uw e-mail d.d. 2 oktober 2020. lk zal onderstaand uw vraag beantwoorden.

lk heb de berichten aan u en mr. [L] van 29 oktober 2019 opnieuw gelezen. In het naar u gestuurde bericht lees ik dat op grand van artikel 13 Advocatenwet de heer mr. [L] is aangewezen om een advies (second opinion) uit te brengen inzake de aansprakelijkheidskwestie aangaande mr. [E]. Aan mr. [L] is gevraagd zijn visie op de haalbaarheid van uw zaak te geven. Dit betekent niet dat mr. [L] zelf de advocaat moet zijn die uw zaak in behandeling zou moeten nemen als daar conform zijn advies, gelet op de haalbaarheid, aanleiding toe zou zijn. Hem is immers om een second opinion gevraagd.

lk had vandaag telefonisch contact met mr. [L]. I[k] begreep van hem dat hij zijn advies over uw zaak in concept klaar heeft. U kunt deze dus op korte termijn verwachten. Mocht u verder vragen hebben dan dient u deze met mr. [L] te bespreken.

Voor de goede orde deel ik u mee dat ik de behandeling van deze zaak heb overgenomen van mevrouw mr. [H].”

2.9 Op 7 oktober 2020 heeft klaagster onder meer het volgende aan stafjurist mr. F geschreven:

“(…) Wat betreft uw opdracht van second opinion wijs ik u op het feit dat de Aansprakelijkheidsprocedure reeds gestart was!, (door mr. [A]). Er ligt een Dagvaarding. ( concept)

Er is naar mijn mening onvoldoende gecommuniceerd met mij (door de deken) hoe en wat betreffende de situatie met mr. [A]. Ik heb destijds om een gesprek met [stafjurist mr. H] gevraagd, gezien de complexe situatie, maar dit werd geweigerd. De situatie is niet besproken.

Dan wordt er second opinion gevraagd aan mr. [L] zonder mij daarin te kennen. Er was reeds een procedure gestart (tegen mr. [E] waarvoor mr. [A] een Toevoeging heeft ontvangen.

De zaak is door mr. [L] niet inhoudelijk met mij doorgenomen, noch m.b.t. de Tegenbewijs (stukken)! Gezien de complexe zaak, mijn belang en met het oog op zorgvuldigheid wél van belang, vind ik! Maar wéér heb ik geen ruimte gehad en wordt de situatie voor mij zónder mij i.p.v. samen mét mij ingevuld, en wordt er langs mij heen i.p.v. mét mij gecommuniceerd! Een onjuiste gang van zaken.

Ik vraag u vriendelijk om uw hulp om bovenstaande beschreven problemen/klachten te helpen oplossen.”

2.10 In reactie op haar e-mail van 7 oktober 2020 heeft stafjurist mr. F op 13 oktober 2020 namens de deken aan klaagster geschreven:

“(…) Op 6 oktober jl. schreef ik u dat ik vernomen had van mr. [L] dat hij een concept brief aan u zo goed als klaar had liggen, en dat u op korte termijn van hem zou vernemen. Ik heb om uw vraag te kunnen beantwoorden een kopie van de definitieve brief van mr. [L] nodig. U kunt zelf deze aan mij doorsturen of mr. [L] toestemming geven deze brief rechtstreeks aan mij te sturen.

Mocht u nog niets vernomen hebben van mr. [L] dan dient u daar zelf contact over op te nemen met hem. Pas nadat ik de gevraagde informatie ontvangen heb, kan ik uw mail verder beantwoorden.

Ik verzoek u dus vriendelijk om zodra u de definitieve brief heeft ontvangen van mr. [L] te reageren op dit verzoek door dit e-mailbericht te beantwoorden met ‘antwoord allen’.”

2.11 In haar e-mail aan stafjurist mr. F van 15 oktober 2020 heeft klaagster haar ongenoegen over de gang van zaken kenbaar gemaakt en gevraagd om een gesprek. Diezelfde dag heeft klaagster aan mr. L geschreven dat zij niet instemt met het verstrekken van zijn advies aan verweerder en ook dat zij het advies niet heeft gelezen. 2.12 Bij e-mail van 20 oktober 2020 aan klaagster heeft stafjurist mr. F namens verweerder opnieuw gevraagd om toezending van de brief van mr. L. aan haar. 2.13 Per e-mail van 20 oktober 2020 heeft mr. L aan klaagster onder meer het volgende geschreven:

“Voor de goede orde bevestig ik u thans als volgt. Vorig jaar heeft het bureau van de orde mij gevraagd een second opinion uit te brengen op het werk van mr. [A], advocaat in de zaak tegen mr. [A]. Die opdracht heb ik aanvaard en daarvoor heb ik een toevoeging gekregen. Mr. [A] heeft een toevoeging voor de zaak tegen [A]. (…).”

In deze e-mail heeft mr. L verder de toedracht van het geschil van klaagster met mr. E beschreven, zijn advies ten aanzien van die kwestie gegeven en uitgelegd waarom hij niet als zesde advocaat die zaak voor klaagster de zaak wilde doen. Hij heeft klaagster geadviseerd om met mr. A de zaak verder in gang te zetten waarbij diens concept-dagvaarding een prima eerste aanzet zou zijn. 2.14 Op 21 oktober 2020 heeft mr. L het volgende geschreven aan de stafjuristen, mrs. H en F, van verweerder:

“Vorig jaar heb ik van u het verzoek gekregen voor [klaagster] een second opinion uit te brengen. Mevrouw [mr. H] heeft recent een terugbelverzoek achtergelaten en ik heb mevrouw [mr. F] recent gesproken en verteld dat het advies gereed lag. Het advies van zes pagina's heb ik 14 oktober jl. naar cliënte toegezonden als Word-bestand met daarbij het verzoek het advies tevens aan de Deken te mogen toezenden. [Klaagster] heeft door het tijdverloop tussen de intake vorig jaar en het oppakken en afronden van het advies het idee gekregen dat ik de zaak zou overnemen in plaats van dat ik een second opinion zou uitbrengen. Zij is kennelijk boos dat ik de zaak niet wil doen en waarschijnlijk voelt zij ook aan dat het advies niet onverdeeld gunstig is voor haar. Dit terwijl het advies toch vrij duidelijk een verhaalbare schadecomponent jegens mr. [E] aangeeft, waarmee mr. [A] met een zeer gerede kans op succes aan de slag kan. Hoewel niet alle schade van de verloren proceskans op mr. [E] te verhalen is, is hij in mijn ogen in ieder geval aansprakelijk voor de proceskostenveroordeling die het hof jegens cliënte heeft uitgesproken; doordat hij geen grieven heeft genomen, heeft hij immers de kans laten lopen om met minnelijke beurzen te schikken onder intrekking van het beroep, waarmee cliënte de aanzienlijke proceskostenveroordeling niet had gekregen.

Zoals ik met mevrouw [mr. F] besproken heb, bevestig ik u hierbij dat het advies is uitgebracht; ik heb het mede naar aanleiding van het briefje van 15 oktober jl. van [klaagster] (zie bijlage) definitief gemaakt door het ondertekend per post aan haar te verzenden en zal het dossier afsluiten.”

2.15 Bij e-mail van 27 oktober 2020 heeft stafjurist mr. F namens verweerder aan klaagster gevraagd om toezending van het kennelijk al op 14 oktober 2020 door mr. L aan haar uitgebrachte advies. Daarnaast heeft zij namens verweerder het volgende geschreven:

“Verder heb ik de volgende vraag aan u. U heeft laten weten dat mr. [A] eerder op toevoeging aan deze zaak heeft gewerkt voor u. De verdere voortgang van deze zaak is mij niet duidelijk. Heeft mr. [A] zijn werkzaamheden neergelegd of heeft u van zijn werkzaamheden geen gebruik meer willen maken. Wat voor afspraken heeft u destijds met mr. [A] gemaakt omtrent de toevoeging welke voor deze zaak was afgegeven? Heeft mr. [M] ook werkzaamheden voor u verricht op dezelfde toevoeging? Heeft u voor mij een afschrift van de toekenning van de toevoeging voor deze zaak.

Ik verzoek u mij binnen twee weken na heden over bovenstaande te berichten en de gevraagde stukken toe te sturen zodat uw zaak nader beoordeeld kan worden.”

2.16 Op 9 november 2020 heeft klaagster daarop richting mr. F gereageerd. Klaagster heeft laten weten dat zij niet heeft ingestemd met omzetting van het concept in een definitief advies, zodat zij daarom ook niet een kopie van een advies van mr. L kan toesturen. Daarnaast heeft zij haar ongenoegen over de gang van zaken met een gebrekkige communicatie kenbaar gemaakt en over de weigering om een gesprek met haar te hebben voordat een advies zou worden uitgebracht. Ook heeft zij geschreven:

“Mijns inziens had (vóór verwijzing) éérst duidelijkheid moeten zijn m.b.t. de situatie, en gecommuniceerd met mij moeten worden. Dit is niet gebeurd!

Uw opdracht, alleen een second opinion te geven, is niet conform mijn verzoek in mijn brief d.d. 1 oktober 2019 aan de Orde van Advocaten (mw. [mr. H]). (…)

Er zal door mij op zeer korte termijn een klacht tegen mr. [L] ingediend worden.”

2.17 Op 10 november 2020 heeft stafjurist mr. F namens verweerder verzocht om telefonisch contact met klaagster. Klaagster heeft daarop niet gereageerd. 2.18 In haar e-mail van 16 november 2020 aan klaagster heeft stafjurist mr. F namens verweerder de gang van zaken tot dat moment uiteen gezet. Namens verweerder heeft zij klaagster voor de laatste keer verzocht om toezending van het door mr. L gegeven advies. Daarbij heeft mr. F aangegeven dat verweerder zonder dat advies het verzoek om aanwijzing van een advocaat niet kan beoordelen en dat dan tot sluiting van het dossier wordt overgegaan. 2.19 Daarop heeft klaagster op 22 november 2020 per e-mail gereageerd en verwezen naar haar eerdere e-mails van 7 en 15 oktober 2020. Het advies van mr. L heeft zij niet verstrekt. 2.20 Op 22 november 2020 heeft klaagster een klacht ingediend tegen mr. L. Deze klachtzaak is bij de raad bekend onder zaaknummer 21-562. 2.21 Op 15 december 2020 heeft stafjurist mr. F namens verweerder het volgende geschreven aan klaagster:

“Naar aanleiding van uw verzoek om aanwijzing van een advocaat alsmede uw laatste e-mail van 22 november 2020 bericht ik u als volgt.

Om tot aanwijzing van een advocaat over te kunnen gaan, moet aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 13 van de Advocatenwet zijn voldaan. Daarbij geldt op grond van artikel 13 lid 2 van de Advocatenwet dat de deken het verzoek kan afwijzen wegens gegronde redenen. Een gegronde reden om het verzoek af te wijzen is bijvoorbeeld als de zaak bij voorbaat kansloos is.

U geeft aan dat uw zaak gecompliceerd ligt. Wij hebben daarom behoefte aan informatie om uw zaak te kunnen beoordelen. Juist daarom is besloten een second opinie te vragen aan mr. [L], zodat uw zaak onderzocht zou worden of er in ieder geval enige kans van slagen in uw zaak is, en door welke instantie uw zaak behandeld zou moeten worden. Het onderzoek daarnaar was het doel van de second opinie. Het is de behoefte aan informatie dat maakt dat de deken kennis wil nemen van de bevindingen van mr. [L].

U geeft aan dat u niet wil dat wij de bevindingen van mr. [L] kunnen onderzoeken. Dat maakt de afweging of uw zaak enige kans van slagen heeft ingewikkeld, wellicht niet mogelijk, omdat wij niet over de benodigde informatie beschikken.

Ondanks mijn herhaalde verzoeken om deze nadere informatie ter onderbouwing van uw verzoek heeft u mij niet het gevraagde advies van mr. [L] doen toekomen. Uit uw bovengenoemde e-mailbericht begrijp ik ook dat u deze nadere informatie niet voornemens bent te verstrekken. U geeft aan daar goede gronden voor te hebben en u heeft in dat verband een klacht tegen mr. [L] ingediend, welke bij de Orde van Advocaten in behandeling is genomen. 

Als de deken dit oordeel met u zou delen dan zou op die grond verder onderzocht kunnen worden op welke wijze uw zaak dan beoordeeld moet gaan worden.

Zoals geschreven, zonder de rapportage van mr. [L] ontbreekt bij ons inzicht ter zake de haalbaarheid van de procedure die u wilt beginnen en ter zake welke rechter bevoegd is om van uw vordering van kennis te nemen.

Toch wil ik graag nog verder met u meedenken in uw zaak. Ik ben bereid zelf onderzoek te verrichten om te zien of ik aanknopingspunten kan vinden zodat toch over gegaan kan worden tot een toewijzing van een advocaat.

Ik heb daarvoor stukken uit de eerder dossiers nodig, omdat zoals u zelf omschreven heeft deze noodzakelijk zijn voor de beoordeling van uw zaak. Uw zaak, de aansprakelijkheidsstelling van Mr. [E], met het doel een schadevergoeding te krijgen, is laatstelijk behandeld door mr. [M], die de zaak heeft overgenomen van mr. [A]. Mr. [A] heeft zich inhoudelijk over uw zaak gebogen en ook een concept dagvaarding opgesteld. Hij heeft, zo begreep ik van u, mr. [E] op 12 april 2018 ook al aansprakelijk gesteld. De werkzaamheden welke mr. [M] nog nader voor u verricht heeft, zijn mij niet bekend. Ik geef u graag de gelegenheid om zelf voldoende concrete aanknopingspunten aan te reiken op grond waarvan ik een verdere beoordeling kan maken of uw verzoek voldoet aan de voorwaarden van artikel 13 Advocatenwet. Ik wil daarom vooralsnog in ieder geval beschikken over de aansprakelijkheidsstelling en de concept dagvaarding van mr. [A].

Ik verzoek u vriendelijk om mij binnen twee weken na heden in ieder geval de aansprakelijkheidsstelling en de concept dagvaarding van mr. [A] te doen toekomen, indien u dat wenst, voorzien van uw commentaar daarop. De beslissingen van de Raad van Discipline in uw twee eerder klacht dossiers zijn uiteraard bij ons bekend en hoeven niet meegezonden te worden.”

2.22 Op 21 december 2021 heeft mr. L gereageerd op de klacht van klaagster. 2.23 Op 22 december 2020 heeft klaagster de door mr. A opgestelde dagvaarding en de hiervoor weergegeven brief van 12 april 2018 aan stafjurist mr. F verstrekt. 2.24 Op 12 januari 2021 heeft stafjurist mr. F namens verweerder aan klaagster gevraagd waarom zij is weggegaan bij mr. A nadat hij de concept dagvaarding had opgesteld. Daarnaast is aan klaagster verzocht om toezending van het arrest van het gerechtshof van 20 maart 2018. 2.25 Op 26 januari 2021, opnieuw op 1 februari 2021, heeft klaagster haar repliek aan het ordebureau gestuurd in de klachtzaak tegen mr. L. 2.26 Op 2 februari 2021 is aan klaagster namens verweerder een rappel gestuurd naar aanleiding van de e-mail van 12 januari 2021. Klaagster heeft daarop niet gereageerd. 2.27 Op 22 februari 2021 heeft mr. L gedupliceerd. Daarbij heeft hij als productie onder meer zijn e-mail van 20 oktober 2020 aan klaagster gevoegd. 2.28 Bij beslissing van 25 februari 2021 heeft verweerder het verzoek van klaagster om een advocaat aan te wijzen op grond van artikel 13 Advocatenwet afgewezen. De grond voor deze afwijzing is, primair, dat klaagster voor het vorderen van een schadevergoeding van mr. E terecht kan bij de kantonrechter en dat aldus geen sprake is van verplichte procesvertegenwoordiging. Ook heeft verweerder aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat klaagster in de procedure tegen mr. E al werd bijgestaan door mr. A en zij uit eigen beweging zonder goede reden bij hem is weggegaan. 2.29 Op 1 maart 2021 heeft klaagster aan stafjurist mr. F gemeld dat zij al tweemaal eerder haar repliek in de klachtzaak tegen mr. L heeft gestuurd maar daarop nog niets heeft vernomen. 2.30 Op 1 april 2021 heeft klaagster bij het Hof van Discipline haar beklag ingediend tegen de beslissing van verweerder van 25 februari 2021. 2.31 Bij beslissing van 16 juli 2021 heeft het Hof van Discipline het beklag van klaagster tegen de beslissing van verweerder van 25 februari 2021 ongegrond verklaard. Het hof heeft onder meer overwogen:

“Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de deken gegronde redenen had om het verzoek tot aanwijzing af te wijzen. Dat klaagster niet tevreden is over de (voorgenomen) rechtsbijstand van de eerdere advocaat brengt, gezien de bevindingen in het kader van de second opinion, niet mee dat de deken alsnog een advocaat moet aanwijzen. Hiervoor is de eerder genoemde vangnetvoorziening niet bedoeld. (…).”

3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende. a) Verweerder heeft opdracht gegeven tot het geven van een second opinion en dat was niet overeenkomstig de klachtbrief van klaagster van 1 oktober 2019. b) Verweerder, althans zijn medewerkster, heeft zich schuldig gemaakt aan gebrekkige communicatie met klaagster, waaronder het telkens weigeren van een gesprek, en hij heeft nagelaten om klaagster behoorlijk te informeren, terwijl van transparantie geen sprake was. c) Verweerder, althans zijn medewerkster, heeft de inhoud van e-mails van klaagster genegeerd, heeft klaagster niet serieus genomen en heeft haar gedwongen tot handelen tegen haar wil. d) Er is geen sprake van een onafhankelijk advies of een second opinion van mr. L; er is zowel telefonisch als per e-mail contact geweest tussen mr. L en (medewerkers van) verweerder. e) Een medewerkster van verweerder heeft informatie, die klaagster naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek heeft toegestuurd, doorgeleid naar mr. L, terwijl tegen mr. L een klachtprocedure liep. Er is sprake van misbruik van positie door (de medewerkster van) verweerder. f) Een medewerkster van verweerder heeft klaagster voorgehouden dat ze mogelijk een advocaat zal toewijzen aan klaagster, terwijl ze dit niet van plan was. Er is sprake van misleiding; de medewerkster wil zelf een oordeel geven op basis van enkele stukken. g) Een medewerkster van verweerder heeft op 1 maart 2021 beweerd dat ze de repliek van klaagster in de klachtzaak tegen mr. L en nog enkele e-mails niet heeft ontvangen. Dit zijn volgens klaagster leugens; klaagster heeft de berichten op de gebruikelijke wijze naar het gebruikelijke e-mailadres van het ordebureau gestuurd. h) Verweerder heeft op 25 februari 2021 negatief beslist “op basis van een concept- ‘second opinion’ waarvoor door [klaagster] geen toestemming was gegeven deze te verzenden”. Er is volgens klaagster sprake van (machts)misbruik, verweerder heeft onrechtmatig en onacceptabel gehandeld. 3.2 De stellingen die klaagster aan haar klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.

4 VERWEER Verweerder heeft de klacht gemotiveerd betwist. Het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

5 BEOORDELING Toetsingskader 5.1 De raad stelt voorop dat de klacht is gericht tegen verweerder in zijn hoedanigheid van deken in het arrondissement Midden-Nederland. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline is het optreden van een deken onderworpen aan tuchtrechtelijke controle. Enkel indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat een deken door zijn handelwijze het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad of zijn taken zodanig heeft verwaarloosd of zich heeft zodanig heeft misdragen dat sprake is van gedragingen die een behoorlijk advocaat niet betamen, kan sprake zijn van tuchtrechtelijke verwijtbaarheid. 5.2 De raad voegt toe dat de communicatie met klaagster voor een belangrijk deel is gevoerd met medewerkers van verweerder. Deze communicatie kan echter aan verweerder worden toegerekend, omdat het verzoek op grond van artikel 13 van de Advocatenwet bij de deken kan worden ingediend en omdat het slechts de deken bevoegd is om op het verzoek te beslissen. 5.3 De raad zal de klachtonderdelen aan de hand van deze maatstaf beoordelen.Klachtonderdeel a) 5.4 Verweerder heeft aangevoerd dat voor toewijzing van een verzoek op grond van artikel 13 van de Advocatenwet aan bepaalde voorwaarden moet worden voldaan. Een daarvan is dat de deken een inschatting maakt van de haalbaarheid van de zaak waarvoor de verzoeker een advocaat stelt nodig te hebben. Voor deze inschatting heeft verweerder mr. L ingeschakeld. Het inschakelen van mr. L behelst geen (eind)beslissing op het verzoek van klaagster. 5.5 De raad is van oordeel dat het verweerder vrij stond om een advocaat, in dit geval mr. L, in te schakelen voor het verkrijgen van een second opinion zoals gedaan. De keuze van verweerder op dit punt is niet onzorgvuldig of onbetamelijk jegens klaagster. De omstandigheid dat klaagster hier niet om heeft gevraagd of bezwaar had tegen het vragen van een second opinion of de persoon van mr. L maakt dit niet anders. Klachtonderdeel a) is dan ook ongegrond.Klachtonderdeel b) 5.6 Verweerder heeft aangevoerd dat hij, zakelijk weergegeven, geen aanleiding zag voor een gesprek met klaagster en eerst advies wilde inwinnen voordat hij kon beoordelen of klaagster op grond van artikel 13 Advocatenwet een nieuwe advocaat aangewezen zou moeten krijgen. 5.7 De raad acht het oordeel van verweerder op dit punt niet onbegrijpelijk, gelet op de uitvoerige correspondentie die met klaagster hierover plaatsvond. Op grond van de uitlatingen van klaagster in haar e-mail van 1 oktober 2019 mocht verweerder er vanuit gaan dat klaagster geen advocaat meer had zodat haar mogelijk een beroep op artikel 13 Advocatenwet toekwam. In het kader van de aan een deken toekomende beleidsvrijheid stond het hem vrij om een gesprek met klaagster niet nodig te vinden omdat hij eerst een advies van mr. L wilde krijgen over de haalbaarheid van de kwestie van klaagster. Het door verweerder niet ingaan op het verzoek van klaagster om een gesprek te hebben kan dan ook niet als onzorgvuldig of onbetamelijk handelen jegens klaagster worden aangemerkt. Omdat niet is gesteld en ook niet is gebleken dat klaagster in haar belangen is geschaad, is klachtonderdeel b) naar het oordeel van de raad ongegrond.Klachtonderdeel c) 5.8 Het verwijt dat verweerder, althans zijn medewerkster, de inhoud van haar e mails heeft  genegeerd en klaagster niet serieus heeft genomen waardoor klaagster is gedwongen om tegen haar wil te handelen, is onvoldoende concreet onderbouwd. Dit is de raad ook overigens niet uit de stukken gebleken. Toen de communicatie tussen klaagster en verweerder vanaf oktober 2020 is hervat, zijn verweerder en de stafjuristen naar het oordeel van de raad voldoende duidelijk geweest richting klaagster over de ontwikkelingen en hebben waar nodig navraag bij klaagster gedaan. Van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door de deken jegens klaagster wegens gebrekkige communicatie is de raad dan ook niet gebleken, zodat klachtonderdeel c) ongegrond is.Klachtonderdeel d) 5.9 De raad begrijpt dit verwijt van klaagster aldus dat de inhoud van het advies van mr. L tot stand is gekomen door beïnvloeding van mr. L door verweerder. Het is aan klaagster om deze stelling te onderbouwen, maar de verwijzing van klaagster naar e-mails van de zijde van verweerder is daartoe onvoldoende. Het enkele feit dat contact is geweest tussen verweerder en mr. L in het kader van de aan mr. L verstrekte opdracht om een second opinion op te stellen, is daartoe onvoldoende. Klachtonderdeel d) is bij gebrek aan feitelijke onderbouwing ongegrond.Klachtonderdelen e), f) en h) 5.10 Gelet op de samenhang tussen deze verwijten ziet de raad aanleiding om deze gelijktijdig te beoordelen. 5.11 In het kader van de behandeling van de klacht, die door klaagster tegen mr. L bij verweerder was ingediend, diende verweerder van klaagster verkregen informatie in verband met toepassing van het beginsel van hoor en wederhoor aan mr. L te verstrekken en vice versa. Niet valt in te zien in welke zin verweerder daarmee onbetamelijk of onzorgvuldig heeft gehandeld. 5.12 Verweerder heeft aangevoerd dat hij voor beoordeling van het verzoek van klaagster informatie nodig had en dat hij daarvoor mr. L heeft ingeschakeld. Omdat klaagster weigerde het advies van mr. L aan hem te (laten) verstrekken, heeft verweerder besloten de zaak zelf te beoordelen. In dat verband heeft hij klaagster om nadere informatie gevraagd, hetgeen ook van hem verwacht mocht worden. Op basis van de verkregen informatie heeft verweerder zijn eigen gemotiveerde besluit genomen om het verzoek om toewijzing van een advocaat af te wijzen. 5.13 Deze gang van zaken is naar het oordeel van de raad niet onzorgvuldig of onbetamelijk. De stelling van klaagster dat sprake is geweest van misleiding of machtsmisbruik heeft zij onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdelen e), f) en h) zijn ongegrond.Klachtonderdeel g) 5.14 Volgens verweerder heeft klaagster de genoemde stukken niet op de juiste wijze digitaal aan het ordebureau toegestuurd, terwijl zij met die juiste wijze wel bekend was. In diverse correspondentie is klaagster daar ook op gewezen, aldus verweerder. De raad heeft geen reden om eraan te twijfelen dat verweerder die stukken opzettelijk niet zou hebben willen ontvangen. Daar komt bij dat de repliek van klaagster in haar klachtzaak tegen mr. L alsnog door klaagster is nagestuurd en deze ook is betrokken bij het onderzoek naar haar klacht tegen mr. L. Klaagster is door deze gang van zaken dan ook niet in haar belangen geschaad. Nu van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder geen sprake is, zal ook klachtonderdeel g) ongegrond worden verklaard.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mrs. S.M. Bosch-Koopmans, E.H. de Vries, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 september 2022.

griffier                                                     voorzitter   Verzonden d.d. 19 september 2022