Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-09-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2022:164

Zaaknummer

22-633/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Verweerders cliënt kan in deze kwestie een verwijt worden gemaakt, maar verweerder mocht in dit geval afgaan op het door zijn cliënt verstrekte feitenmateriaal.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 28 september 2022 in de zaak 22-633/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klagers

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 28 juli 2022 met kenmerk R 2022/62, door de raad ontvangen op 28 juli 2022, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 17. Ook heeft de voorzitter kennis genomen van de e-mail met bijlagen van klagers van 8 augustus 2022.

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Klagers hebben een geschil (gehad) met een bouwbedrijf over de uitvoering van werkzaamheden aan de woning van klagers. Het bouwbedrijf wordt in dit geschil bijgestaan door verweerder. 1.2    Op 22 februari 2021 heeft verweerder klagers gedagvaard. Als producties bij de dagvaarding zijn onder meer gevoegd: -    een afschrift van een factuur van 13 november 2019 (productie 3); -    een print screen van een betaling van 22 november 2019 van klagers aan het bouwbedrijf (productie 3a); -    een aangepaste offerte voor een bedrag van € 93.309,- (productie 5); -    een print screen van een WhatsAppbericht (productie 6). 1.3    In het vonnis van 15 december 2021 heeft de rechtbank Rotterdam (met betrekking tot de producties 3 en 5) onder meer overwogen: “4,8. [Cliënt verweerder] heeft blijkens het voorgaande tot twee keer toe ten aanzien van feiten die van wezenlijk belang zijn voor de beoordeling van de gegrondheid van zijn vorderingen, stukken als bewijs voorgedragen terwijl hij wist dat die stukken in werkelijkheid niet datgene waren dat hij voorgaf dat ze waren. Dit is een ernstige schending van de waarheidsplicht die niet ongesanctioneerd kan blijven.” 1.4    Op 18 januari 2022 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door stukken te overleggen “die aantoonbaar in strijd met de waarheid zijn opgesteld”. Klagers doelen daarmee op de producties 3 en 5 bij de dagvaarding van 22 februari 2021. Verweerder wist of behoorde te weten dat de betreffende stukken “onjuist zijn”. Verweerder mocht niet zomaar uitgaan van de juistheid van de stellingen van zijn cliënt, omdat de onjuistheid van de bedoelde stellingen en producties evident is. Door de betreffende stukken toch over te leggen en de procedures daarop te baseren heeft verweerder klagers “opgezadeld met torenhoge proceskosten” en de gedragsregels 6 en 8 geschonden.

3    VERWEER 3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING 4.1    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klagers. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. 4.2    Vast staat dat de door verweerder bij de dagvaarding overgelegde producties 3 en 5 in werkelijkheid niet datgene waren wat verweerders cliënt voorgaf dat ze waren, zoals de rechtbank stelt. Daarvan kan in ieder geval aan verweerders cliënt een verwijt worden gemaakt. De vraag is of ook verweerder daarvan een (tuchtrechtelijk) verwijt kan worden gemaakt.  4.3    De voorzitter overweegt dat uit het klachtdossier niet blijkt dat verweerder, ten tijde van het overleggen van de betreffende producties, wist dat deze kwalificeerden als een onjuist feitelijk gegeven. Verweerder heeft dat uitdrukkelijk betwist en er is geen aanleiding daaraan te twijfelen.  4.4    Dan komt het aan op de vraag of verweerder de feitelijke onjuistheid had moeten kennen. Daartoe kan, gezien het onder 4.1 aangehaalde toetsingskader en de toelichting bij gedragsregel 8, niet snel worden geconcludeerd. Van schending van gedragsregel 8 is geen sprake indien blijkt dat de advocaat is uitgegaan van de juistheid van de stellingen van zijn cliënt en dat hij ook geen reden heeft gehad om daaraan te twijfelen. Er moet een duidelijke, (vrijwel) evidente aanwijzing voor de onjuistheid van het feitenmateriaal zijn, voordat een advocaat gehouden is de juistheid van het van zijn cliënt ontvangen materiaal te verifiëren. Van een dergelijke evidentie is naar het oordeel van de voorzitter geen sprake. Hetgeen klagers uitvoerig hebben gesteld is daarvoor onvoldoende. Verweerders cliënt kan in deze kwestie een verwijt worden gemaakt (zoals de rechtbank ook heeft gedaan), maar verweerder mocht in dit geval afgaan op het door zijn cliënt verstrekte feitenmateriaal. Van ‘professionele nalatigheid’ of tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster is niet gebleken.  4.5    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren. 

BESLISSING De voorzitter verklaart:  de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 september 2022.