Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-09-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2022:152

Zaaknummer

22-613/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 21 september 2022 in de zaak 22-613/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de e-mail van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 22 juli 2022 met kenmerk R2022/55 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 22.  De voorzitter heeft ambtshalve kennis genomen van de beslissing van de raad in zaak 21-1045/DH/DH (zie verderop onder de feiten). 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Klager is in 2005 in dienst getreden bij het kantoor van mr. G.  1.2    In 2018 is tussen klager en mr. G een geschil ontstaan over opbouw en uitbetaling van vakantiedagen.  1.3    In februari 2020 is klager een procedure gestart tegen mr. G, waarin hij een verklaring voor recht heeft gevorderd met betrekking tot de vakantiedagen. Mr. G is in die procedure bijgestaan door verweerder. Op 6 mei 2020 is door verweerder, namens mr. G, een conclusie van antwoord ingediend.  1.4    Mr. G, bijgestaan door verweerder, heeft de kantonrechter verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst van klager.  1.5    Op 30 juni 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend tegen verweerder die bij de raad bekend is onder nummer 21-1045/DH/RO.  1.6    Op 8 september 2020 heeft mevrouw L, tot eind 2005 medewerker van het kantoor van mr. G, een schriftelijke verklaring afgelegd (bijlage 15 bij klacht).  1.7    Op 9 september 2020 heeft mevrouw D, medewerker van het kantoor van mr. G, een schriftelijke verklaring afgelegd (bijlage 16 bij klacht).  1.8    Op 22 september 2020 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden van de in 1.3 en 1.4 bedoelde procedures. Verweerder heeft tijdens de zitting gebruik gemaakt van pleitaantekeningen die onderdeel vormen van het klachtdossier.  1.9    Op 30 november 2021 heeft klager bij de deken de onderhavige klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.  a)    Verweerder heeft valse verklaringen overgelegd en afgelegd.  “Mevrouw D(...) die verklaart dat de vakantiedagenadministratie verloren zou zijn gegaan stuurt mij dus in 2016 zelf het Excel-sheet met de vakantiedagenadministratie toe. Mevrouw D(...) heeft daarnaast in 2019 bovendien zelf een uitgebreid overzicht opgesteld waarin zijn de niet opgenomen vakantiedagen vanaf 2005 heeft verwerkt. Dit overzicht is door G(...) aan mijn toegestuurd. Dit betekent dat mevrouw D(...) en mevrouw (...) L(...)  een valse verklaring hebben afgelegd. G(...) beschikt wel degelijk over de volledige vakantiedagenadministratie vanaf 2005.  G(...) en [verweerder] lichten de rechter willens en wetens verkeerd in, hebben valse verklaringen ontlokt aan [echtgenote mr. G], D(...) en van (...) L(...) en leggen willens en wetens valse verklaringen in de procedure over.  Op de comparitie van partijen heb ik de e-mail van mevrouw D(...) van 2016 besproken en op een laptop laten zien. G(...) en [verweerder] hebben geen reactie gegeven. Toen ik de laptop met de e-mail aan [verweerder] begon deze hard (en heel ordinair) “ Corona”. te roepen. Hij heeft geen verklaring gegeven. Toen ik op de comparitie van partijen het overzicht van 17 mei 2019 wilde bespreken brak G(...) in. Hij hield een lang betoog over de manier waarop D(...) de vakantiedagen had afgeboekt. Hij kwam tegelijk met een nieuwe productie aan. G(...) verstoorde zo mijn pleidooi met betrekking tot de kolom “ niet opgenomen vakantiedagen”. Hij en [verweerder] hadden dit van te voren met elkaar afgestemd.” b)    Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal, fraude, oplichting en laster. “G(...), [verweerder] en (...) L(...) bewerkstelligen door valse voorlichtingen aan de rechtbank te geven en door het ontlokken (G(...) en [verweerder]) respectievelijk door het afgeven van valse verklaringen ((...) L(...)) diefstal van mijn recht op mijn opgebouwde vakantiedagen, althans fraude c.q. oplichting.  G(...), [verweerder] en (...) L(...) maken zich door valse voorlichtingen aan de rechtbank te geven en door het ontlokken (G(...) en [verweerder]) respectievelijk door het afgeven van valse verklaringen ((...) L(...)) bovendien schuldig aan laster. G(...) en [verweerder] beweren onder verwijzing naar de valse verklaring van (...) L(...) en [echtgenoot mr. G] dat ik zou frauderen met de vakantiedagenadministratie (terwijl feitelijk G(...) fraudeert).” c)    Verweerder heeft misbruik gemaakt van klachtrecht.  “G(...) heeft tegenklachten tegen mij geformuleerd, maar heeft ook [verweerder] en (...) L(...) ertoe aangezet om klachten tegen me in te dienen. [verweerder] - die ik al vijftien jaar ken en die ik vaak te hulp ben geschoten (bijlage 19) - heeft er een klacht over ingediend dat ik hem aanschrijf met “ beste Rik”. Het is nu met zijn drieën tegen één. G(...), [verweerder] en (...) L(...) maken op deze manier misbruik van het klachtrecht. Het klachtrecht is bedoeld om de standaard binnen de advocatuur hoog te houden, om misdragingen binnen de advocatuur te voorkomen, niet om een krachtstrijd te gaan leveren.”

3    VERWEER 3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING Overwegingen vooraf  4.1    Klager heeft in de klacht veel aandacht besteed aan de kwestie over de vakantiedagen. Het oordeel daarover is voorbehouden aan de civiele rechter en is ook al gegeven door de kantonrechter en vervolgens het gerechtshof. De tuchtrechter speelt hierin verder geen rol en de op dit punt ingenomen stellingen en weren zullen verder niet worden besproken in deze beslissing.  4.2    Klager heeft ook klachten geformuleerd aan het adres van mr. G. Deze worden in deze beslissing, waarin slechts het handelen van verweerder aan de orde is, niet besproken.  4.3    Uit de klacht lijkt te volgen dat deze uitsluitend ziet op handelingen van verweerder vanaf september 2020, toen verweerder de onder 1.6.en 1.7. genoemde verklaringen bij de rechtbank indiende en zich daarop beriep tijdens de zitting op 22 september 2020. Weliswaar benoemt verweerder ook de eerdere gang van zaken, maar hij formuleert hier geen duidelijke en ondubbelzinnige klacht over. De voorzitter zal in deze beslissing dus niet ingaan op de feiten en omstandigheden die naar voren worden gebracht over de gedragingen van verweerder in de periode voorafgaand aan september 2020. De voorzitter neemt hierbij in aanmerking dat klager in juni 2020 heeft geklaagd over eerdere gedragingen van verweerder.  Toetsingskader 4.4    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Klachtonderdeel a) 4.5    De voorzitter begrijpt dat klager stelt dat verweerder valse verklaringen heeft ontlokt aan mevrouw D, mevrouw L en de echtgenote van mr. G. Deze stelling – die door verweerder wordt betwist – heeft klager niet feitelijk onderbouwd en klachtonderdeel a is in zoverre kennelijk ongegrond.  4.6    Klager verwijt verweerder verder dat hij gebruik heeft gemaakt van verklaringen van mevrouw D en mevrouw L en de echtgenote van mr. G, terwijl hij wist of behoorde te weten dat deze verklaringen vals waren. De dames hebben volgens klager alle drie in strijd met de waarheid verklaard dat de vakantieadministratie verloren was gegaan. Mr. G wist dat de verklaringen op dit punt onwaarachtig waren. Klager lijkt te stellen dat de omstandigheid dat mr. G wist van de onwaarachtigheid van de verklaringen meebrengt dat verweerder dit ook wist of had moeten weten en dat hij aldus geen gebruik van de verklaringen had moeten maken. Klager heeft zijn stelling onderbouwd door aan de hand van stukken uiteen te zetten dat de vakantieadministratie niet verloren was gegaan.  4.7    Daargelaten dat het oordeel over het al dan niet verloren zijn gegaan van de vakantieadministratie behoort tot het domein van de civiele rechter, rechtvaardigt de onderbouwing van klager niet de conclusie dat verweerder wist of moest weten dat de verklaringen onjuistheden bevatten. De voorzitter heeft dan ook geen grond om aan te nemen dat verweerder niet uit mocht gaan van de juistheid van de verklaringen en klachtonderdeel a is ook in zoverre kennelijk ongegrond.  Klachtonderdeel b) 4.8    In klachtonderdeel b verwijt klager verweerder in de kern dat hij hem heeft benadeeld, althans heeft geprobeerd te benadelen, door de rechter onjuist voor te lichten.  4.9    De voorzitter overweegt dat verweerder, namens mr. G, standpunten heeft ingenomen waarmee klager het niet eens is. Klager heeft zich tegen deze standpunten kunnen verweren in de arbeidsrechtelijke procedures. De voorzitter heeft geen grond om aan te nemen dat verweerder standpunten heeft ingenomen, waarvan hij de onjuistheid kende of moest kennen met, bovendien, als enige doel de belangen van klager te schaden. Klager heeft de klacht op dit punt onvoldoende feitelijk onderbouwd.  4.10    De voorzitter neemt bij dit oordeel in aanmerking dat haar ambtshalve, uit het eerdere klachtdossier, bekend is dat de kantonrechter op 25 november 2020 uitspraak heeft gedaan in de hiervoor in 1.3 en 1.4 bedoelde zaken. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst van klager ontbonden. Aan klager is uitbetaling van 22 vakantiedagen toegekend en een transitievergoeding. Tegen de beslissing van de kantonrechter is hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof heeft op 16 november 2021 een tussenarrest gewezen (ECLI:NL:GHDHA:2021:2386). Het gerechtshof heeft, voor zover relevant, geoordeeld dat klager aanspraak kan maken op uitkering van veel meer wettelijke en bovenwettelijke vakantiedagen, waarbij het aantal nog moet worden vastgesteld.  4.11    De voorzitter komt tot de conclusie dat klachtonderdeel b kennelijk ongegrond is.  Klachtonderdeel c) 4.12    Verweerder heeft een klacht ingediend tegen klager. Dit stond verweerder vrij. Klachtonderdeel c is kennelijk ongegrond.  Slotsom 4.13    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.  Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 september 2022.