Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-08-2022

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2022:134

Zaaknummer

210350

Inhoudsindicatie

Artikel 13 beklag. Klager vindt dat hij de vrijheid moet hebben om bij de deken van zijn keuze een aanwijzingsverzoek in te dienen. Wat er van de stellingen van klager ook zij, de uitleg die hij voorstaat vindt geen steun in de wet. Het hof is met de deken van oordeel dat de deken niet bevoegd is om een advocaat aan te wijzen voor een procedure in een ander arrondissement dan waar hij deken is. De zaak waarvoor klager bijstand nodig heeft dient bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden. Dit betekent dat de deken Midden-Nederland dus niet bevoegd is. Beklag ongegrond.

Uitspraak

Beslissing

van 26 augustus 2022

in de zaak 210350

naar aanleiding van het beklag van:

 

klager

tegen:

de deken

 

1 HET BEKLAG

1.1 Klager heeft bij de voormalig deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen met zijn beslissing van 13 oktober 2021. Klager heeft een beklag d.d. 23 november 2021 tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof).

 

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het beklag is op 24 november 2021, aangevuld op 25 november 2021, per mail ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier:

het verweer van de deken van 20 december 2021 met bijlagen; de reactie van klager op het verweer van 20 december 2021; mailcorrespondentie tussen de griffie van het hof en klager in de periode van 14 december 2021 t/m 25 januari 2022; mailcorrespondentie tussen de griffie van het hof en klager in de periode van 1 t/m 3 februari 2022; mailcorrespondentie tussen de griffie van het hof en partijen in de periode van 6 t/m 12 april 2022; mailcorrespondentie tussen de griffie van het hof en klager in de periode van 28 juni t/m 27 juli 2022;

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld op 1 februari 2022 via een videoverbinding via MS Teams. Daar zijn klager en de stafjurist van de deken, mr. H. (hierna: de stafjurist), verschenen. Klager heeft de leden van het hof tijdens de zitting gewraakt, waarna het onderzoek is geschorst in afwachting van de beslissing van de wrakingskamer.

2.4 De wrakingskamer van het hof heeft op 1 maart 2022 uitspraak gedaan en heeft het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond verklaard en bepaald dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling wordt genomen. Deze beslissing is onder ECLI:NL:TAHVD:2022:51 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2.5 Op 6 april 2022 is aan de partijen – samengevat – medegedeeld dat het vanwege de onderbezetting op de griffie niet mogelijk is om op korte termijn een voortzetting van de mondelinge behandeling in te plannen. Aan de partijen is medegedeeld dat er kan worden gekozen voor de optie dat 1) uiterlijk begin september 2022 met hen contact wordt opgenomen voor het inplannen van een datum voor de voortzetting van de mondelinge behandeling of 2) dat de zaak op basis van schriftelijke stukken in raadkamer wordt beoordeeld met een aanvullende schriftelijke ronde voor beide partijen. Klager heeft – samengevat – aangegeven dat hij het er niet mee eens is, dat hij geen vertrouwen heeft in het hof en dat hij de uitspraak van de wrakingskamer geweigerd heeft. Op 7 april 2022 heeft de griffie van het hof klager bericht dat het hof begrijpt dat klager niet akkoord gaat met de optie om de zaak op basis van schriftelijke stukken af te doen.

2.6 Aan partijen is op 28 juni 2022 bericht dat het hof de mondelinge behandeling wil voortzetten. Aan de partijen is gevraagd om hun verhinderdata van 15 juli t/m 31 augustus 2022 door te geven. Op 8 juli 2022 heeft klager – samengevat – aangegeven dat hij zijn vertrouwen in het hof heeft ingetrokken en dat hij de bevoegdheid van het hof niet erkent. Op 9 juli 2022 is klager nogmaals de mogelijkheid gegeven om zijn verhinderdata op te geven.

2.7  Aan partijen is op 26 juli 2022 door de griffie van het hof bericht dat de mondelinge behandeling via MS Teams zal plaatsvinden op 4 augustus 2022.

2.8 Klager heeft daarop aan de leden van het hof die zijn zaak behandelen gevraagd om zich te verschonen bij gebreke waarvan hij (opnieuw) die leden wraakt. Op 27 juli 2022 heeft het hof aan klager laten weten dat de leden zich niet verschonen en dat het wrakingsverzoek onder verwijzing naar de beslissing van 1 maart 2022 buiten behandeling wordt gelaten. Daarop heeft klager laten weten dat hij het hof niet erkent en de behandeling van zijn zaak op 4 augustus 2022 nietig is.

2.9 Het hof heeft de zaak vervolgens mondeling behandeld op 4 augustus 2022 via een videoverbinding via MS Teams. Daar is de stafjurist verschenen. De stafjurist heeft het standpunt van de deken mondeling toegelicht. Klager is niet verschenen.

 

3 FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.1 Op 17 maart 2021 heeft klager het ordebureau van het arrondissement Midden-Nederland benaderd voor een gesprek. Vervolgens heeft klager op 16 juli 2021 een telefonisch gesprek gehad met de stafjurist, waarin is gesproken over een lopend hoger beroep van een strafzaak bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en het starten van procedure op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: artikel 12 Sv procedure). De stafjurist heeft klager verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland of de deken in het arrondissement Noord-Nederland.

3.2 Op 27 juli 2021 heeft klager bij de deken een verzoek ingediend om een advocaat aan te wijzen, omdat hij een strafrechtadvocaat zoekt voor een lopend hoger beroep in zijn strafzaak én een advocaat die is gespecialiseerd in slachtofferzaken (met een expertise op het gebied van discriminatie, beveiligersgeweld, bewegingsvrijheden, letselschade enz.) voor het starten van een artikel 12 Sv procedure. Klager geeft aan dat de zaken aanhangig zijn bij het ‘Hof Leeuwarden’.

3.3 In een e-mail van 30 juli 2021 heeft de stafjurist klager geïnformeerd over de voorwaarden om in aanmerking te komen voor aanwijzing van een advocaat. De stafjurist heeft daarbij aangegeven dat de deken niet bevoegd is, omdat de woonplaats van klager niet bepalend is voor de bevoegdheid van de deken, maar dat bepalend is waar de zaak moet dienen of (reeds) dient. Aan klager is verzocht om nadere stukken en/of informatie te overleggen om te kunnen beoordelen welke deken in welk arrondissement bevoegd is, zodat het dossier kan worden overgedragen aan de bevoegde deken.

3.4 In een e-mail van 4 augustus 2021 heeft klager aangegeven dat hij nieuwe advocaten zal benaderen.

3.5 In een e-mail van 17 augustus 2021 heeft klager gemeld dat hij een strafrechtadvocaat heeft gevonden voor zijn strafzaak en dat hij nog bezig is het met het zoeken van een advocaat voor de artikel 12 Sv procedure. Verder geeft klager aan dat hij zijn aanwijzingsverzoek intrekt.

3.6 In een e-mail van 3 september 2021 heeft de stafjurist aangegeven dat het dossier van klager zal worden gesloten. Diezelfde dag heeft klager teruggemaild en aangegeven dat de strafrechtadvocaat zich heeft teruggetrokken en dat hij zijn aanwijzingsverzoek zal moeten doorzetten.

3.7 In een e-mail van 28 september 2021 heeft de stafjurist nogmaals aangegeven dat de deken niet bevoegd is en opnieuw om nadere informatie gevraagd zodat het dossier naar de bevoegde deken kan worden doorgestuurd.

3.8 In een e-mail van 30 september 2021 heeft klager zijn stelling gehandhaafd dat de deken wel bevoegd is en nogmaals verzocht om een advocaat aan te wijzen.

3.9 In een e-mail van 13 oktober 2022 heeft de stafjurist – namens de deken – het verzoek om aanwijzing van een advocaat afgewezen. Hierin staat het volgende vermeld:

“In mijn e-mails van 30 juli jl. en 28 september jl. heb ik u reeds voorgehouden dat de deken niet bevoegd is om uw verzoek (verder) in behandeling te nemen, aangezien uit uw verzoek blijkt dat de (straf)procedure waarvoor u een advocaat aangewezen wenst te krijgen, in hoger beroep loopt bij het gerechtshof en/of een artikel 12-Sv.-procedure betreft, die ook bij het gerechtshof aanhangig moet worden gemaakt. Omdat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden twee locaties heeft, namelijk in Arnhem en in Leeuwarden, en beide locaties gelegen zijn in twee verschillende arrondissementen, namelijk het arrondissement Gelderland en het arrondissement Noord­Nederland, heb ik u meermalen gevraagd antwoord te geven op mijn vragen in welke locatie de procedures lopen. In dat geval is duidelijk welke deken bevoegd is om uw verzoek in behandeling te nemen, waarna het dossier kan worden overgedragen. (..)

De deken is niet bevoegd om uw verzoek in behandeling te nemen, aangezien artikel 13 van de Advocatenwet, waarop uw verzoek is gebaseerd, een andere deken bevoegd laat zijn. Bevoegd is de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement waar de zaak moet dienen, aldus artikel 13 lid 1 van de Advocatenwet. Aangezien de procedures waarop u doelt, plaatsvinden bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ofwel in het arrondissement Gelderland ofwel in het arrondissement Noord-Nederland, kan de deken in het arrondissement Midden-Nederland dus niet bevoegd zijn. Aan uw eis dat de deken zich alsnog bevoegd acht, kan niet tegemoet worden gekomen.

Na uitvoerige bestudering van de stukken in dit inmiddels gesloten dossier, maak ik thans op dat de strafzaak in hoger beroep, alsook de artikel 12 Sv-procedure(s), plaatsvinden of moeten plaatsvinden bij het gerechtshof in Leeuwarden. Ik zal uw verzoek zo spoedig mogelijk overdragen aan de bevoegde deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland. Deze deken zal na ontvangst van dit dossier de kwestie verder in behandeling nemen en uw verzoek nader beoordelen.

Om voormelde redenen zal de deken zich niet bevoegd verklaren om uw verzoek ex artikel 13 van de Advocatenwet in behandeling te nemen en hij wijst uw andersluidende eis, af. (..)”.

3.10  Op 14 oktober 2021 heeft de stafjurist het dossier overgedragen aan de deken in het arrondissement Noord-Nederland.

3.11  In oktober 2021 heeft er een mailwisseling plaatsgevonden tussen klager en de deken in het arrondissement Noord-Nederland. Hieruit blijkt dat klager zijn aanwijzingsverzoek niet wenst voort te zetten bij de deken in het arrondissement Noord-Nederland.

 

4 BEOORDELING

Beklag

4.1 Klager heeft – samengevat en voor zover het hof begrijpt – het volgende aangevoerd. Klager vindt dat een rechtzoekende de vrijheid moet hebben om bij elke deken een aanwijzingsverzoek in te dienen. De omschrijving in artikel 13 Advocatenwet “waar de zaak moet dienen” moet volgens hem gelezen worden als “daar, waar het aanwijzingsverzoek ingediend wordt”. Verder heeft klager bezwaren geuit tegen het handelen van de stafjurist en aangegeven dat de stafjurist in zijn e-mail van 30 juli 2021 irrelevante voorwaarden heeft gesteld waaraan klager moest voldoen. Daarnaast is het aanwijzingsverzoek niet met gegronde redenen afgewezen en heeft de deken klagers aanwijzingsverzoek nalatig opgepakt.

Verweer deken

4.2 De deken heeft als verweer – samengevat – het volgende aangevoerd. De interpretatie van klager van artikel 13 Advocatenwet is onjuist. Volgens vaste jurisprudentie van het hof is een deken niet bevoegd om een aanwijzingsverzoek te behandelen voor een zaak die dient in een ander arrondissement. De deken verwijst daarbij naar de volgende uitspraken van het hof: ECLl:NL:TAHVD:2014:61, ECLl:NL:TAHVD:2017:52, ECLl:NL:TAHVD:2017:72, ECLl:NL:TAHVD:2018:31 en ECLI:NL:TAHVD:2022:57. Dat de deken misbruik zou hebben gemaakt van zijn bevoegdheid wordt niet door klager onderbouwd. Bovendien kan niet worden ingezien hoe de deken misbruik zou hebben gemaakt van zijn bevoegdheid, aangezien uitvoering is gegeven aan de vaste uitleg in de jurisprudentie van het begrip “waar de zaak moet dienen”. Tot slot wordt door de deken betwist dat de stafjurist irrelevante voorwaarden heeft gesteld in zijn e-mail van 30 juli 2021 aan klager. De e-mail van de stafjurist was bedoeld om informatie te verkrijgen om te kunnen bepalen welke deken bevoegd is.

Toetsingskader

4.3 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

Beoordeling

4.4 Het hof overweegt als volgt. Klager stelt dat de zinsnede “waar de zaak moet dienen” in artikel 13 Advocatenwet moet worden geïnterpreteerd als “daar, waar het aanwijzingsverzoek ingediend wordt”. Volgens hem moet hij de vrijheid hebben om bij de deken van zijn keuze het verzoek in te dienen. De tekst van artikel 13 Advocatenwet is volgens klager aan modernisering toe. Wat er van de stellingen van klager ook zij, de uitleg die hij voorstaat vindt geen steun in de wet. Het hof is met de deken van oordeel dat de deken niet bevoegd is om een advocaat aan te wijzen voor een procedure in een ander arrondissement dan waar hij deken is (vergelijk HvD 18 maart 2022, ECLI:NL:TAHVD:2022:57 en HvD 21 april 2017, ECLI:NL:TAHVD:2017:72). De zaak waarvoor klager bijstand nodig heeft dient bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden. Dit betekent dat de deken Midden-Nederland dus niet bevoegd is. De (stafjurist van de) deken heeft klager hier ook op gewezen en het dossier terecht doorgestuurd naar de bevoegde deken. Kortom, de deken heeft het verzoek van klager op gegronde gronden afgewezen.

4.5 De slotsom is dat het beklag van klager ongegrond zal worden verklaard.

 

5 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 13 oktober 2022 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland ongegrond.

Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. J.D. Streefkerk en L.H. Rammeloo, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2022.

griffier                                                                                                       voorzitter

De beslissing is verzonden op 26 augustus 2022.