Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-06-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2022:149

Zaaknummer

22-301/AL/OV

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Verweerster heeft opgetreden namens haar kantoorgenoot in zijn hoedanigheid van faillissementscurator. Dat verweerster bewust in haar communicatie met klager heeft verzwegen dat zij advocaat is, is niet komen vast te staan. Zij heeft uitdrukkelijk namens de curator ondertekend, zodat haar rol voor klager duidelijk moet zijn geweest. Klager kon begrijpen dat de door verweerster bij klager opgevraagde stukken ter kennis zouden worden gebracht aan de curator. Niet is gebleken dat verweerster zelf, of namens de curator, geheimhouding daarvan heeft toegezegd. Van de handelwijze van verweerster als gedelegeerd curator kan haar tuchtrechtelijk geen verwijt worden gemaakt. Klachten kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 20 juni 2022 in de zaak 22-301/AL/OV naar aanleiding van de klacht van:

klager oververweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) van 7 april 2022 met kenmerk 1610836, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen.

1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Op 11 februari 2020 zijn de besloten vennootschappen Kofferkoning B.V. en ZFP B.V. in staat van faillissement verklaard. Enig (voormalig) bestuurder van deze vennootschappen is klager. 1.2 Een kantoorgenoot van verweerster, mr. K, treedt per 15 januari 2021 op als opvolgend curator in voornoemde faillissementen (hierna ook: de curator) De curator wordt daarin geassisteerd door verweerster. Zij heeft alle correspondentie met klager met haar eigen naam en namens de curator ondertekend, zonder vermelding van haar meesterstitel of van haar functie als advocaat. 1.3 Op 8 juni 2021 heeft een bespreking tussen onder meer klager, de curator en verweerster plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan heeft verweerster op verzoek van de curator opnieuw op 10 juni 2021 bij klager een aantal stukken opgevraagd. In deze e mail heeft zij onder meer aan klager geschreven:

“In aanvulling op de in mijn onderstaande e-mail gevraagde stukken zouden wij graag nog een aantal stukken van u ontvangen. Tijdens ons overleg afgelopen dinsdag gaf u beiden aan dat u geen verhaal biedt omdat u beiden nog een schuld hebt aan mevrouw [B]. Van de Dienst Justis begrijpen wij dat er volgens u sprake zou zijn van een onderhandse lening (…) en een pandrecht. (…). Zou u deze stukken (dus de onderhandse leningen en de pandaktes) aan ons willen toesturen? Zoals afgelopen dinsdag besproken is het voor de afwikkeling van de faillissementen van (…) van belang of u wel of geen verhaal biedt en dat kan aan de hand van deze stukken waarschijnlijk worden vastgesteld. Ik verneem graag zo spoedig mogelijk van u.”

1.4 Op 15 juni 2021 heeft klager de gevraagde stukken aan verweerster gemaild en daarbij gemeld:

“Zie bijlage voor de stukken van beide onderhandse leningen & aktes van verpanding.

Wij sturen u deze stukken in vertrouwen ter inzage toe na aanleiding van uw verzoek. Wij geven geen toestemming deze stukken in eventuele procedures te gebruiken.”

1.5 Na daartoe verkregen machtiging van de rechter-commissaris zijn bij gewijzigd verzoekschrift tot het leggen van conservatoir (derden)beslag ten laste van klager, ingekomen bij de rechtbank Overijssel op 11 november 2021, namens de curator ook producties overgelegd, waaronder de op 15 juni 2021 van klager ontvangen stukken. In het verzoekschrift staat vermeld dat verweerster de zaak inhoudelijk behandelt voor de curator. 1.6 Op 23 november 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) in haar communicatie met klager bewust haar meesterstitel te verzwijgen en zich te hebben voorgedaan als secretaresse/ assistent van haar kantoorgenoot, de curator in de faillissementen van klager, zonder te vermelden dat zij advocaat is; b) daardoor het bij klager opgewekte vertrouwen te beschamen, omdat klager de vertrouwelijke stukken niet aan haar had verstrekt als hij had geweten dat zij advocaat was. Verweerster heeft deze stukken als advocaat van de curator overlegd bij het verzoekschrift conservatoir beslag ten laste van klager.

3 VERWEER 3.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.Klachtonderdeel a) 3.2 Volgens verweerster heeft zij niet bewust haar meesterstitel, dan wel het feit dat zij advocaat is, in haar communicatie met klager verzwegen. Zij heeft zich nooit voorgedaan als secretaresse/assistent van de curator of als mediator. Zij wijst erop dat in al haar correspondentie met klager standaard in haar e-mailhandtekening staat vermeld dat zij optreedt c.q. handelt namens de curator, dus niet als advocaat. Met deze handelwijze heeft zij het vertrouwen in de advocatuur niet geschaad, aldus verweerster.Klachtonderdeel b) 3.3 Namens de curator heeft zij per e-mail van 10 juni 2021 bij klager opnieuw informatie en stukken opgevraagd ten behoeve van een goede afwikkeling van de faillissementen door de curator. Ook die stukken heeft zij niet opgevraagd als advocaat of als advocaat van de curator of met het doel om die stukken tegen klager te gebruiken of in rechte te overleggen bij een verzoekschrift tot conservatoir beslag. Dat laatste was toen nog niet aan de orde. Dat klager bij het verstrekken van die stukken heeft gemeld dat hij die haar vertrouwelijk toezond en dat ze niet tegen hem gebruikt mochten worden, betekent volgens verweerster niet dat die stukken niet door haar namens de curator mochten worden overgelegd bij een verzoekschrift tot conservatoir beslag. Noch door de curator noch door haarzelf is vertrouwelijkheid van die stukken jegens klager toegezegd. Daarnaast waren die stukken nodig voor klager om zijn standpunt te onderbouwen, terwijl die niets toevoegden aan het standpunt van de curator. Op geen enkele wijze zijn de stukken tegen klager gebruikt.

4 BEOORDELING 4.1 De voorzitter stelt vast dat het gaat om het handelen van verweerster die namens mr. K, de faillissementscurator van klager, heeft gehandeld. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline blijft het advocatentuchtrecht gelden ook voor een advocaat die in een andere hoedanigheid optreedt. Indien hij zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt (dan wel misdraagt) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. 4.2 De voorzitter zal de vraag moeten beantwoorden of de gedragingen van verweerster bij de vervulling van haar taak als gedelegeerd curator op zichzelf beoordeeld zodanig ernstig zijn, dat sprake is van een schending van het vertrouwen in de advocatuur. Daarvan is de voorzitter niet gebleken. Meer in het bijzonder overweegt de voorzitter naar aanleiding van de verschillende klachtonderdelen als volgt.Klachtonderdeel a) 4.3 Naar het oordeel is de juistheid van het verwijt, dat verweerster bewust haar meesterstitel in communicatie met klager heeft verzwegen en zich niet als advocaat maar als secretaresse/assistent van de curator heeft voorgedaan, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerster, niet komen vast te staan. Blijkens de handtekening onderaan de door verweerster met klager gevoerde correspondentie trad verweerster standaard op namens de curator. Dat kan dan ook niet tot enige onduidelijkheid bij klager hebben geleid. Niet valt in te zien in welke zin verweerster tuchtrechtelijk verweten kan worden dat zij die correspondentie met klager niet tevens met haar meesterstitel en haar functie als advocaat heeft ondertekend. Zij trad immers op namens de curator, niet als advocaat of als advocaat van de curator. De voorzitter begrijpt dat het juist tot verwarring had kunnen leiden als verweerster haar correspondentie met klager had ondertekend met haar titel en functie als advocaat; nog daargelaten dat dat in het onderhavige geval ook niet vereist was. Allicht kan verweerster in de toekomst elders op het briefpapier haar titel en functie binnen kantoor vermelden, zodat ook dat voor derden, zoals klager, duidelijk is. Blijkens het overgelegde verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van klager is verweerster daarin aangekondigd als de inhoudelijke belangenbehartiger van de curator, zodat klager daarmee vanaf dat moment bekend ook was. 4.4 Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt treft. Niet is gebleken dat door haar handelwijze het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Daarom zal de voorzitter klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond verklaren.Klachtonderdeel b) 4.5 Niet in geschil is dat verweerster namens de curator stukken bij klager heeft opgevraagd. Klager kon uit haar brief daarover dan ook begrijpen dat de bij hem opgevraagde stukken ter kennis zouden worden gebracht van de curator. Uit de stukken is de voorzitter niet gebleken dat verweerster op enig moment zelf, of namens de curator, geheimhouding aan klager heeft toegezegd ten aanzien van de op 15 juni 2021 door klager toegestuurde stukken. Dat verweerster het bij klager opgewekte vertrouwen heeft beschaamd omdat hij die stukken, als hij had geweten dat zij advocaat was, dan niet aan haar had verstrekt, snijdt geen hout. Hij was immers als bestuurder van de failliete vennootschappen verplicht om aan de curator, of op het verzoek van verweerster namens de curator, alle informatie te verschaffen die de curator meent nodig te hebben, zonder dat daarover enige vertrouwelijkheid hoeft te worden afgesproken. Dat verweerster voorts onrechtmatig gebruik van de door haar van klager ontvangen stukken heeft gemaakt, is de voorzitter evenmin gebleken. 4.6 Naar het oordeel van de voorzitter kan van de handelwijze van verweerster die handelde namens de faillissementscurator geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Niet is gebleken dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. De voorzitter zal ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2022.

Griffier                                       Voorzitter Verzonden d.d. 20 juni 2022