Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-06-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2022:148

Zaaknummer

22-300/AL/OV

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing over klacht tegen advocaat in hoedanigheid van faillissementscurator. Het stond verweerder vrij om een kantoorgenote namens hem als curator werkzaamheden richting klager te laten verrichten. Indien die kantoorgenote al heeft verzuimd om zich als advocaat richting klager te presenteren in haar communicatie, dan kan dat niet verweerder nog niet worden aangerekend. Dat verweerder onrechtmatig gebruik heeft gemaakt van de door zijn kantoorgenote bij klager opgevraagde stukken, die door klager als vertrouwelijk zijn toegestuurd, is de voorzitter niet gebleken. Evenmin is gebleken dat verweerder zelf, of zijn kantoorgenote namens hem, vertrouwelijkheid van de stukken heeft toegezegd. Verweerder heeft met zijn handelwijze niet het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Klachten kennelijk ongegrond. (klacht tegen kantoorgenote 22-301).

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 20 juni 2022 in de zaak 22-300/AL/OV naar aanleiding van de klacht van:

klager oververweerder, in zijn hoedanigheid van faillissementscurator,

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) van 7 april 2022 met kenmerk 1610865, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen.

1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Op 11 februari 2020 zijn de besloten vennootschappen Kofferkoning B.V. en ZFP B.V. in staat van faillissement verklaard. Enig (voormalig) bestuurder van deze vennootschappen is klager. 1.2 Verweerder treedt per 15 januari 2021 op als opvolgend curator in voornoemde faillissementen. Hij wordt daarbij geassisteerd door zijn kantoorgenote, mr. M, die alle correspondentie met klager heeft ondertekend namens de curator. 1.3 Op 8 juni 2021 heeft een bespreking tussen onder meer klager, verweerder en mr. M plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan heeft mr. M heeft op verzoek van verweerder bij klager een aantal stukken opgevraagd. 1.4 Op 15 juni 2021 heeft klager de gevraagde stukken aan mr. M gemaild en daarbij vermeld:

“Zie bijlage voor de stukken van beide onderhandse leningen & aktes van verpanding.

Wij sturen u deze stukken in vertrouwen ter inzage toe na aanleiding van uw verzoek. Wij geven geen toestemming deze stukken in eventuele procedures te gebruiken.”

1.5 Per e-mails van 16 augustus 2021 heeft verweerder onder meer aan klager bericht dat wordt vermoed dat de onbehoorlijke taakvervulling van bestuurder een belangrijke oorzaak is geweest van het faillissement. Voor zover in deze klachtzaak van belang heeft verweerder ook geschreven:

“Op 8 juni jl. heeft er een bespreking met u, de heer [K; bestuurder van de tweede failliete BV], mijn kantoorgenote mr. [M] en mijzelf plaatsgevonden.”

Op de aansprakelijkstellingen heeft klager op 17 augustus 2021 gereageerd. 1.6 Na daartoe verkregen machtiging van de rechter-commissaris zijn bij gewijzigd verzoekschrift tot het leggen van conservatoir (derden)beslag ten laste van klager, ingekomen bij de rechtbank Overijssel op 11 november 2021, namens verweerder als curator ook producties overgelegd, waaronder de op 15 juni 2021 van klager ontvangen stukken. In het verzoekschrift staat vermeld dat mr. M de zaak inhoudelijk behandelt voor verweerder als curator. 1.7 Op 23 november 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) klager in de correspondentie en tijdens het overleg op 8 juni 2021 niet erop te wijzen c.q. dat welbewust te verzwijgen dat mr. M niet zijn secretaresse was, maar optrad als de behandelend advocaat namens de curator, om klager daarmee welbewust op het verkeerde been te zetten; b) een afspraak met klager, gemaakt tijdens het gesprek op 8 juni 2021, te schenden door vertrouwelijke stukken van klager te overleggen bij het verzoekschrift conservatoir beslag. 2.2 Ter toelichting op klachtonderdeel a) heeft klager aangevoerd dat mr. M zich in alle met hem gevoerde communicatie heeft voorgedaan als secretaresse/assistent van de curator. Welbewust heeft zij in correspondentie met hem haar meesterstitel weggelaten en heeft verweerder hem daarover ook nooit actief ingelicht. Door dit handelen heeft mr. M volgens klager in eerste instantie een beeld gecreëerd dat zij, hoewel werkend voor verweerder als tegenpartij, tussen de partijen in stond en zelfs ook een bemiddelende rol daarin had tussen partijen. Op 20 augustus 2021 heeft klager naar zijn zeggen zijn eerdere typefout in zijn brief van 17 augustus 2021 ten aanzien van de daarin per ongeluk vermelde meesterstitel van mevrouw M schriftelijk aan het kantoor van verweerder kenbaar gemaakt. Pas na ontvangst van het verzoekschrift van november 2021 heeft klager ontdekt dat mr. M optrad als de behandelend advocaat namens de curator. Met deze ontoelaatbare handelwijze heeft verweerder getracht zijn positie tegen klager, als zijnde de tegenpartij, te versterken. Volgens klager heeft verweerder ten onrechte niet deze gedragingen van mr. M gecorrigeerd terwijl dat wel van hem als curator en partner op dat kantoor verwacht mocht worden. klager is daardoor benadeeld.

3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.Klachtonderdeel a) 3.2 Zijn kantoorgenote, mr. M, trad aanvankelijk namens hem als curator op en niet in haar hoedanigheid van advocaat of als advocaat van de curator. Daarom bestond er ook geen aanleiding voor hem om klager daarover actief te informeren. Hij heeft ook niet opzettelijk voor klager verzwegen dat zijn kantoorgenote een meesterstitel heeft, zoals blijkt uit zijn eigen e-mails van 16 augustus 2021 aan klager. Verweerder bestrijdt dat zijn positie als curator hierdoor op enigerlei wijze zou zijn versterkt.Klachtonderdeel b) 3.3 Naar aanleiding van de bespreking op 8 juni 2021 met klager en na ontvangst van berichtgeving van Justis van 9 juni 2021 heeft hij mr. M stukken bij klager laten opvragen. Tijdens die bespreking waren hijzelf en mr. M nog niet op de hoogte van stukken over een geldlening en pandakte van klager. Daarmee is hij pas bekend geworden door het bericht van Justis over klager, de dag erna, waaruit bleek dat er een geldlening en een pandakte bestonden. Juist die stukken waren nodig voor de goede afwikkeling van de twee faillissementen zodat mr. M op zijn verzoek die heeft opgevraagd en ook van klager heeft ontvangen. Die stukken brachten volgens verweerder geen wijziging in zijn eerdere conclusie dat klager verhaal bood. Op geen enkele wijze is hij vertrouwelijkheid over die stukken met klager overeengekomen of heeft hij daarover toezeggingen gedaan aan klager. Ook mr. M heeft dat niet gedaan namens hem. Door de overlegging van die stukken in de procedure zijn ook geen belangen van klager geschaad. Die stukken dienden immers ter onderbouwing van het standpunt van klager zelf en voegden niets toe aan de vordering van verweerder op klager in de bodemprocedure. Van enige schending van het vertrouwen in de advocatuur is dan ook geen sprake geweest, aldus verweerder.

4 BEOORDELING 4.1 De voorzitter stelt vast dat het gaat om het handelen van de advocaat in de hoedanigheid van faillissementscurator van klager. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline blijft het advocatentuchtrecht gelden ook voor een advocaat die in een andere hoedanigheid optreedt. Indien hij zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt (dan wel misdraagt) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. 4.2 Voor een advocaat die optreedt als curator geldt voorts dat de rechter-commissaris toezicht houdt op het beheer en de vereffening van de failliete boedel door de curator en dat de curator aan deze rechter-commissaris verantwoording verschuldigd is. De wet geeft in artikel 69 Fw aan crediteuren de mogelijkheid om schriftelijk een klacht in te dienen bij de rechter-commissaris over het optreden van de curator bij het beheer en de afwikkeling van de failliete boedel. 4.3 De voorzitter zal de vraag moeten beantwoorden of de gedragingen van verweerder bij de vervulling van zijn taak als curator op zichzelf beoordeeld zodanig ernstig zijn, dat sprake is van een schending van het vertrouwen in de advocatuur. Daarvan is de voorzitter niet gebleken. Meer in het bijzonder overweegt de voorzitter naar aanleiding van de verschillende klachtonderdelen als volgt.Ad klachtonderdeel a) 4.4 Naar het oordeel van de voorzitter stond het verweerder vrij om zijn kantoorgenote namens hem als curator aanvankelijk werkzaamheden richting klager te laten verrichten. Indien mr. M heeft verzuimd, zoals klager stelt, om zich op enig moment in haar communicatie met klager met haar meesterstitel en als advocaat van verweerder te presenteren, kan dat verweerder op geen enkele wijze tuchtrechtelijk worden aangerekend. Dat is een eigen verantwoordelijkheid van de advocaat zelf. Daar komt bij dat verweerder in zijn enige eigen correspondentie met klager van 16 augustus 2021 zijn kantoorgenote met haar meesterstitel heeft aangeduid zodat hij daarmee het misverstand bij klager dat zij geen meesterstitel had kon zijn weggenomen. Uit de stukken is de voorzitter verder gebleken dat mr. M als behandelend advocaat namens verweerder in november 2021 het verzoekschrift tot beslaglegging ten laste van klager heeft ingediend, zodat klager daarmee vanaf dat moment bekend is geworden. 4.5 Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat verweerder in dezen geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Niet is gebleken dat door verweerders handelwijze het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. De voorzitter zal klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond verklaren.Ad klachtonderdeel b) 4.6 Niet in geschil is dat mr. M namens verweerder als curator stukken bij klager heeft opgevraagd. Klager kon uit haar brief daarover dan ook begrijpen dat de bij hem opgevraagde stukken ter kennis zouden worden gebracht van verweerder als curator. Uit de stukken is de voorzitter niet gebleken dat verweerder op enig moment zelf, of mr. M namens hem, geheimhouding aan klager heeft toegezegd ten aanzien van de op 15 juni 2021 door klager toegestuurde stukken. Dat komt de voorzitter bovendien niet aannemelijk voor. Een failliet heeft een plicht om een curator alle informatie te verschaffen die de curator meent nodig te hebben, zonder dat de curator daarover enige vertrouwelijkheid hoeft te garanderen. Dat blijkt alleen uit het feit dat een faillissementsverslag openbaar wordt gemaakt. Dat verweerder onrechtmatig gebruik van de door hem van klager ontvangen stukken heeft gemaakt, is de voorzitter evenmin gebleken. 4.7 Naar het oordeel van de voorzitter kan van de handelwijze van verweerder als faillissementscurator geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Niet is gebleken dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. De voorzitter zal ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2022.

Griffier                                                              Voorzitter Verzonden d.d. 20 juni 2022