Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-06-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2022:97

Zaaknummer

22-222/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de eigen advocaat over de kwaliteit van dienstverlening kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 22 juni 2022 in de zaak 22-222/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 15 maart 2022 met kenmerk R 2022/24, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 15. 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Klager is geopereerd aan zijn enkel. Klager was over de operatie niet tevreden en heeft verweerder gevraagd om het ziekenhuis aansprakelijk te stellen voor schade.  1.2    Op 13 april 2017 heeft verweerder klager een opdrachtbevestiging gestuurd in verband met het geschil met het ziekenhuis. Klager heeft de opdrachtbevestiging voor akkoord ondertekend. 1.3    Op 13 april 2017 heeft verweerder klager een conceptbrief voor het ziekenhuis toegestuurd met het verzoek om daarop te reageren. Verweerder heeft klager ook gevraagd om zijn NAW-gegevens te verstrekken. Dezelfde dag heeft verweerder de aansprakelijkstelling naar het ziekenhuis gestuurd.  1.4    Op 1 mei 2017 heeft verweerder klager een gespecificeerde factuur gestuurd van € 707,64. Dezelfde dag heeft klager zijn bezwaar tegen de hoogte van de factuur kenbaar gemaakt. Op 2 mei 2017 heeft verweerder aan klager laten weten dat hij de factuur zal matigen. Dezelfde dag heeft verweerder klager een factuur van € 595,90 toegestuurd.  1.5    Op 11 mei 2017 heeft het ziekenhuis de ontvangst van de aansprakelijkstelling bevestigd. Het ziekenhuis heeft geschreven dat de zaak voor behandeling naar haar verzekeraar zal worden gestuurd. Voor het verstrekken van het medisch dossier van klager aan de verzekeraar is echter een medische machtiging van klager nodig.  1.6    Bij e-mail van 15 mei 2017 heeft verweerder klager onder meer gevraagd het medisch machtigingsformulier te ondertekenen.  1.7    Op 6 juni 2017 heeft verweerder een bericht ontvangen van de verzekeraar. Verweerder heeft dit bericht op 8 juni 2017 naar klager gestuurd. Uit de berichten blijkt dat de verzekeraar nog geen ondertekende medische machtiging heeft ontvangen, hoewel klager stelt dat hij deze heeft opgestuurd.  1.8    Uit e-mails van 9 juni 2017, gewisseld tussen klager en verweerder, blijkt dat tussen hen onenigheid bestaat over wie van beiden beschikt over een reeds ondertekende medische machtiging.  1.9    Op 31 juli 2017 heeft verweerder aan klager geschreven dat de verzekeraar nog altijd niet beschikt over een ondertekende medische machtiging. Verweerder heeft klager verder gevraagd om contact op te nemen om de voortgang van het dossier te bespreken.  1.10    Op 9 september 2017 heeft verweerder klager een gespecificeerde factuur van € 1.564,24 toegestuurd. In de begeleidende e-mail heeft verweerder onder meer geschreven dat hij zijn werkzaamheden heeft neergelegd. 1.11    Op 11 september 2017 heeft verweerder onder meer aan klager geschreven dat hij overgaat tot sluiting van het dossier.   1.12    Op 24 november 2017 heeft verweerder klager een betalingsherinnering gestuurd voor de factuur van 9 september 2017.  1.13    Op 27 november 2017 heeft klager het volgende aan verweerder geschreven: “Stukken door jou genoemd liggen reeds bij de deken van advocaten. Waarvan akte” 1.14    Op 16 oktober 2020 heeft de verzekeraar van het ziekenhuis het volgende geschreven aan klager: “In navolging op ons telefoongesprek van 7 oktober jl. informeren wij u als volgt.  Tijdens ons gesprek heeft u gevraagd of [verweerder] zich in bovengenoemde kwestie bij ons heeft gesteld als letselschadeadvocaat. Wij hebben het dossier opgevraagd uit ons archief en kunnen u mededelen dat [verweerder] zich niet als letselschadeadvocaat heeft gesteld. (…) Op 13 oktober jl. heeft u mijn collega een extra vraag gesteld wat betreft de ontvangst en verwerking van de medische machtiging. Uit onze administratie blijkt dat wij op 22 juni 2017 de medische machtiging hebben ontvangen, deze was echter onvolledig. Wij hebben [verweerder] daarna meerdere malen gerappelleerd, tevens voor het nader specificeren van het verwijt, waarna nimmer een reactie is ontvangen. (…)” 1.15    Op 27 november 2020 en op 7 januari 2021 heeft klager bij de deken klachten ingediend over verweerder. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. 2.2    Verweerder is tekortgeschoten in het behartigen van de belangen van klager. Verweerder heeft wel kosten bij klager in rekening gebracht, maar hij heeft niets, althans onvoldoende voor klager gedaan. 2.3    Klager stelt een procedure te zijn gestart tegen het ziekenhuis, “met de gedachte” dat verweerder zich daarbij had gesteld als advocaat van klager. Verweerder heeft klager daarvoor ook facturen gestuurd. Daarbij zijn werkzaamheden in rekening gebracht die verweerder niet heeft uitgevoerd. Verweerder heeft klager voor een second opinion naar een privékliniek gestuurd. De onderzoeksresultaten zijn echter niet ter kennis van de verzekeraar van het ziekenhuis gebracht. Voor incasso van de facturen heeft verweerder volgens klager een titel verkregen van de kantonrechter. 2.4    Volgens klager heeft verweerder zich voorgedaan als zijn advocaat in een letselprocedure alwaar hij informatie heeft ingewonnen en e-mails heeft gestuurd als letselspecialist. Verweerder heeft daarvoor facturen ingediend. Er is volgens klager nu gebleken dat verweerder de facturen gerelateerd aan uren arbeid onrechtmatig heeft ingediend. Verweerder heeft zich namelijk niet gesteld als advocaat van klager.  2.5    Klager heeft verder gesteld dat verweerder medio 2017/2018 een advertentie heeft geplaatst in de Staatscourant voor een oproep bij de kantonrecht. Klager heeft daarop niet gereageerd waarna hij bij verstek is veroordeeld in de kosten en de openstaande factuur van verweerder. 2.6    Volgens klager heeft hij de medische machtiging voor de verzekeraar van het ziekenhuis meerdere malen ondertekend en verstrekt aan verweerder. De verzekeraar heeft verweerder ook gerappelleerd in verband met de medische machtiging. De machtiging is door verweerder echter niet verstrekt aan de verzekeraar.  2.7    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken. 

3    VERWEER 3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING Ne bis in idem 4.1    Verweerder heeft als verweer van de verste strekking aangevoerd dat klager in de klacht niet-ontvankelijk is, omdat hij eerder over hetzelfde onderwerp heeft geklaagd.  4.2    De voorzitter overweegt als volgt. Uit de visie van de deken van 7 februari 2022 blijkt dat klager al eerder over deze kwestie heeft geklaagd. Deze klacht is blijkens de dekenvisie ook beoordeeld. De voorzitter stelt ambtshalve vast dat de klacht niet is voorgelegd aan de raad. Dit betekent dat de situatie van artikel 47b AW zich niet voordoet; er is in die klachtprocedure immers geen tuchtrechtelijke eindbeslissing in de zin van die bepaling genomen. Dit betekent dat klager in onderhavige klacht worden ontvangen en dat de voorzitter toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht.  Klacht 4.3    De voorzitter stelt op grond van de hiervoor weergegeven feiten vast dat verweerder met de zaak van klager tegen het ziekenhuis van start is gegaan. Hij heeft de opdracht van klager bevestigd en hij heeft een aansprakelijkstelling naar het ziekenhuis gestuurd.  4.4    De zaak stagneerde vervolgens omdat de verzekeraar van het ziekenhuis door het ontbreken van een door klager ondertekende medische machtiging niet kon beschikken over het medisch dossier van klager. De voorzitter kan op basis van het klachtdossier niet vaststellen waar de oorzaak lag van de onenigheid of onduidelijkheid tussen klager en verweerder over de medische machtiging. Vast staat evenwel dat uit de in deze procedure ingebrachte e-mailcorrespondentie blijkt dat verweerder begin juni 2017 meerdere malen schriftelijk verzoekt aan klager om de medische machtiging (opnieuw) te ondertekenen waarbij hij klager erop wijst dat hij graag een afschrift van de medische machtiging ontvangt zodra klager deze naar de verzekering opstuurt. Dat dit kennelijk niet is gebeurd, leidt de voorzitter af uit de door verweerder aan klager op 31 juli 2017 gestuurde e-mail waarin hij klager bericht dat de verzekering heeft laten weten nog steeds de machtiging niet te hebben ontvangen en hij overleg wenst over de voortgang van de zaak. De voorzitter heeft gezien deze correspondentie geen grond om aan te nemen dat verweerder op dit punt onbetamelijk of onzorgvuldig heeft gehandeld.  4.5    De voorzitter acht het niet onbegrijpelijk en ook niet onbetamelijk dat verweerder zijn werkzaamheden als advocaat van klager aanvankelijk heeft neergelegd en vervolgens is overgegaan tot sluiting van het dossier. De bal – het verstrekken van een ondertekende medische machtiging – lag immers bij klager en klager verzuimde daarnaast de tweede factuur van verweerder te voldoen. Verweerder heeft klager bovendien niet onevenredig in zijn belangen geschaad door het dossier te sluiten. Het dossier kan, althans kon destijds, eenvoudig worden heropend.  4.6    De voorzitter begrijpt dat klager zich op het standpunt stelt dat verweerder hem heeft opgedragen een second opinion aan te vragen, maar dat verweerder met de resultaten daarvan niets heeft gedaan. Daargelaten dat deze stelling niet feitelijk is onderbouwd, geldt dat met het resultaat van een second opinion niets zou worden gedaan zolang een door klager ondertekende medische machtiging ontbrak. De klacht is ook in zoverre kennelijk ongegrond.  4.7    Klager verwijt verweerder tot slot dat hij bij de kantonrechter betaling van facturen heeft gevorderd en dat in dat verband klager in het openbaar via de Staatscourant heeft opgeroepen. Dit deel van de klacht slaagt niet. Het behoort tot de vrijheid die verweerder toekomt om betaling van facturen via de rechter af te dwingen.  4.8    De voorzitter is gelet op dit alles van oordeel dat de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond is.  BESLISSING De voorzitter verklaart:  de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond. Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2022.