Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-06-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2022:96

Zaaknummer

22-202/DH/RO

Inhoudsindicatie

Klacht over kantoorgenoot. De raad acht het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder zich niet gehouden heeft gevoeld aan een door klager gestelde mondelinge afspraak tussen hem en mr. Y., waarvan hem het bestaan niet is gebleken. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 20 juni 2022 in de zaak 22-202/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 1 februari 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2    Op 3 maart 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk A 2021/019 van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 9 mei 2022. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4 (klachtdossier) en 5 tot en met 9 (overige correspondentie).

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Verweerder is advocaat en eigenaar van het kantoor X. Aan dat kantoor is mr. Y. verbonden geweest. 2.3    Mr. Y heeft in opdracht en voor rekening van klager bijstand verleend op grond van een door klager ondertekende overeenkomst van opdracht.   2.4    Vanaf juni 2019 verricht mr. Y. geen werkzaamheden meer als advocaat bij kantoor X. 2.5    Uit hoofde van de overeenkomst van opdracht heeft het kantoor van verweerder declaraties verzonden aan klager, welke declaraties door laatstgenoemde zijn ontvangen. 2.6    Tussen klager en het kantoor van verweerder is op enig moment discussie ontstaan over een nog openstaand bedrag van € 5.703,79. Ook mr. Y. heeft zich in de discussie gemengd. 2.7    Op 10 juli 2020 heeft kantoor X een incassodagvaarding uitgebracht. In die aanhangig gemaakte procedure heeft verweerder het gehele openstaande bedrag van € 5.703,79 van klager gevorderd. 2.8    Bij vonnis van 11 maart 2021 van de rechtbank Oost-Brabant heeft de kantonrechter klager veroordeeld om aan het kantoor van verweerder een bedrag van € 5.703,79 te betalen, vermeerderd met bijkomende kosten.

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.  Klager verwijt verweerder dat hij de gemaakte afspraken tussen klager en mr. Y. over de financiële afwikkeling van het dossier heeft geschonden door bij klager het volledige openstaande bedrag van € 5.703,79 in rekening te brengen. 3.2    Klager is als gevolg van deze handelswijze van verweerder financieel benadeeld.   4    VERWEER  4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING Ontvankelijkheid 5.1    Verweerder heeft als meest verstrekkende verweer de niet-ontvankelijkheid van klager aangevoerd, omdat verweerder niet degene is geweest die de belangen van klager in de onderliggende zaak heeft behartigd. Het is immers mr. Y. geweest die de zaak van klager inhoudelijk heeft behandeld.   5.2    De raad volgt verweerder hierin niet. Verweerder is weliswaar niet de behandelend advocaat in de zaak van klager geweest, maar wel degene uit wiens naam de declaratie aan klager is verstuurd. Het verwijt van klager ziet erop dat verweerder met het sturen van die declaratie de gemaakte afspraken tussen klager en mr. Y. over de financiële afwikkeling van het dossier heeft geschonden. De klacht richt zich daarmee tot een gedraging van verweerder. Klager kan dus in zijn klacht worden ontvangen.   5.3    De raad stelt vast dat de klager in zijn klaagschrift ook bezwaren heeft geuit over het handelen/nalaten van mr. Y. Nu die verwijten geen betrekking op verweerder en ook niet aan hem kunnen worden toegerekend, zal de raad die in de onderhavige klachtzaak onbesproken laten. De raad zal de bezwaren van klager over mr. Y. afzonderlijk beoordelen, in de klachtzaak met nummer: 22-201/DH/RO.  Inhoudelijke beoordeling 5.4    Klager stelt dat mr. Y. hem mondeling een aanzienlijke verlaging van het op dat moment nog openstaande bedrag van € 5.703,79 heeft toegezegd. Mr. Y. is vervolgens op non-actief gesteld en heeft deze toezegging daarom niet meer schriftelijk kunnen bevestigen. Klager is van mening dat verweerder aan de mondelinge toezegging van mr. Y. jegens klager gebonden is. Klager benadrukt bij dit alles dat mr. Y. zich in de discussie tussen verweerder en klager heeft gemengd en de gemaakte afspraken met klager over het verlagen het nog openstaande bedrag van € 5.703,879 heeft bevestigd.  5.5    Verweerder is van mening dat hij niet gehouden is om tot verlaging van het bedrag van € 5.703,79 over te gaan, nu hem niet is gebleken van een afspraak daarover tussen mr. Y. en klager. Verweerder acht zich alleen gebonden aan de financiële afspraken die schriftelijk tussen klager en verweerder zijn vastgelegd – en volgen uit de opdrachtbevestiging van 5 april 2018. Verweerder heeft de declaraties overeenkomstig die afspraken opgesteld.  5.6    De raad overweegt als volgt. Vast staat dat de door klager gestelde afspraak tussen hem en mr. Y. over het verlagen van het nog openstaande bedrag van € 5.703,79 niet schriftelijk is vastgelegd. Verweerder betwist uitdrukkelijk en gemotiveerd dat klager en mr. Y. na de opdrachtbevestiging van 5 april 2108 nadere financiële afspraken met elkaar mondeling zijn overeengekomen. De raad acht het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder zich niet gehouden heeft gevoeld aan een door klager gestelde mondelinge afspraak tussen hem en mr. Y., waarvan hem het bestaan niet is gebleken. Het klachtdossier biedt naar het oordeel van de raad ook geen aanknopingspunten om aan te nemen dat klager en mr. Y. nadere financiële afspraken met elkaar hebben gemaakt, anders dan een toezegging van mr. Y. aan klager dat hij uit coulance bereid is geweest een zekere korting toe te passen (vanwege de voor klager teleurstellende uitkomst van de procedure). Het stond verweerder naar het oordeel van de raad vrij om daar niet in mee te willen te gaan.  5.7    De raad zal gelet op het voorgaande de klacht ongegrond verklaren. 

BESLISSING De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond. 

Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. M.A.M. Wagemakers en M. Laning, leden, bijgestaan door mr. A. Wijtzes als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 juni 2022.