Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-05-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2022:102

Zaaknummer

21-651/AL/MN

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Verweerster heeft gezien dat de op haar naam verzonden stukken inzake een samenstel van rechtshandelingen alleen naar één aandeelhouder van de wederpartij zijn verzonden, die tevens haar cliënt was, en niet naar klagers als de andere aandeelhouder van de wederpartij. Voor verweerster moet duidelijk met zijn geweest dat klagers door deze rechtshandelingen ernstig benadeeld zouden kunnen worden. Door niet na te gaan of klagers op de hoogte waren, heeft verweerster onvoldoende de belangen van de wederpartij in ogenschouw genomen en deze onevenredig geschaad. Klacht deels gegrond. Waarschuwing, gelet op de onervarenheid van verweerster als advocaat-stagiair en haar beperkte rol in de zaak.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 23 mei 2022 in de zaak 21-651/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:

klaagster 1 klaagster 2 klaagster 3 tezamen ook: klagers gemachtigde klagers: mr. O oververweerster gemachtigde: mr. RC

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 3 juni 2020 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2 Op 2 augustus 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1192856/LF/SD van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 21 maart 2022. Daarbij waren klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8. Ook heeft de raad kennisgenomen van de brief met bijlagen van de gemachtigde van verweerster van 4 maart 2022.

2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Klagers en D. Holding B.V. (hierna: D. Holding) houden ieder 50% van de aandelen en zijn tevens beiden bestuurder van D. Nederland B.V. (hierna: D. Nederland). Klagers en D. Holding zijn als gezamenlijke bestuurders van D. Nederland beperkt bevoegd; zij zijn slechts gezamenlijk bevoegd D. Nederland te vertegenwoordigen. 2.3 De heer B is bestuurder en enig aandeelhouder van D. Holding. Hij is tevens middellijk (via D. Holding) bestuurder en enig aandeelhouder van D. International B.V. (hierna: D. International). 2.4 D. Nederland heeft aan de heer B op 21 september 2018 volmacht verleend om D. Nederland zelfstandig te vertegenwoordigen met inachtneming van een goedkeuringslijst. In deze lijst is opgenomen dat de heer B de voorafgaande goedkeuring nodig heeft van D. Holding en klagers voor onder meer het aangaan van geldleningen ten laste van D. Nederland. Bij de Kamer van Koophandel is evenwel op 21 september 2018 een algehele volmacht ingeschreven. 2.5 Op 19 april 2019 is tussen D. Nederland en D. International een onderhandse akte getekend waarin door D. International een lening van € 411.931,83 aan D. Nederland is verstrekt met de daarin opgenomen verplichting voor D. Nederland om een pandrecht te vestigen op haar roerende zaken ten behoeve van D. International. Klagers hebben niet meegetekend voor de geldlening. 2.6 Op 19 april 2019 is tevens een onderhandse akte tot verpanding van roerende zaken getekend, waarin op de roerende zaken van D. Nederland een pandrecht is gevestigd ten gunste van D. International. Ook deze pandakte is niet door klagers ondertekend. 2.7 In september 2019 is tussen klagers en D. International een discussie ontstaan over de reikwijdte van de volmacht, waarna klagers bij brief van 29 september 2019 de volmacht hebben ingetrokken. 2.8 Sinds september 2019 is door advocaat K – destijds nog werkzaam bij advocatenkantoor M. en vanaf 1 maart 2020 partner van advocatenkantoor H. waar ook verweerster werkzaam was - en de adviseur van klagers onderhandeld over een ontvlechting van de belangen tussen de aandeelhouders van D. Nederland.  2.9 Verweerster heeft vanaf februari 2020 werkzaamheden verricht als advocaat voor D. International. Zij is op 28 juni 2019 als advocaat beëdigd en op 1 januari 2020 in dienst getreden als advocaat-stagiair bij advocatenkantoor H. 2.10  Op 18 februari 2020 heeft verweerster namens D. International een brief aan D. Nederland gezonden, waarin deze werd gesommeerd tot terugbetaling van de geldlening aan D. International. Deze brief is door verweerster gezonden naar het woonadres van de heer B., waar D. Nederland volgens de Kamer van Koophandel is gevestigd. 2.11 Op 21 februari 2020 heeft verweerster namens D. International een verzoekschrift tot het leggen van pandhoudersbeslag ingediend bij de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen. De Voorzieningenrechter heeft hiervoor toestemming verleend. 2.12 Op 24 februari 2020 is op de voorraad van D. Nederland beslag gelegd en op 26 februari 2020 is het beslag aan D. Nederland betekend op het woonadres van de heer B. 2.13 Het exploot van de aanzegging openbare verkoop is op 25 maart 2020 op het woonadres van de heer B betekend en op 30 maart 2020 zijn bij openbare verkoop de in beslag genomen roerende zaken voor € 40.000,- verkocht aan een vennootschap die wordt bestuurd door de vader van de heer B. 2.14 Begin april 2020 heeft verweerster namens D. International een kort geding tegen D. Nederland aangespannen en bij voorschot terugbetaling van de lening tot een bedrag van € 379.248,94 gevorderd. De dagvaarding is op 9 april 2020 betekend op het woonadres van de heer B. Vanwege de Coronacrisis was het een schriftelijke procedure. 2.15 Bij e-mail van 14 april 2020 heeft advocaat K aan de contactpersoon van klagers meegedeeld dat de schuld van D. Nederland aan D. International na aftrek van de executieopbrengst van de roerende zaken €123.207,54 bedraagt. Bij brief van 22 april 2020 hebben klagers verweerster aansprakelijk gesteld voor de als gevolg van haar handelen geleden schade. Bij brief van 5 mei 2020 heeft de patroon van verweerster namens haar iedere aansprakelijkheid ontkend. 2.16 Omdat D. Nederland in de onder 2.14 vermelde kort gedingprocedure niet van antwoord diende en de Voorzieningenrechter signaleerde dat D. International en D. Nederland op hetzelfde adres gevestigd zijn en dezelfde bestuurder hebben (D. Holding), heeft de Voorzieningenrechter, alvorens vonnis te wijzen, aan verweerster bij e-mail van 24 april 2020 onder meer gevraagd of er vanuit kon worden gegaan dat D. Nederland de dagvaarding heeft ontvangen en of gedaagde nog verweer wenste te voeren. 2.17 Hierop heeft advocaat K op 28 april 2020 geantwoord dat D. Nederland in de persoon van de heer B de dagvaarding heeft ontvangen en daarvan mondeling melding heeft gedaan aan de broer van klaagster, die tevens bestuurder van klagers is. Daarnaast heeft advocaat K meegedeeld dat D. Nederland en de heer B geen verweer wensten te voeren tegen de vordering. 2.18 Vervolgens heeft de Voorzieningenrechter op 1 mei 2020 nog een aantal aanvullende vragen gesteld, waaronder de vraag wat de functie is van de heer B. 2.19 Hierop heeft advocaat K in zijn e-mail van 4 mei 2020 geantwoord dat de heer B enig (middellijk) bestuurder is van D. Holding en D. International, alsmede gezamenlijk bestuurder van D. Nederland. Verder heeft advocaat K erop gewezen dat de heer B blijkens de handelsregisterhistorie van de Kamer van Koophandel van 21 september 2018 tot en met 18 juni 2019 als CEO een volledige volmacht had om D. Nederland te vertegenwoordigen. 2.20 De Voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 6 mei 2020 D. Nederland bij verstek veroordeeld tot terugbetaling van de lening. 2.21 Klagers hebben in juni 2020 een kort geding aangespannen tegen D. International, D. Holding en de heer B c.s. om onder andere schriftelijke verklaringen aan D. Nederland te verstrekken, de inbeslaggenomen voorraad af te geven en tenuitvoerlegging van het vonnis van 6 mei 2020 te verbieden. Bij vonnis van 29 juni 2020 heeft de Voorzieningenrechter D. Holding veroordeeld tot afgifte aan klagers van dagvaardingsexploten uitgebracht aan D. Nederland op straffe van een dwangsom. De overige vorderingen afgewezen. 2.22 Bij vonnis van 30 juni 2020 van de rechtbank Amsterdam is D. Nederland op verzoek van D. Holding failliet verklaard. 2.23 In juli 2020 heeft de curator van D. Nederland in kort geding onder meer afgifte van de van de voorraad van D. Nederland en verstrekking van informatie over (door)verkoop hiervan gevorderd. 2.24 De Voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 11 augustus 2020 deze vordering toegewezen. De Voorzieningenrechter heeft onder meer geoordeeld dat voldoende aannemelijk is geworden dat de heer B niet bevoegd was om D. Nederland te vertegenwoordigen bij het aangaan van de geldlening en de verpanding. 2.25 De curator heeft aangifte gedaan van faillissementsfraude. Het Openbaar Ministerie heeft bekend gemaakt over te zullen gaan tot vervolging. 2.26 Verweerster heeft advocatenkantoor H. verlaten en is op 1 januari 2022 in dienst getreden bij een ander advocatenkantoor.

3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) Onjuiste en onvolledige informatie, zowel in- als buiten rechte, te verspreiden.Toelichting Verweerster heeft tweemaal de rechter onjuist, althans onvolledig geïnformeerd, terwijl zij wist of had moeten weten dat deze informatie wezenlijk was voor de oordeelsvorming van de rechter. In het verzoekschrift tot pandhoudersbeslag heeft verweerster ten onrechte gesteld dat ten gunste van D. International een pandrecht zou zijn gevestigd op de roerende zaken van D. Nederland, terwijl zij wist dat D. Nederland bij de geldleningsovereenkomst en de pandakte niet geldig vertegenwoordigd was. Verder heeft verweerster ten onrechte geen melding gemaakt van de beperkte bevoegdheid van de bestuurders van D. Nederland, zoals is vermeld in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Ook heeft verweerster nagelaten te vermelden dat tussen partijen al in 2019 een discussie is gevoerd over de geldigheid van de geldlening en de pandakte en de reikwijdte van de volmacht. De onbevoegdheid van D. Holding om D. Nederland zelfstandig te vertegenwoordigen was bij verweerster bekend, althans had dat moeten zijn. Niet alleen omdat dit zo was ingeschreven in het handelsregister, maar ook omdat er vanuit mag worden gegaan dat verweerster als advocaat van D. International navraag heeft gedaan bij haar kantoorgenoot advocaat K, die al langere tijd voor de heer B optrad. De volmacht aan de heer B is een geclausuleerde volmacht en maakt D. Holding niet bevoegd om een overeenkomst van geldlening van meer dan € 400.000,- te tekenen en een pandrecht te verstrekken op alle roerende zaken van D. Nederland. Het handelen van verweerster in deze verzoekschriftprocedure is extra verwijtbaar, aangezien tegen het verleende verlof geen rechtsmiddel ingesteld kan worden. In het kort geding tot terugvordering van de geldlening heeft verweerster ten onrechte gesteld dat er een geldleningsovereenkomst was gesloten, terwijl zij wist dat D. Nederland daarbij niet rechtsgeldig vertegenwoordigd werd. Verder heeft verweerster in de dagvaarding in strijd met de waarheid en in strijd met de stellingen van haar kantoorgenoot advocaat K een vordering ingesteld tegen D. Nederland tot een bedrag van € 379.248,94, terwijl die vordering volgens de eigen stellingen hoogstens € 123.207,53 bedroeg. Voorts heeft verweerster op heel expliciete vragen van de Voorzieningenrechter onjuiste, althans onvolledige informatie verstrekt. Verweerster wist, of had moeten weten, dat klagers niet bekend waren met de procedure. Ook wist zij dat het niet juist was dat D. Nederland geen verweer wenste te voeren. b) Niet op een door haar als advocaat in acht te nemen wijze te corresponderen met haar wederpartij.Toelichting Verweerster had klagers in kennis moeten stellen van de sommatiebrief van 18 februari 2020. Verweerster heeft deze brief aan D. Nederland alleen naar het woonadres van de heer B. verzonden, terwijl zij wist dat de brief klagers als medebestuurder van D. Nederland niet zou bereiken. In feite heeft verweerster de sommatiebrief aan haar eigen cliënt gestuurd; de heer B is bestuurder en aandeelhouder van D. International en enig aandeelhouder van D. Holding, de andere bestuurder van D. Nederland. Verder had verweerster klagers om dezelfde reden op de hoogte moeten stellen van de lopende kort geding procedure. Tot slot verwijten klagers verweerster dat zij hen onwetend heeft gehouden van de executie van het pandrecht, terwijl haar kantoorgenoot advocaat K onderhandelde over ontvlechting van de belangen tussen de aandeelhouders van D. Nederland. Verweerster heeft daarmee trachten te voorkomen dat klagers een executiegeschil zouden starten. c) Willens en wetens met haar handelen inbreuk te maken op de rechten van klagers en hen daarmee onevenredig te schaden.Toelichting Verweerster heeft bewerkstelligd dat op basis van de door haar verstrekte onjuiste, althans onvolledige feiten een door de rechter voor haar cliënte gunstige uitspraak is gewezen. Met het verkregen verlof tot pandhoudersbeslag is de volledige voorraad van D. Nederland in beslag genomen en voor een bedrag van € 40.000,- op een executieveiling verkocht aan de vader van de heer B, terwijl de voorraad een boekwaarde vertegenwoordigde van € 800.000,-. Met het verstekvonnis in kort geding dat werd gewezen is executoriaal beslag gelegd op de bankrekening van D. Nederland en is kort voor het  door D. International aangevraagde faillissement ruim € 70.000,- geïncasseerd. d) Na te laten te handelen zoals een behoorlijk advocaat betaamt.Toelichting Door verspreiding van onjuiste en onvolledige informatie, door niet te corresponderen met haar wederpartij op de door haar als advocaat in acht te nemen wijze en door met haar handelwijze inbreuk te maken op de rechten van klagers, heeft verweerster de belangen van haar wederpartij miskend en onevenredig geschaad. Derhalve heeft zij niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

4 VERWEER 4.1 Namens verweerster is door haar toenmalig patroon en haar kantoorgenoot advocaat K onder meer het volgende verweer gevoerd.Klachtonderdeel a) 4.2 Verweerster heeft geen feiten gesteld, waarvan zij de onwaarheid kende of redelijkerwijs kon kennen. Verweerster had geen kennis van de volmacht. Zij mocht op basis van de handelsregisterhistorie ervan uitgaan dat de heer B van 21 september 2018 tot en met 18 juni 2019 een volledige volmacht bezat om D. Nederland als CEO te vertegenwoordigen. Daarnaast was er geen sprake van een beperkte volmacht, maar van een volledige volmacht die geclausuleerd was. De geldlening en het pandrecht waren afgestemd met klagers, althans met bestuurder mevrouw H., zoals blijkt uit de overgelegde notulen van 19 april 2019. Dit blijkt eveneens uit de overgelegde verklaringen van de bij D. Nederland betrokken oud-accountant en een medewerker van D. Nederland. Op basis hiervan had verweerster geen reden om te twijfelen aan de volmacht en de totstandkoming van de diverse overeenkomsten. Bovendien mocht verweerster uitgaan van de juistheid van het door haar cliënte verschafte feitenmateriaal. Verweerster was ook niet bekend met de brief waarin de volmacht van klagers werd ingetrokken, omdat zij alleen de zaak van D. International behandelde en zij ook geen contact had met de adviseur die namens klagers de brief had geschreven. Verder is erop gewezen dat de vragen van de Voorzieningenrechter niet door verweerster, maar door advocaat K zijn beantwoord. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de Voorzieningenrechter zich voldoende voorgelicht achtte om het vonnis van 6 mei 2020 te wijzen.Klachtonderdeel b) 4.3 Verweerster heeft de stukken en een brief laten betekenen op het kantooradres van D. Nederland, zoals ingeschreven in de Kamer van Koophandel. De heer B heeft haar bevestigd dat hij de sommatiebrief van 18 februari 2020 en de dagvaarding  in kort geding met de broer van klaagster heeft gedeeld.Klachtonderdeel c) 4.4 Namens verweerster is erop gewezen dat klaagsters heeft nagelaten om een executiegeschil te starten toen zij kennis namen van het pandhoudersbeslag en het kort gedingvonnis van 6 mei 2020. Medio mei 2020 was klaagster in ieder geval op de hoogte van het vonnis, zodat zij de appeltermijn bewust voorbij heeft laten gaan. Uit de overgelegde verklaring van een medewerker van D. Nederland blijkt ook dat er een beslissing is genomen om tegen de pandhoudersexecutie geen verweer te voeren.Klachtonderdeel d) 4.5 Verweerster is partijdig bij de behartiging van de belangen van haar cliënte en heeft een ruime mate van vrijheid om de belangen van haar cliënte te behartigen op een wijze die haar in overleg met haar cliënte passend voorkomt. Daar is zij binnen gebleven.Nagekomen verweer van verweerster 4.6 De gemachtigde van verweerster heeft op 4 maart 2022 een brief van verweerster aan de raad gezonden, waarin zij haar eigen zienswijze op de klacht heeft gegeven. Vanaf 1 januari 2022 is verweerster werkzaam bij een ander advocatenkantoor, waardoor zij zich vrij voelde om deze brief te sturen. Volgens haar gemachtigde heeft verweerster niet een eigen regie kunnen voeren over de klachtbehandeling en hetgeen zij in het kader van haar verweer hierover zou willen opmerken. Penvoerder was advocaat K die partner was bij het kantoor waar verweerster werkzaam was en hij bepaalde wat wel en niet werd verteld in de klachtprocedure. De gemachtigde van verweerster heeft erop gewezen dat in het verweer de rol van verweerster is vergroot teneinde daarmee de rol van advocaat K onbelicht te laten. 4.7 Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft haar gemachtigde hieraan toegevoegd dat verweerster het inhoudelijke verweer dat namens haar in de klachtprocedure is gevoerd, handhaaft. 4.8 Verweerster heeft in haar brief van 4 maart 2022 onder meer het volgende naar voren gebracht. Verweerster is per 1 januari 2020 in dienst getreden bij het advocatenkantoor, Zij was op dat moment een half jaar werkzaam als advocaat-stagiair. Advocaat K zou zich bij dit kantoor aansluiten, maar in verband met zijn opzegtermijn kon hij pas op 1 maart 2020 starten. Advocaat K heeft verweerster een aantal keren opdracht gegeven tot het verrichten van werkzaamheden in dossiers die hij wilde meenemen naar het nieuwe kantoor, waarvan het onderhavige dossier één was. Eind januari 2020 heeft advocaat K verweerster telefonisch de opdracht gegeven om een sommatiebrief op te stellen voor D. Nederland, waarin zij een lening moest opeisen en verpande zaken moest opvorderen. De leningsovereenkomst en de pandakte zijn haar zonder toelichting per e-mail toegezonden. Er was geen dossier aanwezig op kantoor. In februari 2020 en in maart 2020 heeft advocaat K verweerster kant en klare concepten toegezonden van het pandhoudersbeslagrekest en de dagvaarding in kort geding. In deze stukken was de handtekening van verweerster gevoegd en was zij vermeld als behandelend advocaat. De achterliggende gedachte daarbij was dat advocaat K gebonden was aan een concurrentiebeding en hij deze cliënte graag wilde meenemen. Verweerster hoefde alleen nog enkele werkzaamheden van meer administratieve aard te verrichten voordat de stukken verzonden konden worden. Verweerster heeft vertrouwd op de juistheid van de inhoud van de stukken zoals die door advocaat K waren opgesteld. Het kwam bovendien niet in haar op dat ‘nee’ te zeggen tegen een aankomende partner van kantoor. Verweerster was in de veronderstelling dat dit een gebruikelijke gang van zaken was. Achteraf bezien realiseert verweerster zich dat zij er onvoldoende bij heeft stilgestaan dat haar naam onder het stuk zou staan en dus als behandelend advocaat zou worden gezien. 4.9 Naar aanleiding van de dagvaarding heeft de rechtbank een aantal vragen gesteld. Deze vragen zijn echter door advocaat K beantwoord. Verweerster is hierbij niet betrokken geweest. Gelet op haar beperkte kennis van het dossier, het feit dat zij meende dat advocaat K de behandelend advocaat was en omdat zij in zoverre ook vertrouwde op zijn kennis en kunde, heeft verweerster deze antwoorden nooit in twijfel getrokken. Verweerster kon op dat moment in alle redelijkheid niet voorzien dat deze antwoorden mogelijk onjuist of niet volledig waren. 4.10 Achteraf heeft verweerster het gevoel gekregen dat zij als beginnend advocaat-stagiair naar voren is geschoven als behandelend advocaat. Het kan geen toeval zijn dat er precies over de stukken die op haar naam naar buiten zijn gebracht, is geklaagd. Daarbij is het ook vreemd dat de stukken op haar naam werden gezet, terwijl zij verder niet bij de procedures werd betrokken. Zij was niet op de hoogte van de voorgeschiedenis en dus ook niet van de discussies over de geldigheid van de geldlening en het pandrecht. De stukken zijn op haar naam uitgegaan, maar verder werd zij buitenspel gezet.

5 BEOORDELING 5.1 Allereerst stelt de raad vast dat het gaat om een handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline komt aan een advocaat van de wederpartij van klager een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. De raad zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen. 5.2 De klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. 5.3 Verweerster wordt verweten dat zij de rechter in de stukken en in antwoord op vragen onjuist dan wel onvolledig heeft geïnformeerd en daarmee de rechter op het verkeerde been heeft gezet. Verweerster heeft hiertegen gemotiveerd en met stukken onderbouwd verweer gevoerd. Zij heeft aangevoerd dat zij niet op de hoogte was van de inhoud van het dossier en de voorgeschiedenis van de zaak en dat zij kant en klare stukken van advocaat K kreeg toegestuurd, die zij slechts op enkele punten nog moest aanpassen, waarna deze via haar kantoor werden verzonden. Gelet op dit verweer, is de raad van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verweerster op de hoogte was van de gang van zaken rondom de totstandkoming van de geldlening en het pandrecht en dat haar deze onwetendheid niet tuchtrechtelijk kan worden aangerekend. Met betrekking tot de beantwoording van de vragen van de rechter in de kort gedingprocedure hebben zowel verweerster als advocaat K aangevoerd dat niet verweerster, maar hij deze vragen heeft beantwoord, hetgeen bovendien blijkt uit de overgelegde correspondentie met de rechter. Nu niet is gebleken van enige bemoeienis van verweerster, kan haar in dezen evenmin een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.   5.4 Een ander verwijt dat verweerster in de klacht wordt gemaakt, is dat zij als advocaat van D. International heeft meegewerkt aan een samenstel van rechtshandelingen waarvan klaagster niet op de hoogte was en die haar ernstig hebben benadeeld. Hierover oordeelt de raad als volgt. 5.5 Vaststaat dat de sommatiebrief en alle stukken in verband met het pandhoudersbeslag, de openbare verkoop en het kort geding alleen zijn gezonden naar het woonadres van de heer B, die zowel enig aandeelhouder en bestuurder van eiser D. International was als 50% aandeelhouder en bestuurder van de gedaagde partij D. Nederland. De stukken zijn derhalve in feite gezonden naar de eigen cliënt, maar dan in een andere hoedanigheid. Verder staat vast dat deze stukken op naam van verweerster als behandelend advocaat zijn uitgegaan en dat verweerster ervan op de hoogte was dat de stukken alleen naar het adres van de heer B werden gezonden, zoals zij desgevraagd heeft verklaard tijdens de zitting. Al was verweerster niet bekend met de precieze inhoud en de voorgeschiedenis van de zaak, zij heeft wel gezien dat de stukken inzake het samenstel van rechtshandelingen alleen werden gezonden naar de heer B, die tegelijk haar cliënt en wederpartij was, terwijl zij ook wist dat klagers de andere aandeelhouder van de wederpartij waren en om die reden belang hadden bij kennisname van deze stukken. Het had daarbij voor verweerster duidelijk moeten zijn dat klagers door deze rechtshandelingen ernstig benadeeld zouden kunnen worden. Wellicht nog niet ten tijde van de verzending van de sommatiebrief, maar in ieder geval wel daarna hadden deze omstandigheden bij verweerster vragen moeten oproepen en aanleiding moeten zijn om na te gaan of klagers als enige andere aandeelhouder ook op de hoogte waren van het pandhoudersbeslag, de executie van het pandrecht en het kort geding. Door dit na te laten heeft verweerster onvoldoende de belangen van de wederpartij in ogenschouw genomen en deze onevenredig geschaad. Verweerster heeft in dit opzicht niet voldaan aan de onder 5.1 vermelde maatstaf. Het feit dat zij nog een onervaren advocaat-stagiair was, maakt dit niet anders. De in artikel 46 Advocatenwet neergelegde tuchtrechtelijke norm is voor een advocaat-stagiair dezelfde als voor een meer ervaren advocaat. Het hierboven vermelde nalaten is klachtwaardig en de klacht zal in zoverre gegrond worden verklaard.

6 MAATREGEL 6.1 De klacht zal deels gegrond worden verklaard. Verweerster heeft tijdens de zitting verzocht om in geval van gegrondverklaring te volstaan met de enkele gegrondverklaring zonder oplegging van een maatregel. De raad is echter van oordeel dat het nalaten van verweerster, waardoor de belangen van de wederpartij onevenredig zijn geschaad, de oplegging van een maatregel rechtvaardigt. De raad neemt hierbij in aanmerking dat, hoewel het begrijpelijk is dat verweerster zich als pas begonnen advocaat-stagiair niet in de positie voelde om tegen haar meerderen in te gaan, zij gebruik had kunnen maken van de mogelijkheid om haar twijfels over de gang van zaken te bespreken met haar patroon, de contactpersoon bij de Orde van Advocaten of een vertrouwenspersoon van de beroepsopleiding. Van een dergelijk contact is de raad niet gebleken. Naar het oordeel van de raad kan evenwel gelet op de onervarenheid van verweerster en haar beperkte rol in de zaak, worden volstaan met de oplegging van de maatregel van waarschuwing.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van € 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing het rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klagers, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klagers. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing het rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 21-651/AL/MN.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht gegrond voor zover aldus is overwogen in 5.5; - verklaart de klacht voor het overige ongegrond; - legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op; - veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers; - veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klagers, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; - veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

Aldus beslist door mr. H.F.R. van Heemstra, voorzitter, mrs. F.B.M. van Aanhold en K.F. Leenhouts, leden, bijgestaan door mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2022.

Griffier                                              Voorzitter

Verzonden d.d. 23 mei 2022