Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-05-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2022:103

Zaaknummer

21-165/AL/MN

Inhoudsindicatie

Verzetbeslissing. Het enkel gezamenlijk met een rechter een cursus geven – die blijkens de verklaring van verweerster apart van elkaar is voorbereid – maakt niet dat de kernwaarde van de onafhankelijkheid van de advocaat dan wel het publieke vertrouwen in de advocatuur in het geding is. Gedragsregel 10 is niet geschonden. Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 23 mei 2022 in de zaak 21-165/AL/MN naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 12 juli 2021 op de klacht van:

1. klager 2. klaagster hierna samen: klagers oververweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 18 augustus 2020 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2 Op 19 februari 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1232352/MV/SD van de deken ontvangen. 1.3 Bij beslissing van 12 juli 2021 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 12 juli 2021 verzonden aan partijen. 1.4 Op 26 juli 2021 hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde dag ontvangen. 1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 21 maart 2022. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig. 1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.

2 VERZET 2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in: 2.2 De voorzitter heeft in overweging 4.4 ten onrechte geoordeeld dat klagers in deze klachtzaak geen partij kunnen zijn. Klagers hebben verwezen naar het oordeel van de Klachtadviescommissie (KLAC) van de rechtbank Midden-Nederland over de ontvankelijkheid van klagers in een klacht tegen een van de rechters die de strafzaak tegen hun zoon heeft behandeld. Uit dit oordeel blijkt dat ouders wel degelijk partij kunnen zijn. 2.3 De voorzitter heeft in overweging 4.4 van zijn beslissing ten onrechte geoordeeld dat het feit dat de GGZ-psycholoog niet het woord diagnose heeft gebruikt maar over een klinisch beeld spreekt, niet betekent dat er geen sprake is van een PTSS. Een GGZ-psycholoog kan slechts na een diagnosticerend onderzoek en niet op basis van een intakegesprek en het invullen van een vragenlijst vaststellen of sprake is van PTSS. In de gezondheidszorg is een zeer strikte scheiding tussen een klinisch onderzoek en een diagnosticerend onderzoek. Van een ervaren slachtoffer-advocaat mag worden verwacht dat zij dit verschil kent. Het kan dan ook niet anders dan dat verweerster heeft gelogen door te stellen dat sprake is van PTSS. Het feit dat de rechtbank de stelling van verweerster heeft overgenomen, maakt de stelling nog niet waar. Het geeft alleen aan dat de rechtbank zich een rad voor ogen heeft laten draaien. 2.4 De klacht van klagers dat verweerster gedragsregel 1 lid 4 heeft geschonden vanwege de met de rechter gewisselde blikken van verstandhouding is door de voorzitter ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard. Klagers hebben erop gewezen dat de KLAC en het bestuur van de rechtbank Midden-Nederland hun klacht tegen de betreffende rechter hierover terecht hebben bevonden. Gelet op dit oordeel heeft verweerster wel degelijk in strijd met gedragsregel 1 gehandeld. 2.5 Klagers hebben aangevoerd dat hun klacht over de belangenverstrengeling tussen de advocaat en de rechter door gezamenlijk een cursus te geven door de voorzitter ten onrechte niet gegrond is verklaard. Verweerster heeft wel degelijk in strijd gehandeld met gedragsregel 10. Er was namelijk sprake was van een financiële afhankelijkheid van elkaar doordat zij gezamenlijk een cursus geven. 2.6 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komen klagers in verzet niet op.

3 FEITEN EN KLACHT 3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4 BEOORDELING 4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten. 4.2 Ten aanzien van de verzetgrond onder 2.4 stelt de raad vast dat verweerster, anders dan de betreffende rechter in de klachtprocedure bij de rechtbank Midden-Nederland, stellig heeft weersproken dat zij blikken van verstandhouding met de rechter heeft gewisseld. Om deze reden is niet feitelijk vast te stellen of het door klagers verweten gedrag heeft plaatsgevonden. De voorzitter heeft daarom terecht dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaard. 4.3 Ten aanzien van de onder 2.5 verwoorde verzetgrond onderschrijft de raad het oordeel van de voorzitter dat gezamenlijk met een rechter een cursus geven verweerster niet tuchtrechtelijk te verwijten valt. Bij de vraag of een nevenbetrekking verenigbaar is met de werkzaamheden als advocaat is niet alleen van belang of daadwerkelijk sprake is van afhankelijkheid, maar ook of door de nevenactiviteit de indruk kan ontstaan dat sprake is van een belangenverstrengeling, waardoor het publieke vertrouwen in de advocatuur kan worden geschaad. Voor de beoordeling hiervan kan het relevant zijn of het een betaalde nevenactiviteit betreft. Naar het oordeel van de raad maakt echter het enkel gezamenlijk met een rechter een cursus geven - die blijkens de verklaring van verweerster ter zitting apart van elkaar is voorbereid - niet dat de kernwaarde van de onafhankelijkheid van de advocaat dan wel het publieke vertrouwen in de advocatuur in het geding is. Gedragsregel 10 is naar het oordeel van de raad dan ook niet geschonden. 4.4 De raad is van oordeel dat ook de overige door klagers aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De voorzitter heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. 4.5 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.F.R. van Heemstra, voorzitter, mrs. F.B.M. van Aanhold en K.F. Leenhouts, leden, bijgestaan door mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2022.

Griffier                                               Voorzitter   Verzonden d.d. 23 mei 2022