Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-04-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2022:62

Zaaknummer

21-694/A/A

Inhoudsindicatie

Klacht tegen de eigen advocaat over de kwaliteit van dienstverlening ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 19 april 2022 in de zaak 21-694/A/A naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 27 april 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2    Op 16 augustus 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1397395/AJH/YH van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 4 maart 2022. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. De raad heeft verder kennis genomen van de e-mail van 17 februari 2022, met bijlagen, van de zijde van klager en van de e-mail van 17 februari 2022, met bijlagen, van de zijde van verweerster.

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    In oktober 2020 hebben klager en zijn compagnon een transportbedrijf opgericht. Kort na de oprichting ontstond onenigheid tussen klager en zijn compagnon. Klager heeft verweerster in dat verband gevraagd om bijstand.  2.3    Op 26 januari 2021 heeft klager de opdrachtbevestiging van (het kantoor van) verweerster ondertekend. In de opdrachtbevestiging staat dat verweerster de belangen van klager zal behartigen ter zake van “advies aandeelhouders transportbedrijf”. In de opdrachtbevestiging is verder opgenomen dat verweerster “in het kader van het behoud van een goede kwaliteit van dienstverlening en bereikbaarheid, kantoorgenoten kan vragen om samen (…) in de onderhavige zaak te werken”. Het uurtarief van verweerster is in de brief genoemd, evenals de afwijzing van het verzoek van klager om bijstand op basis van een toevoeging.  2.4    Bij e-mail van 1 februari 2021, met bijlagen, heeft klager verweerster informatie verstrekt over zijn zaak. Bij brief van dezelfde datum heeft verweerster klager over zijn zaak geadviseerd.  2.5    Op 19 februari 2021 heeft verweerster “twee uiterst ruwe” concepten van de vaststellingsovereenkomst gestuurd met het verzoek om te reageren. Klager heeft op 21 februari 2021 gereageerd. Bij brief van 21 februari 2021 heeft verweerster klager geadviseerd over de mogelijkheden in het geschil met zijn compagnon.  2.6    In de maand maart hebben verweerster en de gemachtigde van de compagnon gecorrespondeerd over de kwestie en over de inhoud van een vaststellingsovereenkomst. 2.7    Op 5 maart 2021 heeft verweerster € 2.955,30 bij klager in rekening gebracht. De declaratie is voorzien van een specificatie.  2.8    Op 18 maart 2021 heeft mr. K, een juridisch medewerker van het kantoor van verweerster (hierna: de juridisch medewerker) het volgende aan klager (en cc aan verweerster) geschreven: “Zoals telefonisch besproken, gaan wij nog een laatste keer in gesprek met [compagnon]. Dit gesprek zal telefonisch plaatsvinden op woensdag 24 maart om 16.00 uur. In dit gesprek kijken wij of [compagnon] een redelijk bod kan geven. En zal voornamelijk gaan over de kosten die hij naar voren heeft gebracht. In de bijlage heb ik u verweer over de kosten toegevoegd. Als u hier nog aanvulling op heeft, hoor ik het graag.” 2.9    Op 21 maart  2021 heeft klager aan verweerster een bericht gestuurd waarin hij reageert op een kostenoverzicht. 2.10    Op 25 maart 2021 heeft de gemachtigde van de compagnon onder (veel) meer aan verweerster geschreven dat “de huur voor chassis OR(…)” per 1 mei 2021 zal worden beëindigd indien op 1 april 2021 geen overeenstemming is bereikt.  2.11    Op 30 maart 2021 heeft de juridisch medewerker de winst- en verliesrekening naar de gemachtigde van de compagnon gestuurd. Op 31 maart 2021 heeft de gemachtigde van de compagnon gereageerd naar de juridisch medewerker, waarna de juridisch medewerker die reactie op 1 april 2021 naar klager heeft gestuurd.  2.12    Op 1 april 2021 heeft de juridisch medewerker de “nieuwe vaststellingsovereenkomst” naar klager gestuurd met de mededeling dat als klager met het stuk akkoord is het naar de gemachtigde van de compagnon zal worden gestuurd. Op 1 april 2021, 14.00 uur, heeft de juridisch medewerker de (concept)vaststellingsovereenkomst waarmee klager al had ingestemd (maar die door klager nog niet was ondertekend), naar de gemachtigde van de compagnon gestuurd. De gemachtigde heeft dezelfde dag om 14.07 uur gereageerd (naar de juridisch medewerker) met een vraag over het moment van overschrijving van “het chassis”, waarvan de “doorbelasting (…) is meegenomen in de verrekening t/m 31 maart 2021” en nog enkele opmerkingen. De juridisch medewerker heeft het bericht van de gemachtigde van de compagnon om 14.20 uur zonder toelichting naar klager gestuurd. Om 17.01 uur heeft de juridisch  medewerker aan de gemachtigde van de compagnon laten weten dat klager na ondertekening van de vaststellingsovereenkomst en de ontvangst van het aan hem verschuldigde bedrag “dezelfde dag uiterlijk de volgende dag het chassis op zijn naam [zal] zetten dan wel de chassis inleveren”.  2.13    Op 1 en 2 april 2021 hebben de compagnon en klager de vaststellingsovereenkomst ondertekend. De strekking van die overeenkomst is dat de compagnon klager als aandeelhouder uit hun gezamenlijk onderneming koopt en klager en zijn compagnon elk eigenaar worden van een van de twee vrachtwagens uit hun gezamenlijk onderneming. In de vaststellingsovereenkomst is een boetebeding opgenomen. Verder is in de vaststellingsovereenkomst opgenomen dat klager na de uitkoopdatum eigenaar wordt van de vrachtwagen met kenteken 21***5 en dat de compagnon na de uitkoopdatum eigenaar wordt van de vrachtwagen met kenteken 77***6. Op grond van de overeenkomst is de compagnon gehouden om aan klager een uitkoopbedrag te betalen van € 5.981,- waarvan een deel van € 500,- op de rekening van het kantoor van verweerster.  2.14    Op 2 april 2021 heeft de gemachtigde van de compagnon de door de compagnon ondertekende vaststellingsovereenkomst naar verweerster gestuurd. Ze heeft daarbij gevraagd om een bevestiging van het overschrijven van het chassis en toezending van de door klager ondertekende vaststellingsovereenkomst.  2.15    Op 2 april 2021 heeft verweerster € 2.611,66 bij klager in rekening gebracht. De declaratie is voorzien van een specificatie.  2.16    Op 5 april 2021 heeft klager de door hem ondertekende vaststellingsovereenkomst naar verweerster gestuurd.  2.17    Op 6 april 2021 heeft de gemachtigde van de compagnon gevraagd om toezending van de ondertekende overeenkomst. Verweerster heeft het stuk dezelfde dag toegestuurd.  2.18    Op 7 april 2021 heeft de juridisch medewerker de ondertekende vaststellingsovereenkomst naar de gemachtigde van de compagnon gestuurd. Daarbij is aan de gemachtigde van de compagnon gevraagd om “de administratie, met onder andere de tolkosten en boetes” te verstrekken.  2.19    Op 9 april 2021 om heeft de gemachtigde van de compagnon aan verweerster laten weten dat de compagnon voornemens is om die dag het overeengekomen bedrag over te maken. Alvorens dat te doen ontvangt de compagnon echter graag de bevestiging dat “chassis vandaag of uiterlijk maandag overgeschreven wordt”. Ze heeft verder toegevoegd dat verrekening is overeengekomen tot 1 april 2021 en dat de kosten voor de huur van het chassis derhalve worden geacht vanaf 1 april 2021 te worden verrekend met de aan verweerster over te maken borg. Verweerster heeft het bericht dezelfde dag zonder begeleidend schrijven naar klager gestuurd.  2.20    Op 9 april 2021 is van de rekening van een van de gezamenlijke ondernemingen een bedrag van € 5.981,- overgemaakt naar de rekening van de onderneming van klager en, daarnaast, een bedrag van € 500,- naar de rekening van het kantoor van verweerster. Bij beide boekingen staat “conform vaststellingsovereenkomst” vermeld. De compagnon heeft hiermee € 500,- te veel overgemaakt naar klager.  2.21    Bij e-mail van 12 april 2021 aan de gemachtigde van de compagnon is namens verweerster geschreven dat de compagnon nog niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen. Met het bericht wordt hij gesommeerd dat alsnog te doen. Het gaat daarbij om het overdragen van jaarstukken, facturen en reservesleutels.  2.22    Op 15 april 2021 om 11:53 uur heeft de gemachtigde van de compagnon aan verweerster gevraagde documenten gestuurd, gereageerd op vragen en nog enkele opmerkingen gemaakt. 2.23    Op 15 april 2021 om 17.02 uur heeft verweerster aan de gemachtigde van de compagnon geschreven: “Zoals bij u bekend zijn op 1 april 2021 [klager] en [compagnon] onder meer het volgende overeengekomen:  1. [Compagnon] is gehouden aan [klager] het uitkoop bedrag te betalen binnen één week na de uitkoopdatum, te weten een bedrag van € 5.981,- (…);  2. [Compagnon] is gehouden aan [klager] een reservesleutel van vrachtwagen 21(…) binnen één week na de uitkoopdatum via aangetekende post te versturen naar (…);   3. [Klager] ontvangt de factuur van vrachtwagen met kenteken 21(…) alsmede de facturen van alle te verrekenen kosten op straffe van een opeisbare boete - als rechtens verplicht - de btw van de vrachtwagen 21(…) en de verrekenen kosten af te trekken van zijn eenmanszaak en de vrachtwagen en kosten te kunnen afschrijven in zijn eenmanszaak (…);  4. [Compagnon] is gehouden aan [klager] een kopie van de jaarrekening, grootboek, loonjournaalposten, aangifte omzet- e.a. belasting en de volledige boekhouding administratie als ter beoogde afwikkeling tussen beiden vereisten relevante jusiticatoire bescheiden die toebehoren gezamenlijk aan bedrijf(s)voerders, binnen één week na de uitkoopdatum via aangetekende post versturen naar (…).  [Compagnon] heeft zijn verplichtingen, zoals onder andere gesteld in mail d.d. 12 april 2021, niet volledig en/of op tijd voldaan. Per heden is derhalve de boete onder artikel 10 van de vaststellingsovereenkomst opeisbaar geworden.  Ik sommeer u dan ook om mij het volgende te doen toekomen:  -    bewijs van de boetes -    bewijs van de tolkosten  -    het grootboek  -    de jaarrekening  -    de loonjournaalposten  -    de reservesleutels  -    een kwitantie I betaalbewijs van de facturen  -    een boetebedrag van € 1.500,- (zegge: vijftienhonderd euro) 

Hiertoe sommeer ik uw cliënt te voldoen aan deze verplichtingen binnen 72 uur na heden. Tenslotte vertrouw ik erop dat u dit actief bevordert bij uw cliënt. Ik geef mijn cliënt in overweging mee alle mogelijke (rechts)middelen. Vertrouwende op uw passende reactie.” 2.24    De gemachtigde van de compagnon heeft op 16 april 2021 uitvoerig gemotiveerd gereageerd. Het standpunt van de compagnon komt er in de kern op neer dat hij niet heeft gehandeld in strijd met de vaststellingsovereenkomst. Ze heeft over de borg en het chassis nog het volgende geschreven: “(…) De onverschuldigde betaling ad. € 500 van [klager] is pas woensdagavond teruggeboekt en derhalve is de [compagnon] pas in de gelegenheid geweest om de reservesleutel op te sturen. Hij heeft dit ook direct gedaan na de constatering van de ontvangst van de € 500. In eerste instantie is uw client in gebrek gebleven met het inleveren van het chassis. Hierdoor is het wantrouwen van [compagnon] in [klager] toegenomen. [Klager] heeft toegezegd dat het chassis dezelfde dag na het ontvangen van de getekende vaststellingsovereenkomst overgeschreven zou worden. [Compagnon] heeft de getekende overeenkomst al op 1 april getekend en dit op 2 april aan u doen toekomen. [Klager] had mondeling al toegezegd akkoord te zijn met de vaststelling, dus had de overschrijfdatum 2 of 3 april moeten zijn. (…)” 2.25    Uit een factuur van 30 april 2021 blijkt dat de onderneming van klager en de compagnon het chassis met kenteken OR(…) huurden van (in ieder geval) 1 tot en met 8 april 2021.  2.26    Op 1 mei 2021 heeft het kantoor van verweerster een bedrag van € 500,- overgemaakt naar het rekeningnummer (van de onderneming) van klager. 2.27    De compagnon heeft klager gedagvaard voor de voorzieningenrechter. De zaak is op 24 augustus 2021 behandeld. De voorzieningenrechter heeft die dag mondeling uitspraak gedaan en klager veroordeeld tot levering van aandelen aan de compagnon. De door klager ingestelde reconventionele vordering is afgewezen door de voorzieningenrechter. Over de vaststellingsovereenkomst heeft de voorzieningenrechter het volgende overwogen: “1.11 (…) De overeenkomst is niet compleet voor wat betreft de afhandeling van de samenwerking tussen partijen. Immers is omtrent (het door [klager] inleveren van) het chassis met kenteken OR(…) niet expliciet iets in de overeenkomst opgenomen, terwijl duidelijk is geworden dat daarover – in het kader van de afwikkeling – wel degelijk afspraken gemaakt moesten worden. deze afspraken zijn kennelijk ook gemaakt, maar partijen verschillen van mening over wat deze inhouden. Dit betekent dat in dat kader feitenonderzoek nodig zal zijn (…)”

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende. a)    Verweerster heeft de belangen van klager niet (naar behoren) vertegenwoordigd. Verweerster heeft in strijd met de afspraak dat zij de zaak persoonlijk zou behandelen de zaak in handen gegeven aan haar juridisch adviseur. b)    Verweerster was moeilijk bereikbaar en heeft het dossier van klager niet grondig onderzocht. De contacten met klager verliepen voornamelijk via de juridisch medewerker van verweerster. Deze juridisch medewerkers heeft herhaald gevraagd om onderliggende stukken, maar die waren al opgestuurd.  Ter onderbouwing van klachtonderdeel b heeft klager gesteld dat de werkzaamheden die zijn verricht op de nota zijn gedeclareerd op het reguliere tarief, terwijl verweerster de werkzaamheden niet zelf heeft uitgevoerd maar heeft laten uitvoeren door haar juridische medewerker. Verweerster heeft daarom bovenmatig gedeclareerd.  c)    De kwaliteit van de vaststellingsovereenkomst die verweerster heeft opgesteld is onvoldoende. Verweerster heeft de zaak van klager niet adequaat behandeld. Ter onderbouwing van klachtonderdeel c heeft klager gesteld dat zijn wederpartij de verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst niet was nagekomen. Verweerster heeft echter verzuimd om het boetebeding in te roepen. In plaats daarvan heeft ze de wederpartij in gebreke gesteld. Klager is hierdoor de boete misgelopen. In eerste  instantie was besproken dat een kort geding aanhangig gemaakt zou worden indien de wederpartij  niet zou  meewerken. Vervolgens heeft verweerster meegedeeld dat niet te willen doen. Zij gaf onnodig ruimte aan de wederpartij, waardoor het steeds langer duurde.  d)    Verweerster heeft e-malberichten van de wederpartij naar klager doorgestuurd, zonder een begeleidende brief.  3.2    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.

4    VERWEER  4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING Toetsingskader 5.1    De raad neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. Het hof toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80). Overweging vooraf 5.2    De klachten komen in de kern neer op de stelling dat de bijstand van verweerster ontoereikend was en dat de vaststellingsovereenkomst ondeugdelijk was. De raad kan zich echter niet aan de indruk onttrekken dat de klacht verband houdt met de gang van zaken ná de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst. De raad overweegt daarover het volgende. Uit de feiten blijkt dat tussen klager en de compagnon al onenigheid is ontstaan over de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst, toen de inkt van hun handtekeningen nog maar amper droog was. Klager heeft de vaststellingsovereenkomst weliswaar op 2 april 2021 ondertekend, maar volgens de onweersproken verklaring van verweerster op de zitting heeft hij deze ondertekende overeenkomst pas op maandag 5 april 2021 – eerste Paasdag – naar verweerster gestuurd. Als gevolg hiervan ontvingen de compagnon en zijn gemachtigde de ondertekende overeenkomst pas enkele dagen na de ondertekening door klager.  5.3    De compagnon en zijn gemachtigde gingen er intussen wel van uit dat klager de huur van het chassis met kenteken OR(…) op 1 of 2 april 2021 op zijn eigen naam had gezet, althans dat hij het chassis had ingeleverd. Dat bleek echter niet zo te zijn, het chassis met kenteken OR(…) is door klager pas op 8 april ingeleverd. Dat had gevolgen voor de financiële afwikkeling van de onderneming en leidde tot wantrouwen tussen klager en de compagnon.  5.4    Daarnaast had de compagnon abusievelijk € 500,- te veel overgemaakt, namelijk € 5.981,- in plaats van € 5.481 aan klager en, daarnaast, de borg € 500,- aan het kantoor van verweerster. De compagnon wenste dit te veel betaalde bedrag terug te ontvangen, alvorens hij reservesleutels van een vrachtauto aan klager zou overhandigen. Klager had volgens zijn eigen verklaring echter niet meteen door dat hij te veel had ontvangen en het op 9 april 2021 door de compagnon te veel betaalde heeft klager pas op 14 april 2021 teruggestort. Dus ongeveer twee weken na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst was de verstandhouding tussen klager en de compagnon aldus opnieuw, althans verder verstoord geraakt. De raad ziet echter niet in dat op dit punt enig verwijt valt te maken aan het adres van verweerster.  Klachtonderdelen a) en b) 5.5    Klager heeft gesteld dat veel werkzaamheden zijn verricht door de juridisch medewerker, maar dat het uurtarief van verweerster in rekening is gebracht.  5.6    De raad stelt voorop dat een advocaat bij de behandeling van een zaak (juridisch) medewerkers mag inzetten, met dien verstande dat de werkzaamheden moeten worden verricht onder verantwoordelijkheid van de advocaat. Dat verweerster gebruik mocht maken van (juridisch) medewerkers is in de opdrachtbevestiging ook expliciet benoemd, zodat klager daarmee ook rekening kon houden. Dat verweerster bij de behandeling van de zaak haar juridisch medewerker heeft ingezet is dus niet onzorgvuldig of onbetamelijk en de klacht is in zoverre ongegrond. 5.7    Verweerster heeft verklaard dat, zakelijk weergegeven, de werkzaamheden die in het dossier van klager zijn verricht door de juridisch medewerker steeds onder haar toezicht en verantwoordelijkheid zijn verricht. De raad heeft geen grond om aan deze verklaring te twijfelen. Verweerster heeft verder verklaard dat zij alleen haar eigen tijd en werkzaamheden bij klager heeft gedeclareerd. Deze verklaring vindt steun in de declaraties (en de specificaties daarvan), waarop geen werkzaamheden van de juridisch medewerker staan genoemd. De raad heeft gelet op een en ander geen grond om aan te nemen dat verweerster de werkzaamheden van de juridisch medewerker bij klager in rekening heeft gebracht, laat staan dat zij dat heeft gedaan tegen haar eigen tarief. De klacht is ook in zoverre ongegrond.  5.8    Naar het oordeel van de raad heeft klager zijn stellingen dat verweerster zijn dossier onvoldoende heeft onderzocht, dat zij stukken heeft opgevraagd of heeft laten opvragen die zij al ontvangen had en dat verweerster onvoldoende bereikbaar was onvoldoende feitelijk onderbouwd. De klacht is ook in zoverre ongegrond.  Klachtonderdeel c) 5.9    Onder klachtonderdeel c zijn verschillende verwijten naar voren gebracht.  5.10    Klager verwijt verweerster dat zij de compagnon te veel ruimte heeft gegeven bij de onderhandelingen over de beëindiging van de samenwerking. De raad stelt vast dat klager verweerster omstreeks het einde van januari 2021 heeft ingeschakeld. Begin april 2021 is de vaststellingsovereenkomst tussen klager en de compagnon ondertekend. In de tussengelegen tijd heeft steeds contact plaatsgevonden tussen verweerster en de gemachtigde van de compagnon. Naar het oordeel van de raad is de vaststellingsovereenkomst tamelijk voortvarend tot stand gekomen en heeft verweerster in zoverre zorgvuldig gehandeld. De raad neemt hierbij in aanmerking dat niet is gesteld en ook anderszins niet is gebleken dat klager aan verweerster kenbaar heeft gemaakt dat het naar zijn smaak te lang duurde en dat het zijn wens was om door middel van een kort geding tot een oplossing te komen. Klachtonderdeel c is in zoverre ongegrond.  5.11    Klager verwijt verweerster verder, zakelijk weergegeven, dat de vaststellingsovereenkomst inhoudelijk ontoereikend is. Klager heeft daartoe onder meer gesteld dat de vaststellingsovereenkomst een onvolledig boetebeding bevat. Dit punt heeft hij naar het oordeel van de raad echter onvoldoende feitelijk onderbouwd en klachtonderdeel c is in zoverre ongegrond.  5.12    Volgens klager blijkt verder uit de beslissing van de voorzieningenrechter van 24 augustus 2021 dat de vaststellingsovereenkomst onvolledig was, omdat daarin niets was opgenomen over het chassis met kenteken OR(…). De raad stelt vast dat dat chassis gehuurd was door klager en zijn compagnon. Ter zitting hebben verweerster en klager beiden verklaard dat voor alle betrokkenen duidelijk was wat er moest gebeuren met het chassis met kenteken OR(…), omdat dit in de correspondentie die voorafging aan het sluiten van de vaststellingsovereenkomst aan de orde was geweest. Dit laatste blijkt ook uit het hiervoor in 2.10 weergegeven bericht van 25 maart 2021. Hoewel het in beginsel voor de hand ligt dat alle gemaakte afspraken worden opgenomen in een vaststellingsovereenkomst, heeft de raad gelet het voorgaande geen grond om aan te nemen dat verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld door het chassis met kenteken OR(…) daarin niet op te nemen. Klachtonderdeel c is ook in zoverre ongegrond.  5.13    Klager verwijt verweerster ook dat zij geen aanspraak heeft gemaakt op de contractuele boete.  5.14    De raad stelt vast dat verweerster in haar bericht van 12 april 2021 (zie in 2.21) geen aanspraak heeft gemaakt op de contractuele boete. In het bericht van 15 april 2021 (zie 2.23) heeft zij dat echter wel gedaan. De feitelijke gang van zaken zoals omschreven in 5.4 in aanmerking genomen heeft verweerster naar het oordeel van de raad niet onzorgvuldig of onbetamelijk gehandeld door niet al op 12 april 2021 aanspraak te maken op de boete  en klachtonderdeel c is ook in zoverre ongegrond.  Klachtonderdeel d)  5.15    Verweerster heeft dit verwijt ontkend. Volgens verweerster is het bericht van 16 april 2021 van de gemachtigde van de compagnon die dag “uit zorgvuldigheid en tijdig” naar klager gestuurd. Klager is de volgende dag niet teruggebeld omdat dat een zaterdag was. Volgens verweerster heeft zij die vrijdag wel contact gehad met klager.  5.16    De raad stelt op grond van het klachtdossier en het door verweerster gestelde vast dat zij twee maal, op 9 en op 16 april 2021 berichten naar klager heeft doorgestuurd, zonder begeleidend schrijven. Dit is, anders dan klager stelt, op zichzelf niet ongeoorloofd. Dit kan anders zijn indien de advocaat het laat bij het enkel doorsturen van een bericht en niet met zijn cliënt in contact treedt over de inhoud of gevolgen van en de eventuele reactie op het bericht. Klager heeft echter niet gesteld dat verweerster het heeft gelaten bij het doorsturen van de berichten en de raad heeft op basis van het dossier ook geen grond om aan te nemen dat verweerster geen opvolging heeft gegeven aan haar berichten aan klager van 9 en 16 april 2021. Klachtonderdeel d is daarom bij gebrek aan feitelijke onderbouwing ongegrond.  Slotsom 5.17    Uit het voorgaande volgt dat de klacht in alle onderdelen ongegrond is. 

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.P.H.I. Cleerdin, voorzitter, mrs. M. Bootsma en G. Kaaij, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 april 2022.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 19 april 2022