Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-04-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2022:65

Zaaknummer

21-377/AL/OV

Inhoudsindicatie

Betreft het optreden van de advocaat van de wederpartij van klager in een familierechtelijk geschil. Verweerder mocht als partijdig belangenbehartiger zijn cliënte het standpunt over een vermeende narcistische persoonlijkheidsstoornis van klager aanvankelijk naar voren brengen zoals door hem gedaan, maar heeft daarna na betwisting daarvan door klager volhard in deze onnodig grievende aantijgingen over klager. Ook over de vermeende mishandeling van de zoon van partijen door klager in zijn pleitnota heeft verweerder een te ongenuanceerd standpunt ingenomen. Deze onnodig grievende uitlatingen van verweerder hebben bovendien de verhoudingen tussen partijen en hun advocaten onnodig laten escaleren. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 19 april 2022 in de zaak 21-377/AL/OV naar aanleiding van de klacht van:

klager oververweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 21 september 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 29 april 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1245664 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 14 januari 2022. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 12. Ook heeft de raad kennisgenomen van: – de e-mail met bijlagen van 30 december 2021 van klager; – de e-mail met bijlagen van 31 december 2021 van verweerder.

2 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.1 Klager is op 8 mei 2017 gescheiden van mevrouw K. Zij hebben drie kinderen, waarover zij gezamenlijk het gezag hebben. 2.2 Verweerder heeft mevrouw K in verschillende procedures tegen klager bijgestaan, waaronder procedures over een zorgregeling, vervangende toestemming en kinderalimentatie. Klager werd daarin bijgestaan door mr. S. 2.3 Verweerder heeft zich in zijn e-mail van 28 april 2020 aan mr. S kenbaar gemaakt als advocaat van mevrouw K. In die e-mail heeft verweerder onder meer geschreven:

“Cliënte denkt dat [klager] zich moet laten behandelen voor de problemen waarvoor hij een psychiatrische diagnose heeft gekregen.”

2.4 In zijn e-mail van 20 augustus 2020 om 15:57 uur aan mr. S heeft verweerder onder meer geschreven:

“Volgens cliënte heeft [klager] geen inzicht in zijn gedragingen door zijn stoornis. Er is bij [klager] een narcistische persoonlijkheidsstoornis gediagnosticeerd. De diagnose is bij de huisarts bekend. Tijdens het huwelijk is cliënte geïnformeerd over de diagnose maar zij weet verder niet of [klager] hier inmiddels een behandeling voor heeft gehad. Inmiddels is het punt bereikt dat [klager] inzicht moet bieden hoe de persoonlijkheidsstoornis zich verhoudt tot de opvoeding van de kinderen. Mijn cliënte zal in ieder geval de rechtbank vragen dat de Raad voor de Kinderbescherming de medische gegevens bij de huisarts opvraagt over de persoonlijkheidsstoornis. Het kan namelijk niet zo zijn dat de kinderen steeds meer lijden onder de gevolgen van de narcistische persoonlijkheidsstoornis.”

In haar e-mail van 16:33 uur heeft mr. S aan verweerder geschreven dat klager niet bekend is met een vermeende psychiatrische diagnose en heeft verweerder verzocht om dat standpunt met stukken te onderbouwen of anders te stoppen met dergelijke ongefundeerde uitlatingen over klager. In zijn e-mail van 17:20 uur heeft verweerder aan mr. S geschreven dat de persoonlijkheidsstoornis van klager een goede communicatie tussen partijen in de weg staat en dat klager daarover open kaart moet spelen om hulpverlening te laten slagen. 2.5 Op 21 augustus 2020 heeft mr. S aan verweerder bericht dat zijn aantijgingen over klager weer niet zijn onderbouwd en ook volstrekt onjuist zijn. Ter onderbouwing daarvan heeft zij een e-mail van klager meegestuurd. Diezelfde dag heeft verweerder per e-mail aan mr. S geschreven:

“Cliënte weet zeker dat er een narcistische persoonlijkheidsstoornis is gediagnosticeerd. Hij heeft haar altijd verboden om hierover met de buitenwereld te communiceren. Hij schaamde zich hiervoor. Cliënte zal dit niet meer geheim houden. Zij zal hierover communiceren met de hulpverlening, de rechtbank en de RvdK. De Raad voor de Kinderbescherming zal de informatie bij de huisarts opvragen of er al dan niet een diagnose is.”   2.6 In haar e-mail van 3 september 2020 heeft mr. S onder meer aan verweerder geschreven:

“Zonder overigens daartoe verplicht te zijn heeft cliënt mij inzage gegeven en in een bericht van mevrouw (…) klinisch psycholoog. Hierin staat dat er geen sprake is van een persoonlijkheidsstoornis. Mocht u of uw cliënte dus nogmaals in de toekomst iets zeggen over de geestelijke gesteldheid van cliënt zal ik een klacht bij de orde van advocaten tegen u indienen, of zal cliënt aangifte doen van smaad en laster tegen uw cliënte.”

2.7 Op 4 september 2020 heeft verweerder per e-mail aan mr. S gemeld dat tijdens mediation is gebleken dat klager een onderzoek heeft ondergaan waaruit de diagnose van narcisme zou volgen. Verder heeft verweerder gemeld dat hij over appberichten van klager beschikt waarin klager zelf schrijft dat hij bezig is met zijn narcisme en daar boeken over leest. Ook heeft hij mr. S erop gewezen dat zij onvoldoende professionele distantie in acht neemt tot klager. 2.8 In zijn e-mail van 25 september 2020 aan mr. S heeft verweerder onder meer geschreven:

“Zorgelijke uitspraken van [zoon R]

[Zoon R] durft steeds meer te vertellen hoe de opvoeding bij [klager] gaat. Op 24 september 2020 kwam dit tot een uitbarsting toen [dochter J] huilend vertelde hoe het bij [klager] ging. In de bijlage heb ik e.e.a. uiteengezet. De opvoeding van [dochters Z en J] is precies hoe [zoon R] dit ook heeft ervaren: agressief, intimiderend en dwingend zoals [zoon R] dit in zijn eigen woorden aangeeft. Zowel [klager] als zijn nieuwe vriendin zouden de kinderen bij het gezicht vastpakken en bij de arm naar de gang sleuren!”

2.9 Op 18 november 2020 heeft een zitting bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, plaatsgevonden. In deze procedure heeft verweerder namens zijn cliënte verzocht om het hoofdverblijf van de drie kinderen bij haar te bepalen, haar alleen met het gezag over hen te belasten, een zorg- en vakantieregeling vast te stellen en een bijdrage in het levensonderhoud van de kinderen. Verweerder heeft blijkens zijn pleitnota onder meer aangevoerd:

“7. [Klager] verwijt de vrouw dat zij zich niet inspant om de relatie tussen [zoon R] te verbeteren, terwijl de vrouw de afgelopen jaren niets anders heeft gedaan dan [zoon R] te stimuleren. Inmiddels is [zoon R] 15 jaar oud en hij is geen kind meer. Hij wil gehoord en serieus genomen worden. Hij is door [klager] mishandeld, al draait [klager] de feiten om dat [zoon R] hem zou hebben aangevallen en [klager] zich zou hebben verweerd.”

3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en tijdens de zitting van de raad door klager bevestigd, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) zich onnodig grievend uit te laten over klager door in verschillende e-mails te stellen (i) dat klager een narcistische persoonlijkheidsstoornis heeft en (ii) dat sprake is geweest van mishandeling van de kinderen door klager; b) onjuiste feiten te stellen, waaronder in zijn e-mail van 25 september 2020 als ook in zijn pleitnota van 18 november 2020, door te stellen dat de zoon door klager is mishandeld, terwijl verweerder wist, of had kunnen weten, dat dit in strijd met de waarheid was.

4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.Klachtonderdeel a) 4.2 Verweerder betwist dat zijn uitlatingen onnodig en grievend voor klager zijn geweest. Van zijn cliënte heeft hij de informatie over de narcistische persoonlijkheidsstoornis van klager gekregen en die informatie heeft hij daarna nog bij haar gecontroleerd. Zij heeft daarop bewijs aan hem getoond. In verschillende appberichten van klager had hij zichzelf narcist genoemd, gaf hij aan bezig te zijn met twee onderzoeken die hij niet met zijn cliënte wilde delen, en had hij haar ook laten weten dat hij uit interesse een boek over narcisme had gekocht. Het aankaarten van de persoonlijkheidsstoornis van klager had een functioneel en zakelijk belang voor zijn cliënte. Daardoor werd de communicatie tussen partijen ernstig verstoord, wat weer gevolgen had voor de opvoeding van de kinderen. Met het benoemen van de diagnose van klager heeft hij klager niet willen beledigen. Volgens verweerder is het opmerkelijk dat klager nogmaals een persoonlijkheidsonderzoek heeft laten doen, maar in deze klachtzaak gaat het over de diagnose die in het verleden over klager is gesteld en die klager maar niet wil delen met zijn cliënte. Dat is voor risico van klager, aldus verweerder.Klachtonderdeel b) 4.3 Verweerder ontkent dat hij heeft gezegd dat klager zijn zoon heeft mishandeld. Die zoon heeft dat wel zo aan zijn cliënte en aan de rechtbank verteld. Klager is in de visie van verweerder teveel bezig met details terwijl het om de hoofdlijnen moet gaan.

5 BEOORDELING 5.1 De klacht ziet op het optreden van verweerder in diens hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarnaast mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij van zijn cliënt. 5.2 Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen (HvD 26 juni 2017, 160289). De in dit verband door de advocaat te betrachten terughoudendheid mag zowel worden verwacht bij het doen van uitlatingen over de wederpartij, die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, als bij het entameren van procedures en het nemen van maatregelen. 5.3 De raad zal de klachtonderdelen beoordelen aan de hand van de hiervoor geformuleerde maatstaven.Klachtonderdeel a) 5.4 Uit de e-mails in de periode vanaf 28 april 2020 tot en met 4 september 2020 tussen verweerder en mr. S, deels opgenomen onder de feiten hiervoor, is de raad gebleken dat verweerder daarin stellig het standpunt namens zijn cliënte heeft ingenomen dat klager een narcistische persoonlijkheidsstoornis heeft. Ondanks de herhaalde betwisting van dat standpunt door mr. S en haar verzoek om bewijs daarvan te leveren, heeft verweerder dit standpunt zonder concrete onderbouwing steeds gehandhaafd. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder hiermee onnodig en grievend jegens klager gehandeld. Het kan zo zijn dat verweerder van zijn cliënte verschillende appberichten van klager heeft ingezien, maar dergelijke informele berichten zijn onvoldoende om een zo stellig standpunt op te baseren. Verweerder heeft in dit kader nog verwezen naar een gesprek van zijn cliënte met de toenmalige huisarts van klager waarin die persoonlijkheidsstoornis zou zijn bevestigd. Voor zover een huisarts met beroepsgeheim dergelijke persoonlijke informatie over klager al met zijn vroegere echtgenote heeft gedeeld, had het op de weg van verweerder gelegen om dat standpunt dan met stukken te onderbouwen. Dat heeft verweerder niet gedaan. Ook andere stukken ter onderbouwing van zijn standpunt over de stoornis zijn de raad niet bekend geworden. 5.5 In deze omstandigheden had verweerder naar het oordeel van de raad moeten volstaan met hetgeen hij in zijn e mails van 20 en 21 augustus 2020 aan mr. S heeft geschreven. Daarin kondigde hij immers aan dat hij de vermeende persoonlijkheidsstoornis van klager aan de rechtbank en de Raad voor de Kinderbescherming zou voorleggen voor nader onderzoek. Daarmee had hij het partijdig belang van zijn cliënte immers voldoende gediend en klager niet te zeer gegriefd. Verweerder heeft echter niet alleen volhard in zijn onnodige ongefundeerde grievende aantijgingen aan het adres van klager over zijn vermeende narcistische persoonlijkheidsstoornis, maar heeft daarmee ook de onderlinge verhoudingen tussen partijen en hun advocaten op scherp gezet. Juist in emotionele familiegeschillen zoals de onderhavige had daarin meer terughoudendheid en voorzichtigheid van verweerder mogen verwacht. 5.6 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door klager, in zijn pleitnota van 18 november 2020 ook een ongenuanceerd standpunt ingenomen door te stellen dat zijn zoon door klager is misbruikt. Tijdens de zitting van de raad heeft verweerder verklaard dat hij dat standpunt tijdens de betreffende zitting weliswaar verder heeft toegelicht, maar achteraf bezien een wat genuanceerder standpunt in zijn pleitnota had moeten opnemen. Deze handelwijze, in combinatie met zijn eerdere e-mail van 25 september 2020 aan mr. S, waarin verweerder op basis van uitspraken van de minderjarige zoon stevige uitlatingen over de vermeende mishandeling door klager heeft gedaan, hebben de situatie tussen partijen en hun advocaten opnieuw laten escaleren. Van een advocaat mag worden verwacht dat deze niet zonder meer uitgaat van de juistheid van een verklaring van een minderjarig kind dat mogelijk klem zit in een loyaliteitsconflict tussen zijn ouders. Onduidelijk is of verweerder ook zelf met de zoon van klager heeft gesproken en of dat met medeweten van klager is geweest. Van een gedegen nader onderzoek door verweerder naar de ernstige uitspraken van de zoon van klager over vermeende mishandeling is de raad dan ook niet gebleken. Daarom had verweerder zich ook van deze onnodig grievende uitlatingen jegens klager dienen te onthouden. 5.7 Met voornoemd onnodig grievend handelen heeft verweerder naar het oordeel van de raad jegens klager de grenzen van de hem toekomende vrijheid als advocaat van de wederpartij overschreden. De raad zal klachtonderdeel a) dan ook gegrond verklaren.Klachtonderdeel b) 5.8 De juistheid van het verwijt dat verweerder wist, of had moeten weten, dat hij in strijd met de waarheid heeft gesteld dat klager zijn zoon zou hebben mishandeld, kan de raad, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet vaststellen en daarmee ook niet de gegrondheid ervan. De raad doet immers niet aan waarheidsvinding. Dit betekent dat hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt aan verweerder kan worden gemaakt, zodat klachtonderdeel b) ongegrond wordt verklaard.

6 MAATREGEL De raad heeft één klachtonderdeel gegrond verklaard. De maatregel van waarschuwing wordt opgelegd bij wijze van zakelijke terechtwijzing. Gelet op de aard en de ernst van de verweten gedraging enerzijds, het ontbreken van een tuchtrechtelijk verleden en het ter zitting van de raad tonen van enig inzicht in het onjuiste van zijn handelen anderzijds, acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en b) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a) en b) genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 21-377/AL/OV.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart klachtonderdeel a) gegrond; - verklaart klachtonderdeel b) ongegrond; - legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, voorzitter, mrs. M.J.J.M. van Roosmalen, H.J. Voors, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 april 2022.

griffier                                              voorzitter   Verzonden d.d. 19 april 2022