Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-04-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2022:57

Zaaknummer

22-262/DB/W

Inhoudsindicatie

De door verzoeker aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegde (voormalige) neven-functies van de gewraakte tuchtrechters zijn eenvoudig te achterhalen. Omdat verzoeker het wrakingsverzoek pas een maand, nadat hij is geïnformeerd over de samenstelling van de raad, bij de raad heeft ingediend, heeft hij dit verzoek niet gedaan zodra hij bekend was, althans bekend had kunnen zijn, met de feiten en omstandigheden, die tot het wrakingsverzoek hebben geleid. Naar het oordeel van de wrakingskamer  dient de indiening van het wrakingsverzoek vlak voor de aanvang van de mondelinge behandeling geen ander doel dan verstoring van de procesgang en moet daarom worden beschouwd als misbruik van het recht op wraking.

Inhoudsindicatie

Wrakingsverzoek kennelijk niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van de Wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch als plaatsvervanger van de wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem/Leeuwarden,

van 14 april 2022

in de zaak  22-262/DB/W

 

naar aanleiding van het verzoek om wraking van de hierna te noemen tuchtrechters, ingediend door:

 

verzoeker

 

tegen:

 

verweerders

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Bij de Raad van Discipline in het ressort Arnhem/Leeuwarden zijn zes klachtzaken aanhangig onder de nummers 21-209,21-210,21-243,21-244,21-245 en 21-246  met verzoeker als klager. Verzoeker en de zes beklaagde advocaten zijn door de griffier opgeroepen voor de mondelinge behandeling van voormelde klachtzaken ter zitting van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem/Leeuwarden van 28 maart 2022 om 13.15 uur (klachtzaken 21-209 en 21-210) en om 14.00 uur (klachtzaken 21-243,21-244,21-245 en 21-246 ). Verzoeker heeft per e-mails van 28 maart 2022 om 12:29 uur 2022 een verzoek tot wraking ingediend tegen mr. J.U.M. van de Werff, voorzitter, en mr. F.E.J. Janzing, lid.

1.2 Het wrakingsverzoek is in behandeling genomen door de Wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch, verder te noemen de raad, als plaatsvervanger van de wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem/Leeuwarden De griffier van de raad heeft de gewraakte tuchtrechters verzocht op het wrakingsverzoek te reageren.

1.3 Verweerder sub 1 heeft de raad, mede namens verweerder sub 2 tot, per e-mail van 1 april 2022 bericht niet in de wraking te berusten.

1.4 De raad heeft bij zijn beslissing acht geslagen op de e-mail van verzoeker van 28 maart 2022 en de door verweerder sub 1 namens beide gewraakte tuchtrechters verzonden e-mail van 1 april 2022.

 

2 GRONDEN VAN HET VERZOEK

2.1 Verzoeker heeft het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd :

Verweerder sub 1 kan niet onafhankelijk naar de zaak van klager kijken en heeft de schijn van partijdigheid gewekt, omdat hij werkzaam is of is geweest als docent bij een onderwijsinstelling die de beroepsopleiding voor advocaten verzorgt; Verweerder sub 2 heeft de schijn van partijdigheid gewekt omdat hij zelf een functie (heeft) vervuld binnen het dekenaat van het arrondissement Arnhem Leeuwarden en omdat verweerder evenals de beklaagde advocaat in klachtzaak 21-246 is gespecialiseerd in het strafrecht en het zeer aannemelijk is dat zij persoonlijke banden met elkaar hebben.

 

3 BEOORDELING

3.1 Op grond van artikel 47 Advocatenwet en artikel 512 Wetboek van Strafvordering is wraking van een lid van de raad mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het moet daarbij gaan om feiten of omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter. Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij of van het voorliggend geschil. Wraking is verder mogelijk als feiten en omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter, los van diens subjectieve instelling, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is. Bij dat laatste is ook van belang dat de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Elke tuchtrechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is tegen verzoeker, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is.

3.2 Ingevolge het bepaalde in artikel 513 lid 1 Sv en artikel 1 lid 5 van het Wrakingsprotocol moet een verzoek tot wraking worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. De gronden van het verzoek tot wraking zijn  gebaseerd op de (voormalige) neven-functies van de gewraakte tuchtrechters. Verzoeker is bij brieven van 28 februari 2022 opgeroepen voor de zitting van 28 maart 2022 en geïnformeerd over de samenstelling van de raad. Verzoeker heeft op 28 maart 2022, derhalve een maand nadat hij is geïnformeerd over de samenstelling van de raad een wrakingsverzoek bij de griffie van de raad ingediend, terwijl de gronden van het verzoek zijn gelegen in de op 28 februari 2022 reeds bekend zijnde (neven)functies van de gewraakte tuchtrechters. Partijen worden een maand voor de zitting over de samenstelling van de raad geïnformeerd, onder meer met het doel om partijen in de gelegenheid te stellen onderzoek te doen naar feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij mag van partijen worden verwacht dat zij dit onderzoek uitvoeren direct nadat zij op de hoogte zijn van de samenstelling van de raad. De door verzoeker aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegde (voormalige) neven-functies van de gewraakte tuchtrechters zijn eenvoudig te achterhalen. Omdat verzoeker het wrakingsverzoek pas een maand, nadat hij is geïnformeerd over de samenstelling van de raad, bij de raad heeft ingediend, heeft hij dit verzoek niet gedaan zodra hij bekend was, althans bekend had kunnen zijn, met de feiten en omstandigheden, die tot het wrakingsverzoek hebben geleid. De raad zal daarom, met gebruikmaking van artikel 4 van het Wrakingsprotocol raden van discipline, het wrakingsverzoek zonder behandeling ter zitting als kennelijk niet-ontvankelijk afwijzen.

3.3     De raad overweegt ten overvloede het volgende. Verzoeker heeft drie kwartier respectievelijk anderhalf uur voor aanvang van de mondelinge behandeling van de in 1.1 vermelde klachtzaken een verzoek tot wraking ingediend, terwijl verzoeker al geruime tijd op de hoogte was van de samenstelling van de raad en bekend was, althans bekend had kunnen zijn, met de (voormalige) neven-functies van de gewraakte tuchtrechters. Verzoeker heeft er voor gekozen om tot vlak voor de zitting met de indiening van zijn verzoek te wachten, zodat niet meer voor die zitting op het wrakingsverzoek kon worden beslist. De wrakingskamer is daarom van oordeel dat de indiening van het wrakingsverzoek geen ander doel dient dan verstoring van de procesgang en daarom moet worden beschouwd als misbruik van het recht op wraking. De wrakingskamer zal daarom op de voet van artikel 47 lid 2 Advocatenwet en artikel 515 lid 4 Wetboek van Strafvordering bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de onder 1.1 genoemde zaken niet meer in behandeling wordt genomen.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzoek tot wraking kennelijk niet-ontvankelijk; bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de klachtzaken 21-209,21-210,21-243,21-244,21-245 en 21-246 niet meer in behandeling wordt genomen.

Aldus beslist door mr. J.M.H. Schoenmakers, voorzitter, mrs. M.M.C. van de Ven en U.T. Hoekstra, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2022.

 

Griffier                                                                                     Voorzitter

 

De beslissing is verzonden op 14 april 2022