Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-03-2022

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2022:59

Zaaknummer

220037W

Inhoudsindicatie

Wraking. Het stond de kamer vrij om het beroep van klager op stukken af te doen zonder een mondelinge behandeling, omdat daarmee uitvoering wordt gegeven aan het procesreglement. Klager maakt misbruik van klachtrecht. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

BESLISSING van 18 maart 2022in de zaak 220037W

naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:

verzoeker

tegen:

1. mr. J. Blokland2. mr. E.L. Pasma3. mr. E.W. de Groot verweerders

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD EN HET HOF

1.1 Op 24 januari 2022 heeft de raad van discipline Amsterdam het verzet van verzoeker tegen de voorzittersbeslissing van 21 juli 2021 ongegrond verklaard.

1.2 Diezelfde dag heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de raad.

1.3  Op 1 februari jl. heeft de griffie per e-mail aan verzoeker bericht dat het hof de zaak 220037 in raadkamer, dat wil zeggen zonder mondelinge behandeling, op basis van de schriftelijke stukken zal beoordelen.

1.4 Per e-mail van 21 februari 2022 heeft de griffie aan verzoeker het volgende bericht:“Zoals u op 1 februari jl. per e-mail is medegedeeld door de griffie, zal het hof de zaak 220037 in raadkamer, dat wil zeggen zonder mondelinge behandeling, op basis van de schriftelijke stukken beoordelen. Het onderzoek in de zaak met het kenmerk 220037 is hiermee gesloten. U kunt dus geen stukken meer indienen. De samenstelling van de raadkamer is als volgt: mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. E.L. Pasma en E.W. de Groot, leden, en mr. M. van der Mark, griffier.Het hof zal op 4 april 2022 uitspraak doen. De beslissing zal u die dag worden toegestuurd.”

1.5 Diezelfde dag heeft verzoeker het volgende bericht:“WRAKING   leden   mr. Blokland, mr Pasma EN mr. de GrootAppellant [naam verzoeker] wraakt uw leden in aanhef benoemd.Wettelijke grondslag.Schenden Europese Rechten van de Mens. artikel 6.1 EVRMSchenden  recht op eerlijke proces gang  ook in tuchtrecht.Gezien financiële belang.  500.025,87 Euro  ex.  [15 mei 2020 ]  heeft appellant [naam verzoeker] recht op mondelinge zitting. Met inachtneming dat uw leden beroepshalve advocaat zijn, en uw voorzitter beroepshalve naast rechter ook.Dezelfde rechten opleiding volgde als uw mede leden.  Heeft elke rechtzoekende Staatsburger van Nederland en Europa recht op onafhankelijk Tuchtrecht spraak.Hoogachtend[naam verzoeker]Ingevoegde proces documenten al voor behandeling ingevoegd als stelplicht. Art; 150 R V.”

1.6 Verweerders hebben niet berust in het wrakingsverzoek en op 28 februari 2022 een verweerschrift ingediend. Daarop heeft klager gereageerd met zijn e-mail van dezelfde dag. 1.7  Het hof heeft het wrakingsverzoek behandeld op basis van de stukken in raadkamer.

2 BEOORDELING

wrakingsgrond2.1 Verzoeker -zo begrijpt de wrakingskamer- heeft een  wrakingsverzoek ingediend omdat hem op 21 februari 2022 is bericht dat het hof de zaak in raadkamer, dat wil zeggen zonder mondelinge behandeling, op basis van de schriftelijke stukken zal beoordelen. Verzoeker stelt recht te hebben op een mondelinge zitting.

verweer2.2 Verweerders voeren het volgende aan. Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van de raad waarbij een verzet tegen een voorzittersbeslissing ongegrond is verklaard. Gelet op het bepaalde in artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet zal eerst de ontvankelijkheid van het beroep moeten worden beoordeeld. Het hof heeft daarom toepassing gegeven aan artikel 3.4 van het procesreglement. Dat is aan verzoeker bericht op 21 februari 2022 (zie hierboven). Kennelijk is verzoeker het niet eens met deze beslissing. Het middel van wraking is niet bedoeld om beslissingen waar men het niet mee eens is aan te vechten. Het niet eens zijn met een beslissing is geen grond voor wraking, tenzij de motivering van de beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Van dat laatste is geen sprake. In de hoofdzaak is eerst de vraag aan de orde of verzoeker überhaupt ontvankelijk is in zijn beroep (doorbreken de aangevoerde gronden van beroep het appelverbod). Voor de beantwoording van die vraag is geen mondelinge behandeling noodzakelijk. Verzoeker maakt door zijn nauwelijks onderbouwde wrakingsverzoek misbruik van het middel van wraking. Dat is reden om verdere wrakingsverzoeken van verzoeker buiten behandeling te laten.

toetsingskader2.3 Bij de beoordeling van het wrakingsverzoek stelt het hof voorop dat een lid van het hof kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dit volgt uit het bepaalde in artikel 56 lid 6 Advocatenwet in verbinding met de artikelen 512 tot en met 519 Wetboek van Strafvordering (Sv), die van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. Het hof moet dus onderzoeken of dergelijke feiten of omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden. Uitgangspunt daarbij is dat een lid van het hof moet worden vermoed uit hoofde van zijn benoeming/verkiezing onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid ten opzichte van verzoeker vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is (HvD 23 september 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:164).

overwegingen wrakingskamer2.4 De wrakingskamer stelt voorop dat een onwelgevallige (processuele) beslissing van het hof geen grond kan vormen voor wraking. Daaronder valt ook de (processuele) beslissing om de zaak zonder mondelinge behandeling af te doen. Wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Reeds hierom is het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond.Overigens komt de wrakingskamer ook geen oordeel toe over de juistheid van die beslissing. Dit is, zoals verweerders terecht aanvoeren, slechts anders indien de motivering van de beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Beslissend is dan of de twijfel van verzoeker aan de onpartijdigheid van het lid van het hof door objectieve factoren wordt gerechtvaardigd.Verzoeker heeft in dit verband echter enkel een beroep gedaan op art. 6 EVRM en verwezen naar enige bijlagen zonder daarbij (een begin van) objectieve factoren aan te dragen, laat staan die te onderbouwen. Ook op die grond is het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond. Daarbij merkt de wrakingskamer op dat verweerders gebruik hebben gemaakt van de in het procesreglement neergelegde mogelijkheid om een zaak in raadkamer af te doen.

2.5 Ten slotte overweegt de wrakingskamer dat de wijze waarop verzoeker gebruik maakt van het wrakingsmiddel aan te merken is als misbruik van recht. De wrakingskamer wijst er in dit verband op dat:- verzoeker al in eerdere procedures kansloze wrakingsverzoeken heeft ingediend in welk verband de wrakingskamer verwijst naar de zaaknummers 210030W en 210030W2; - verzoeker herhaaldelijk lichtvaardige klachten tegen dekens heeft ingediend in welk verband de wrakingskamer onder meer verwijst naar de zaaknummers 210030, 210392, 210385;- verzoeker nog recentelijk bij brief van 3 februari 2022 het volgende is bericht:

“U heeft op 23 december 2021 (210392) en op 25 januari 2022 (220030) een klacht ingediend over respectievelijk de deken Den Haag en de deken Midden-Nederland. Zoals aan u is aangekondigd in de brief van 13 december 2018 en vervolgens ook is beslist in de beslissing van 12 maart 2019 heeft u een voorgeschiedenis van regelmatig en tevergeefs ingediende klachten over dekens van de Orde van Advocaten waardoor u misbruik maakt van het klachtrecht. Aan u is medegedeeld dat volgende klachten tegen dekens niet meer in behandeling worden genomen. Onder verwijzing naar eerder genoemde brief en beslissing van de voorzitter van het hof, informeer ik u hierbij dat uw klachten onder zaaknummers 210392 en 220030, die niet voldoende feitelijk zijn onderbouwd en ontoereikend zijn gemotiveerd niet in behandeling worden genomen. Dat betekent dat deze klachten niet zullen worden door verwezen.”

2.6 Op grond van art. 515 lid 4 Sv jo. 56 lid 6 Advocatenwet zal de wrakingskamer ook bepalen dat een volgend (wrakings)verzoek niet in behandeling wordt genomen. 

3 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

3.1 verklaart het wrakingsverzoek van 21 februari 2022 van verzoeker kennelijk ongegrond;

3.2 bepaalt dat de procedure wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

3.3 bepaalt dat een volgend (wrakings)verzoek niet in behandeling wordt genomen.

Deze beslissing is gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. V. Wolting en G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2022.

  

 

griffier voorzitter   

De beslissing is verzonden op 21 maart 2022.