Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-12-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:217

Zaaknummer

21-976/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht van klager kennelijk niet-ontvankelijk vanwege gebrek aan belang. Klacht van klaagster kennelijk ongegrond omdat niet kan worden vastgesteld dat verweerster de zaak daadwerkelijk aangenomen heeft.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenboschvan 29 december 2021

in de zaak 21-976/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

1. klager

2. klaagster

over:

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) van 7 december 2021 met kenmerk K21-083 (1491991), door de raad per e-mail ontvangen op 7 december 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 17.

 

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Klaagster heeft zich medio augustus 2019 tot verweerster gewend met het verzoek om rechtsbijstand.

1.2 Bij brief van 5 december 2019 heeft verweerster aan klaagster geschreven dat zij de zaak niet kan aannemen en dat zij de stukken terugzendt.

1.3 Bij brief van 21 juni 2021 heeft klaagster een klacht ingediend bij het kantoor van verweerster.

1.4 Bij brief van 6 juli 2021 heeft de klachtenfunctionaris gereageerd en aan klaagster onder meer geschreven:

“Ik begrijp dat het Juridisch Loket u naar [verweerster] heeft doorverwezen. Op of omstreeks 16 augustus 2019 heeft u een dik pakket met stukken bij ons op kantoor afgegeven. [Verweerster] had u een paar dagen daarvoor per e-mail bevestigd dat zij na ontvangst van de stukken die zou gaan bekijken om te beoordelen of zij de zaak zou aannemen of niet.”

1.5 Op 22 juli 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

 

2  KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerster dat zij hen zou helpen, maar dat niet heeft gedaan.

 

3 VERWEER

3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4 BEOORDELING

Klacht ten aanzien van klager

4.1 Allereerst moet de vraag worden beantwoord of klager voldoende belang heeft bij zijn klacht. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt immers slechts toe aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.

4.2 De voorzitter overweegt dat verweerster heeft gesteld dat zij door klaagster is benaderd met het verzoek om haar te adviseren en dat zij bij brief van 5 december 2019 heeft aangegeven deze opdracht niet te aanvaarden. De brief van 5 december 2019 is aan klaagster geadresseerd. Verder heeft de klachtenfunctionaris van verweersters kantoor bij brief van 6 juli 2021 gereageerd op een (kennelijk) door klaagster ingediende klacht. Klager, kennelijk de partner van klaagster, heeft de onderhavige tuchtklacht ingediend tegen verweerster en daarnaast in de klachtprocedure aangegeven dat verweerster in 2019 steeds contact had met klaagster. Dat klager op enigerlei wijze betrokken is (geweest) in de kwestie tussen klaagster en verweerster, heeft de voorzitter op grond van de overgelegde stukken niet kunnen vaststellen. Daarmee heeft klager geen eigen en/of rechtstreeks belang bij deze tuchtklacht tegen verweerster. Dat in het kader van deze tuchtprocedure enkele brieven van klaagster zijn overgelegd, maakt dat niet anders.

4.3 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter klager, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaren in zijn klacht tegen verweerster.

Klacht ten aanzien van klaagster

4.4 Hoewel niet volledig vaststaat of klaagster zich ook daadwerkelijk als klaagster gesteld heeft, leidt de voorzitter uit de overgelegde stukken af dat zij wel degelijk ook zelf heeft willen klagen over het handelen en/of nalaten van verweerster, gelet op de brieven van klaagster die in deze procedure zijn overgelegd. De voorzitter merkt ook klaagster daarom aan als klagende partij en zal haar klacht over verweerster inhoudelijk beoordelen.

4.5 De voorzitter overweegt dat klaagster zich tot verweerster heeft gewend voor rechtsbijstand, maar dat niet kan worden vastgesteld dat verweerster de zaak daadwerkelijk heeft aangenomen. De voorzitter kan alleen vaststellen dat verweerster naar de stukken zou kijken en vervolgens zou beoordelen of zij de zaak zou aannemen of niet. Dat verweerster klaagsters zaak niet in behandeling heeft genomen en haar dus niet heeft geholpen, is gelet daarop niet onbetamelijk. Dat klaagster schade heeft gelegen als gevolg van het feit dat verweerster de zaak niet heeft aangenomen, kan de voorzitter op grond van de overgelegde stukken evenmin vaststellen. Van onbetamelijk handelen door verweerster jegens klaagster is de voorzitter niet gebleken. De klacht van klaagster is daarom kennelijk ongegrond.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht van klager, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk; de klacht van klaagster, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 december 2021.

Griffier                                                            Voorzitter