Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-06-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:209

Zaaknummer

21-178

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing.  Klacht over onvoldoende deskundig en onvoldoende voortvarend optreden door verweerder is onvoldoende onderbouwd. Excessief declareren niet gebleken. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 14 juni 2021in de zaak 21-178/AL/GLDnaar aanleiding van de klacht van:

klager gemachtigde J.M.oververweerdergemachtigde: mr. van O., advocaat te H.

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 22 februari 2021 met kenmerk K 20/46, door de raad digitaal op diezelfde datum ontvangen, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 14.

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.1.1    De belangen van klager in een procedure in het kader van de beëindiging van een samenlevingsovereenkomst met zijn toenmalige partner zijn in de periode 2018 tot en met 2019 door verweerder behartigd.1.2    Bij brief van 23 juli 2018 aan klager heeft verweerder de opdracht bevestigd. In de opdrachtbevestiging zijn de algemene voorwaarden van toepassing verklaard en is het volgende opgenomen ten aanzien van de kosten:

“Wij kwamen echter overeen dat ik u op betalende basis zal bijstaan en dat u geen beroep zult doen op het stelsel van gefinancierde rechtsbijstand. U bent ermee bekend, dat ik mijn werkzaamheden declareer, bij wijze van vooruitbetaling, op basis van een uurtarief (groot € 195,00 excl./ € 235,95 incl.) Ik wijs u erop dat indien u van een toegevoegd advocaat gebruik wenst te maken, u zich te allen tijden, dat wil zeggen ook ten tijde van de uitvoering van de opdracht, tot een andere advocaat kunt wenden.”

1.3    Op de volgende data heeft verweerder bij klager een voorschot in rekening gebracht:-    23 juli 2018: € 1.486,49 inclusief btw;-    3 oktober 2018: € 743,24 inclusief btw;-    20 november 2018: € 1.734,23 inclusief btw;-    24 januari 2019: € 4.202,21 inclusief btw;-    21 februari 2019: € 2.477,48 inclusief btw;-    18 maart 2019: € 2.477,48 inclusief btw;-    15 april 2019: € 1.734,23 inclusief btw.In totaal is aan voorschotten een bedrag van € 14.855,36. Klager heeft deze voldaan.1.4    Op de volgende data heeft verweerder aan klager een tussentijdse declaratie gezonden:-    3 oktober 2018: € 279,95 inclusief btw;-    20 november 2018: € 537,61 inclusief btw;-    24 januari 2019: € 334,46 inclusief btw;-    21 februari 2019: € 12,39 inclusief btw;-    14 maart 2019: € 874,55 inclusief btw;-    15 april 2019: € 867,12 inclusief btwIn totaal een bedrag van € 2.905,13.1.5    Bij vonnis van 3 juli 2019 heeft de rechtbank Gelderland is onder andere overwogen:

“Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [B] het verweer van [klager] onvoldoende gemotiveerd weersproken. De enkele stelling van [B] dat zij zich niet kan herinneren dat [klager] diverse schulden voor haar heeft afgelost, althans dat dit slechts een bedrag van € 300,- zou betreffen, legt geen gewicht in de schaal. Datzelfde geldt voor de stelling van [B] dat zij nooit heeft ingestemd met de verbouwing van de woning en dat zij er niet van op de hoogte was dat het saldo op de gezamenlijke rekening hiervoor werd aangewend. [Klager] heeft immers tijdens de comparitie van partijen onweersproken aangevoerd dat [B] zelf aanwezig is geweest tijdens de verbouwingswerkzaamheden aan de woning. [B] heeft ook erkend dat zij de door [klager] tijdens de comparitie getoonde factuur heeft ondertekend. Bovendien heeft [B] er, blijkens de vaststellingsovereenkomst, kennelijk bewust voor gekozen om schadevergoeding te laten uitbetalen op de gezamenlijke rekening. De stelling dat zij vervolgens geen zeggenschap zou hebben gehad over deze rekening, heeft [B] niet onderbouwd en zij heeft daaraan evenmin rechtsgevolgen verbonden.”

1.6    Op 10 maart 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder, in aanvulling op de aanbiedingsbrief, tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:a)    met onvoldoende deskundigheid en met onvoldoende inzet voor klager te hebben opgetreden in de procedure;b)    te veel uren in rekening te hebben gebracht, terwijl sprake was van een simpele procedure. Klager heeft de voorschotten en declaraties onder druk betaald omdat verweerder anders met de behandeling van de zaak zou stoppen.

3    VERWEER Volgens verweerder heeft hij met klager een uurtarief afgesproken zoals ook aan klager is schriftelijk bevestigd in zijn e-mail van 23 juli 2018. Zijn werkzaamheden zijn maandelijks gedeclareerd en daarbij is een urenspecificatie gevoegd. Ook telefonisch heeft verweerder aan klager nog een toelichting gegeven op de door hem bestede tijd. Zonder protest heeft klager de voorschotdeclaraties betaald, die uiteindelijk zijn verrekend met de verschillende declaraties. De door verweerder verrichte werkzaamheden waren in het belang van klager noodzakelijk en hebben voor klager tot een gunstig vonnis geleid, omdat de vorderingen van de wederpartij zijn afgewezen. Als klager niet tevreden met de kwaliteit van zijn werkzaamheden was geweest, had hij tussentijds de opdracht kunnen beëindigen. Dat heeft klager niet gedaan, aldus verweerder.

4    BEOORDELING Klachtonderdeel a) 4.1    In dit klachtonderdeel staat centraal of verweerder de zaak van klager tegen zijn ex-partner heeft behandeld met voldoende zorg ten opzichte van de belangen van klager, als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.4.2    De voorzitter hanteert hierbij als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).4.3    Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De voorzitter toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).4.4    Het verwijt dat verweerder onvoldoende deskundig en onvoldoende voortvarend de volgens klager simpele procedure voor hem heeft gedaan, is onvoldoende onderbouwd. Nu de feitelijke grondslag aan dit klachtonderdeel ontbreekt, wordt klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond verklaard.Klachtonderdeel b)4.5    De voorzitter stelt voorop dat de tuchtrechter waakt tegen excessief declareren. Of een declaratie als excessief moet worden aangemerkt, hangt af van alle omstandigheden van het geval.4.6    Van excessief declareren is de voorzitter op grond van de stukken niet gebleken. Tussen partijen is een uurtarief afgesproken. Verweerder heeft tussentijds declaraties verstuurd die hij schriftelijk en ook mondeling heeft gespecificeerd. Klager heeft de declaraties ook voldaan. Feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de aan klager in rekening gebrachte tijd buitensporig zou zijn, zijn gesteld noch gebleken.4.7    Evenmin is de voorzitter uit de stukken gebleken dat verweerder klager onder druk heeft gezet om tussentijdse declaraties/ voorschotnota’s te betalen. Voor zover klager dat zo heeft gevoeld, kan dat verweerder echter tuchtrechtelijk niet worden verweten. Het stond klager immers vrij om tussentijds de opdracht met verweerder te beëindigen om een andere advocaat te zoeken indien hij ontevreden was. Dat heeft hij echter niet gedaan.4.8    Verweerder heeft aldus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager gehandeld, zodat de voorzitter klachtonderdeel b) eveneens kennelijk ongegrond zal verklaren.

BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2021.

Griffier                                                        Voorzitter

Verzonden d.d. 14 juni 2021