Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-09-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:236

Zaaknummer

21-453/A/A

Inhoudsindicatie

Klacht over de eigen advocaat is deels gegrond. Er is een waarschuwing opgelegd. Verweerder heeft nagelaten om schriftelijk vast te leggen wat de kansen en risico’s, waaronder die van een proceskostenveroordeling, waren en aan klager te bevestigen.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdamvan 27 september 2021in de zaak 21-453/A/Anaar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE1.1    Op 30 december 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.1.2    Op 18 mei 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1311377/EJH/KV van de deken ontvangen.1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 27 augustus 2021. Daarbij was verweerder aanwezig.1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.  Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van klaagster van 3 juni 2021 met bijlagen en de e-mail van klaagster van 23 augustus 2021, waarin zij met redenen omkleed heeft aangegeven niet op de zitting van de raad te zullen verschijnen. Verder heeft de raad – na de zitting – kennisgenomen van de e-mail van verweerder van 3 september 2021 en van de e-mail van klaagster van 16 september 2021 met bijlagen.

2    FEITEN2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.2.2    Verweerder heeft klaagster op toevoegingsbasis bijgestaan in een geschil met de woningbouwvereniging. Klaagster is medio 2019 verhuisd naar een andere woning in hetzelfde complex.2.3    Bij brief van 9 mei 2019 heeft verweerder klaagster naar aanleiding van hun gesprek op 8 mei 2019 bevestigd dat hij haar opdracht tot juridische bijstand heeft aangenomen. Blijkens de bespreking en de stukken die klaagster heeft overgelegd, is er overduidelijk een probleem met de boiler, dan wel met betrekking tot de boiler, gezien het verbruik van water en elektra, dat vele malen hoger ligt dan dat van ander bewoners van het complex. Verweerder zal eerst trachten de woningbouwvereniging tot enige compensatie te bewegen, en mocht dat niet lukken een gerechtelijke procedure aanhangig maken. Van een eventuele gerechtelijke procedure verwacht verweerder een positieve uitslag, aldus deze brief.2.4    Bij brief van 26 juni 2019 heeft verweerder de woningbouwvereniging verzocht de klachten van klaagster over de hoge nota’s voor water en elektra serieus te nemen en vermeld dat klaagster daarvoor compensatie wenst. Op 18 juli 2019 heeft verweerder de woningbouwvereniging een rappelbrief gestuurd omdat zij niet op zijn brief van 26 juni 2019 had gereageerd. Op 5 augustus 2019 heeft verweerder de woningbouwvereniging opnieuw een rappelbrief gestuurd, omdat zij niet op zijn brieven van 26 juni 2019 en 18 juli 2019 had gereageerd.2.5    Bij brief van 4 september 2019 heeft verweerder de woningbouwvereniging onder verwijzing naar een e-mailbericht van de woningbouwvereniging verzocht om per omgaande op het verzoek om compensatie te reageren.2.6    Bij e-mail van 9 september 2019 heeft de woningbouwvereniging verweerder geschreven dat het verbruik van de boiler van klaagster niet afwijkt ten opzichte van het gemiddelde verbruik van een oude boiler en dat zij geen reden ziet om klaagster tegemoet te komen in haar kosten.2.7    Bij brief van 19 september 2019 heeft verweerder de woningbouwvereniging geschreven dat klaagster van mening is dat het verbruik wel degelijk afwijkt van het gemiddelde verbruik, in die zin dat het verbruik vele malen hoger ligt dan mag worden verwacht en ook in vergelijking met andere bewoners van het complex. Verweerder heeft in deze brief de woningbouwvereniging verzocht haar standpunt ten aanzien van het verbruik en compensatie te heroverwegen en verzocht hem per omgaande informatie te verstrekken over het door de woningbouwvereniging gestelde gemiddeld verbruik, althans cijfermatige informatie.2.8    Bij brief van 15 november 2019 heeft verweerder de woningbouwvereniging een rappelbrief gestuurd omdat de woningbouwvereniging niet had gereageerd op zijn brief van 19 september 2019.2.9    Bij brief van 9 december 20919 heeft verweerder de woningbouwvereniging verzocht om, in aanmerking nemend dat volgens haar het verbruik van klaagster niet afwijkt ten opzichte van het gemiddelde verbruik van een oude boiler, gegevens over het gemiddelde verbruik van een oude boiler, dan wel het gemiddelde verbruik van andere bewoners van het complex te verstrekken.2.10    Bij e-mail van 13 december 2019 heeft de woningbouwvereniging verweerder geschreven dat als klaagster gecompenseerd wil worden, zij alsnog een verhoogd verbruik door een gebrek waarvoor de woningbouwvereniging aansprakelijk is, moet aantonen. Op grond van de aangeleverde stukken is geen afwijkend verbruik geconstateerd zodat de woningbouwvereniging geen reden ziet te compenseren, aldus deze e-mail.2.11    Bij brief van 19 december 2019 heeft verweerder de woningbouwvereniging geschreven dat hij bijgaand informatie doet toekomen over het gemiddeld gebruik die klaagster heeft verzameld aan de hand van informatie van andere bewoners met een soortgelijk appartement als dat van klaagster. Het is volstrekt duidelijk dat sprake is van een gebrek dan wel gebreken aan de boiler in het vorige appartement van klaagster en dat de woningbouwvereniging aansprakelijk is voor de hoge kosten die dat voor klaagster met zich heeft gebracht. Afsluitend heeft verweerder vermeld dat, indien de woningbouwvereniging geen voorstel tot compensatie doet, hij van klaagster de opdracht heeft tot het aanhangig maken van een gerechtelijke procedure.2.12    Bij brief van 27 januari 2020 heeft verweerder klaagster bericht dat de woningbouwvereniging ook niet op zijn laatste brief heeft gereageerd, zodat enkel nog een gerechtelijke procedure resteert, waartoe hij een begin zal maken.2.13    Bij brief van 20 mei 2020 heeft verweerder de woningbouwvereniging meegedeeld dat de zaak door omstandigheden enige vertraging heeft opgelopen, maar dat inmiddels aan de hand van de stukken de schade over de afgelopen acht jaar duidelijk is geworden en enigszins berekend. Alhoewel de berekende schade veel hoger ligt, wenst klaagster genoegen te nemen met een bedrag van € 4.500,- tegen finale kwijting. Het aanbod wordt gedaan onder een strikte termijn van 7 dagen na dagtekening van de brief en komt derhalve na deze termijn te vervallen, aldus deze brief.2.14    Op 26 mei 2020 heeft verweerder aan klaagster een afschrift van de concept-dagvaarding gestuurd.2.15    Bij e-mail van 28 mei 2020 heeft de woningbouwvereniging verweerder laten weten dat ze het voorstel van verweerder afwijst. Daarbij is vermeld dat het voorstel geen enkele onderbouwing bevat en dat een berekening ontbreekt. Maar al zou er een berekening zijn toegevoegd, dan ontbreekt nog steeds het bewijs dat sprake is van een verhoogd verbruik door een gebrek waarvoor de woningbouwvereniging aansprakelijk is. Indien verweerder desondanks besluit om te procederen, dan zal de woningbouwvereniging een veroordeling vragen van klaagster in de nodeloos te maken en gemaakte - daadwerkelijke - proceskosten aan de zijde van de woningbouwvereniging, aldus deze e-mail.2.16    Op 19 juni 2020 heeft verweerder namens klaagster de woningbouwvereniging gedagvaard. In de dagvaarding is de rechtbank, team kanton, verzocht om de woningbouwvereniging te veroordelen om aan klaagster te voldoen een bedrag van€ 4.583,- te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede de woningbouwvereniging te veroordelen in de kosten van het geding. Bij de dagvaarding heeft verweerder 14 producties gevoegd. Op 24 juni 2020 heeft verweerder een afschrift van de originele betekende dagvaarding naar klaagster gestuurd. Op onderscheidenlijk 7 oktober 2020 en 29 oktober 2020 heeft verweerder nog producties 15 en 16 ingediend.2.17    Bij e-mail van 6 oktober 2020 heeft de heer C. namens klaagster aan verweerder meegedeeld dat hij recent ermee bekend is geraakt dat er energiemeters bestaan, waarmee per apparaat het energiegebruik gemeten kan worden en verweerder gevraagd of de woningbouwvereniging in gebreke kan worden gesteld voor het feit dat zij deze mogelijkheid nooit naar voren heeft gebracht.2.18    Op 11 november 2020 heeft een mondelinge behandeling bij de kantonrechter plaatsgevonden.2.19    Bij vonnis van 8 december 2020 heeft de kantonrechter de vordering van klaagster afgewezen omdat die onvoldoende was onderbouwd. De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat ter zitting was gebleken dat de boiler op 21 februari 2012 door de woningbouwvereniging was vervangen naar aanleiding van klachten van klaagster over haar hoge elektra- en watergebruik en dat klaagster geen informatie over de situatie van na die datum had overgelegd behoudens water- en elektriciteitsafrekeningen waaruit een hoog verbruik zou blijken. Dat de combinatie hoog water- en elektraverbruik duidt op het wegens een mankement blijven openstaan van de overstort van de boiler, zoals door verweerder ter zitting was bepleit, was volgens de kantonrechter niet onderbouwd. Geconcludeerd wordt dan ook dat een gebrek aan de huidige boiler niet aannemelijk is gemaakt. De kantonrechter heeft verder overwogen dat klaagster de berekening van de gevorderde hoofdsom niet had gespecificeerd. Wel is duidelijk dat klaagster voor de berekening van de hoofdsom was uitgegaan van de periode vanaf augustus 2010. Of klaagster bij haar berekening met de uitbetaling (in 2012) van € 639,15 als compensatie voor de periode van augustus 2010 tot en met 21 februari 2021 rekening had gehouden, valt niet vast te stellen. Ook valt niet vast te stellen of verjaring van (een deel van) haar vordering is verdisconteerd in de gevorderde hoofdsom, aldus het vonnis. De kantonrechter heeft klaagster veroordeeld in de proceskosten en de nakosten.2.20    Op 30 december 2020 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.2.21    Op 31 mei 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder het vonnis van de kantonrechter van 8 december 2020 aan het adres van klaagster betekend en het bevel gedaan om binnen twee dagen een bedrag van in totaal € 712,28 (proceskosten, nakosten en kosten exploit) te voldoen.

3    KLACHT3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.a)    Verweerder heeft klaagster niet goed bijgestaan tijdens de zitting; verweerder heeft geen pleitnota ingediend, slechts herhaald was in de dagvaarding stond en klaagster er niet op voorbereid dat aan haar veel vragen zouden worden gesteld.b)    Verweerder heeft geen goed verweer gevoerd; veel punten die door klaagster zijn aangevoerd zijn door verweerder niet naar voren gebracht.c)    Verweerder heeft de door klaagster aangeleverde overzichten niet gecompleteerd.d)    Verweerder heeft de kansen van klaagster steeds positief ingeschat, terwijl klaagster de zaak inmiddels heef verloren en nu met een proceskostenveroordeling wordt geconfronteerd. Als verweerder vraagtekens zou hebben geplaatst, zou klaagster de zaak hebben ingetrokken.e)    Verweerder heeft onvoldoende stukken overgelegd en onvoldoende argumenten aangevoerd om klaagsters stellingen te bewijzen.f)    Verweerder heeft de belangen van klaagster niet actief en voortvarend behartigd.

4    VERWEER4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING5.1    De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die die advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan hetgeen binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. In dat verband is onder meer van belang dat Gedragsregel 16, lid 1 voorschrijft dat een advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken en dat hij, ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt dient te bevestigen.De klachtonderdelen a), b), c) en e) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.5.2    Klaagster heeft bij deze klachtonderdelen onder meer toegelicht dat op haar verzoek ter voorbereiding van de zitting bij de kantonrechter van 11 november 2020 op 4 november 2020 een gesprek heeft plaatsgevonden en dat dit gesprek niet langer dan een half uur heeft geduurd. Volgens klaagster heeft verweerder haar in dit gesprek verteld dat de kantonrechter aan haar hooguit één vraag zou stellen. Op de zitting stelde de kantonrechter haar echter veel meer vragen. Klaagster heeft verder naar voren gebracht dat verweerder een door haar verstrekte lijst met apparaten en de informatie over energiemeters niet in de procedure heeft ingebracht. Ook heeft verweerder ter zitting van de kantonrechter geen pleitnota ingediend, terwijl de woningbouwvereniging dat wel heeft gedaan, en heeft verweerder geen goed verweer gevoerd. Zo heeft hij over de gestelde vordering van € 4.583,- slechts opgemerkt dat dit bedrag het verschil was tussen het gemiddelde verbruik van water en elektra en het verbruik dat bij klaagster in rekening is gebracht, aldus klaagster. Dit terwijl verweerder uit de conclusie van antwoord van de woningbouwvereniging moest weten dat de woningbouwvereniging dit bedrag betwistte.5.3    De raad overweegt als volgt. Verweerder heeft verklaard dat een gesprek met een cliënt voorafgaand aan een zitting bij hem standaard is en dat hij op 4 november 2020 met klaagster minimaal een uur heeft gesproken. Tijdens dat gesprek heeft hij haar geïnstrueerd de stukken, de dagvaarding en de conclusie van antwoord, goed door te nemen, aangezien de kantonrechter aan haar de meeste vragen zou stellen, aldus verweerder. Naar het oordeel van de raad is de duur van het gesprek, waarover klaagster en verweerder van mening verschillen, op zichzelf geen graadmeter voor de kwaliteit ervan. Wat verweerder en klaagster tijdens het gesprek over en weer hebben gezegd, kan de raad niet nagaan. De raad ziet daarom geen aanknopingspunten om verweerder te verwijten dat hij klaagster onvoldoende heeft voorbereid op de zitting bij de kantonrechter.  5.4    De raad overweegt verder het volgende. Verweerder heeft een concept-dagvaarding en een afschrift van de originele betekende dagvaarding aan klaagster gestuurd. Klaagster heeft op deze stukken niet inhoudelijk gereageerd. In de dagvaarding is onder verwijzing naar 14 producties aangevoerd dat het water- en elektragebruik van klaagster in relatie tot dat van een aantal buren erg hoog was door een gebrek aan de boiler. Ook al zou er geen sprake zijn van een gebrek, feit is dat de boiler niet geschikt is voor een woonhuis, zo valt in de dagvaarding verder te lezen. Naderhand heeft verweerder nog 2 producties ingediend. Dat verweerder de lijst met apparaten en de informatie over energiemeters niet heeft ingebracht en ter zitting van de kantonrechter geen pleitnota had, past naar het oordeel van de raad bij de vrijheid die verweerder heeft bij het behartigen van de belangen van klaagster. Daarbij neemt de raad in aanmerking dat verweerder heeft toegelicht dat de lijst met apparaten volgens hem geen toegevoegde waarde had en dat hij met de informatie over de energiemeters niet uit de voeten kon, te minder omdat klaagster inmiddels was verhuisd. De raad overweegt verder dat het ontbreken van een pleitnota, terwijl de woningbouwvereniging die wel had - hetgeen verweerder overigens heeft weersproken - niet de conclusie rechtvaardigt dat het optreden van verweerder ter zitting niet voldeed aan wat van een redelijk bekwame en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. Ook overigens ziet de raad daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Verweerder heeft toegelicht dat hij ter zitting heeft benadrukt dat de reden van het hoge water- en elektragebruik een mankement van de overstort van de boiler was, die niet was vervangen toen in 2011-2012 de boiler is vervangen. Ook heeft hij, naar gesteld, de opbouw van de vordering ter zitting nog nader toegelicht, hoewel deze volgens verweerder eenvoudig uit de stukken was af te leiden. In dit verband heeft verweerder verder opgemerkt dat hem pas uit de stukken die de woningbouwvereniging ter gelegenheid van de mondelinge behandeling had overgelegd, bleek dat zij klaagster in 2012 enige compensatie had betaald. Klaagster had hem hierover nooit geïnformeerd. De raad concludeert dat onder de gegeven feiten en omstandigheden geen grond bestaat voor het oordeel dat het werk van verweerder niet voldeed aan hetgeen binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Dat de kantonrechter de door verweerder ingestelde vordering heeft afgewezen, maakt dit niet anders. Klaagster kan verweerder niet verantwoordelijk houden voor de negatieve afloop van de procedure. Verweerder heeft bovendien verklaard dat hij mogelijkheden had gezien om tegen het vonnis in hoger beroep te gaan en te trachten alsnog een schikking te bereiken. De raad zal gelet op het voorgaande de klachtonderdelen a), b), c) en e) ongegrond verklaren.Klachtonderdeel d)5.5    In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij haar steeds heeft voorgehouden dat zij een sterke zaak had en dat hij een schikking verwachtte, terwijl ze de zaak heeft verloren en in de proceskosten is veroordeeld.5.6    Verweerder heeft ter zitting van de raad verklaard dat hij met klaagster heeft gesproken over het risico dat ze de zaak zou kunnen verliezen, maar dat hij de zaak heeft ingeschat als een erg sterke zaak. Hij heeft klaagster met het oog op een eventuele schikking gevraagd met welk bedrag zij tevreden zou zijn. De woningbouwvereniging bleek echter niet bereid om te schikken. Daarnaar ter zitting gevraagd heeft verweerder verklaard dat hij aan klaagster niet schriftelijk heeft bevestigd wat de risico’s waren als de zaak zou worden verloren.5.7    De raad stelt voorop dat een advocaat de kansen en risico’s van een zaak, waaronder die van een proceskostenveroordeling, met zijn cliënt behoort te bespreken. Daarbij behoort hij zich ervan te vergewissen of zijn cliënt alles goed heeft begrepen en overziet. Bovendien behoort een advocaat belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Vergelijk de beslissingen van het Hof van Discipline van 21 september 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:192, en van 23 augustus 2021, ECLI:NL:TAHVD:2021:150.5.8    De raad overweegt als volgt. Omdat klaagster er niet op had gerekend dat de zaak zou worden verloren en zij in de proceskosten zou worden veroordeeld, is misverstand en geschil tussen haar en verweerder ontstaan. Dat verweerder, naar gesteld, met klaagster het risico heeft besproken dat klaagster de zaak zou kunnen verliezen, ontsloeg hem, wat daarvan zij, niet van de verplichting om schriftelijk vast te leggen wat de kansen en risico’s, waaronder die van een procesveroordeling, waren en aan klaagster te bevestigen. Dit geldt te meer nu verweerder, omdat hij klaagster op toevoegingsbasis bijstond, ermee bekend was dat voor haar een proceskostenveroordeling een forse aderlating zou zijn. Door dit na te laten, heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De raad zal daarom dit klachtonderdeel gegrond verklaren.Klachtonderdeel f)5.9    In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder – kort gezegd – onvoldoende voortvarendheid te hebben betracht. Volgens klaagster liet verweerder weinig van zich horen. Pas als klaagster belde over de voortgang van de zaak kwam verweerder weer in actie, aldus klaagster.5.10    De raad overweegt als volgt. Verweerder heeft naar voren gebracht dat hij van het begin af aan heeft aangegeven dat hij eerst zou trachten de woningbouwvereniging tot enige compensatie te bewegen voordat hij een procedure zou starten. Uit het klachtdossier volgt dat verweerder inderdaad uitvoerig met de woningbouwvereniging hierover heeft gecorrespondeerd voordat hij een procedure aanhangig heeft gemaakt. Dat verweerder pas in actie kwam als klaagster hem belde, is niet gebleken en rechtvaardigt zonder nadere toelichting niet de conclusie dat verweerder vanwege een gebrek aan voortvarendheid tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad zal daarom klachtonderdeel f) ongegrond verklaren.

 MAATREGEL

5.11    Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door na te laten om belangrijke informatie over de kansen en risico’s, waaronder die van een proceskostenveroordeling, schriftelijk vast te leggen. De raad zal verweerder daarom een maatregel opleggen. De raad acht een waarschuwing passend en geboden.

6    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 6.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk  gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.6.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten enb) € 500,- kosten van de Staat.

6.3    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSINGDe raad van discipline:-    verklaart klachtonderdeel d) gegrond;-    verklaart de klachtonderdelen a), b), c), e) en f) ongegrond;-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald.

Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, mrs. R. Lonterman en C.C. Horrevorts, leden, bijgestaan door mr. I.R. van der Veen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 september 2021.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 27 september 2021