Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-09-2021
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2021:181
Zaaknummer
210030W
Inhoudsindicatie
Wrakingsverzoek. Verzoeker heeft verweerders gewraakt omdat is geweigerd de zitting van 28 mei 2021 aan te houden en omdat is geweigerd het e-mailbericht van 20 mei 2021 van verzoeker gericht aan de griffie van het hof bij de behandeling van zijn zaak te betrekken en het terzijde te leggen. Een onwelgevallige (processuele) beslissing van het hof kan geen grond vormen voor wraking; wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het procesreglement is correct toegepast. Het wrakingsverzoek wordt kennelijk ongegrond verklaard.
Uitspraak
BESLISSING
van 20 september 2021
in de zaak 210030W
naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:
verzoeker
tegen:
mr. T. Zuidema, voorzitter van het Hof van Discipline
mr. P.T. Gründemann, kroonlid
en mr. H.J.P. Robers, advocaatlid
verweerders
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD EN HET HOF
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 11 januari 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Amsterdam (zaaknummer: 20-032/A/A). In deze beslissing zijn de klachtonderdelen a en b van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard en is onderdeel c van verzoekers klacht, voor zover dit gaat over de periode vóór 21 februari 2019, niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige ongegrond.
1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2021:8 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
1.3 Verzoeker heeft daartegen op 11 januari 2021 beroep ingesteld bij het hof. Het beroep is geregistreerd onder zaaknummer 210030.
1.4 Verzoeker en de verwerend advocaat zijn door het hof per brief van 5 maart 2021 opgeroepen voor de mondelinge behandeling van de zaak 210030 op 28 mei 2021. In de oproepingsbrief is de samenstelling van de behandelend kamer van het hof vermeld, zijnde: mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. P.T. Gründemann, H.J.P. Robers, leden, en mr. A.M. van der Hoorn, griffier. Ook is in deze brief vermeld dat 10 kalenderdagen vóór de zitting door beide partijen stukken kunnen worden ingediend en dat stukken die binnen 10 kalenderdagen voor de zitting worden ingediend niet bij de zaak worden betrokken en terzijde zullen worden gelegd.
1.5 In een e-mail van 30 april 2021 heeft de griffie van het hof aan verzoeker de inventaris van stukken toegezonden en een afschrift van het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van de raad.
1.6 In een e-mail van 10 mei 2021 verzoekt verzoeker om aanhouding van de zitting van 28 mei 2021. Verzoeker schrijft het volgende:
“Geachte Griffie Hof Utrecht
Appellant klager verzoek u de volgde processtukken in te voegen.
1.1 aanvullende processtukken Centrale Raad Van Beroep te Utrecht
1.2 brief 10 mei 2021 .aanvullende verklaring BIG arts dr [R.] .
tevens bewijs dat uitvoering instituut UWV Nederland en voorloper
bewust het Origineel Verzuim en volledig Hersteld Document.
15 februari 1999 en 8 maart 1999. Vervalste.
Bestreden verzuim 15 februari 1999. Eindigde op 19 maart 1999.
UWV Nederland had Nihil jurisdictie over appellant na 19 maart 1999.
Tot en met einde wachttijd september 2004.
Met verzoek aanhouden zitting 28 mei 2021 in verband lopende
Hoger Beroepen en lopende Civiele rechtszaken op eigen titel gevoerd.
Verhinder data juni 2021 wordt aan uw Griffie komende week doorgegeven.”
1.7 In een e-mail van 18 mei 2021 heeft de griffie van het hof verzoeker bericht dat het verzoek om aanhouding niet valt onder klemmende redenen zoals genoemd in artikel 3.6 van het procesreglement van het hof, zodat het verzoek om aanhouding wordt afgewezen en de zitting doorgang zal vinden op 28 mei 2021.
1.8 In een e-mail van 18 mei 2021 heeft verzoeker het volgende aan de griffie gezonden:
“Geachte griffie medewerker
In verband met lopende Kort Geding versus UWV . [ artikel 382 Rv ].
En voorbereiding Cassatie Beroepen versus Belastingdienst Nederland/ RvR. is het niet mogelijk om op 28 mei 2021
Te verschijnen. Verwijs u naar 3 van de 12 lopende recht zaken.
Met inachtneming dat verhinderdata wel aan tucht recht advocaten verleend wordt.
Mail bericht bevatte ook proces stukken die in geding ingebracht zijn.”
1.9 In een e-mail van 20 mei 2021 heeft verzoeker zonder begeleidend schrijven aan de griffie de inhoud van een aantal e-mailberichten toegezonden.
1.10 In een e-mail van 25 mei 2021 heeft de griffie van het hof verzoeker het volgende bericht:
“Geachte [verzoeker],
Onderstaande e-mail d.d. 20 mei 2021 zonder begeleidend schrijven of kenmerk is op 20 mei 2021 ter
griffie ontvangen.
Indien u deze stukken met betrekking tot 210030 heeft toegezonden voor de zitting van 28 mei 2021,
dan is dit binnen 10 dagen voor de zitting. Dat is te laat zoals blijkt uit de definitieve oproep die u voor
de zitting heeft ontvangen. Deze e-mail zal het Hof van Discipline dan ook niet bij de behandeling van
uw zaak betrekken en wordt terzijde gelegd.”
1.11 In een e-mail van 25 mei 2021 heeft verzoeker de griffie van het hof het volgende bericht:
“Wraking mr T.Zuidema / mrs grundeman -Roberst
Geachte griffie
Uw bericht 25 mei 2021 is ter kennisgeving aangenomen.
Proces stukken rappel ingevoegd. Zijn u ruim op tijd binnen termijn
Overhandigd.
In verband lopende 12 Beroepen Hoge Raad Der Nederlanden.
Kort geding rechtbank Rotterdam / Zutphen.
Alsmede voorbereiding lopende zittingen rechtbank Groningen en Den Haag.
Waarvoor terecht! aanhouding zitting door advocaten wel wordt toegewezen.
Wraakt [verzoeker] uw voorzitter heer Zuidema -heer vrouw Grunderberg en heer/ vrouw Roberts.
Schending artikel 6.1 EVRM .
Verzoek om recht op mondelinge zitting Wrakingkamer.”
1.12 Verweerders hebben niet berust in het wrakingsverzoek. Op 3 juni 2021 heeft de voorzitter van de gewraakte kamer namens alle verweerders onder meer het volgende bericht:
“(…)
Voor zover het wrakingverzoek is gestoeld om de weigering om de mondelinge behandeling van de
zaak aan te houden is dit verzoek te laat gedaan.
(…)
Voor zover het wrakingsverzoek is gegrond op de weigering toegezonden stukken bij de behandeling
van de zaak te betrekken is dit verzoek ongegrond omdat het ook hier gaat om correcte toepassing
van het procesreglement. Bovendien is [verzoeker] er in de definitieve oproep uitdrukkelijk op
gewezen dat hij voorafgaand aan de zitting tot 10 kalenderdagen voor de zitting stukken kan
indienen.
(…)
Van bijzondere omstandigheden die hier een ander licht op zouden kunnen werpen, is niet gebleken.
(…)”
1.13 In een e-mail van 17 juni 2021 heeft de griffie van het hof verzoeker bericht dat zijn wrakingsverzoek zonder mondelinge behandeling, dat wil zeggen op basis van schriftelijke stukken, wordt behandeld en dat de samenstelling van de wrakingskamer bestaat uit de leden: mr. J.D. Streefkerk, mr. J. Blokland en mr. L.H. Rammeloo. In een e-mail van 17 juni 2021 heeft verzoeker de behandelend wrakingskamer gewraakt. Dit (tweede) wrakingsverzoek is bij het hof in behandeling genomen onder zaaknummer 210030W2. In een beslissing van 3 september 2021 is het tweede wrakingsverzoek van verzoeker van 17 juni 2021 ongegrond verklaard en is bepaald dat de procedure wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het (eerste) wrakingsverzoek.
1.14 Het hof heeft het (eerste) wrakingsverzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken en de uitspraakdatum bepaald op heden.
2 DE WRAKING EN DE BOORDELING DAARVAN
wrakingsgronden
2.1 De wrakingskamer maakt uit het wrakingsverzoek van verzoeker op dat hij verweerders heeft gewraakt omdat is geweigerd de zitting van 28 mei 2021 aan te houden en omdat is geweigerd het e-mailbericht van 20 mei 2021 van verzoeker gericht aan de griffie van het hof bij de behandeling van zijn zaak te betrekken en het terzijde te leggen.
verweer
2.2 Verweerders hebben geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek. Zij hebben, samengevat, aangevoerd dat het wrakingsverzoek te laat is ingediend en dat het procesreglement van het hof correct is toegepast door niet toe te staan dat stukken die binnen 10 kalenderdagen voor de zitting zijn ingediend bij de behandeling van de zaak worden betrokken en terzijde worden gelegd.
toetsingskader
2.3 Bij de beoordeling van het wrakingsverzoek stelt het hof voorop dat een lid van het hof kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dit volgt uit het bepaalde in artikel 56 lid 6 Advocatenwet in verbinding met de artikelen 512 tot en met 519 Wetboek van Strafvordering (Sv), die van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. Artikel 513 Sv bepaalt daarbij dat het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Het hof moet dus onderzoeken of het verzoek tijdig is gedaan en of dergelijke feiten of omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden. Uitgangspunt daarbij is dat een lid van het hof moet worden vermoed uit hoofde van zijn benoeming/verkiezing onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid ten opzichte van verzoeker vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. (HvD 23 september 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:164).
oordeel van de wrakingskamer
2.4 Voor zover het wrakingsverzoek is gericht tegen de beslissing om het verzoek tot aanhouding van de zitting van 28 mei 2020 af te wijzen, is het wrakingsverzoek te laat ingediend. Op 18 mei 2021 is verzoeker op de hoogte gebracht van de afwijzing van het aanhoudingsverzoek en pas op 25 mei 2021 heeft verzoeker het wrakingsverzoek ingediend. Een wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden (art. 513 lid 1 Sv).
2.5 Nog los daarvan slaagt het wrakingsverzoek ook op inhoudelijke gronden niet. Een onwelgevallige (processuele) beslissing van het hof kan geen grond vormen voor wraking; wraking is geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer komt ook geen oordeel toe over de juistheid van de beslissing. Dit is slechts anders indien de motivering van de beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Dat is evenwel geenszins gebleken noch onderbouwd door verzoeker.
2.6 Voor zover het wrakingsverzoek is gericht tegen de beslissing om het e-mailbericht van verzoeker van 20 mei 2021 niet mee te nemen in de behandeling van de zaak en terzijde te leggen geldt hetzelfde als onder 2.5 is overwogen.
2.7 Het voorgaand betekent dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.
2.8 Ten slotte overweegt de wrakingskamer dat de wijze waarop verzoeker gebruik maakt van het wrakingsmiddel, dat gelet op het tijdstip waarop het verzoek is ingediend kennelijk enkel wordt ingezet om (alsnog) uitstel van de zitting te verkrijgen, kenmerken van misbruik van recht in zich draagt. Een volgend wrakingsverzoek van dezelfde strekking zal daarom niet in behandeling worden genomen.
3 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
3.1 verklaart het wrakingsverzoek van 25 mei 2021 van verzoeker kennelijk ongegrond.
3.2 bepaalt dat de procedure wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. J. Blokland en L.H. Rammeloo, leden, in tegenwoordigheid van A.M. van der Hoorn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2021.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 20 september 2021