Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-08-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2021:155

Zaaknummer

21-225/DH/DH

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 23 augustus 2021 in de zaak 21-225/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 26 mei 2021 op de klacht van:

 

klaagster

 

over:

 

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 4 september 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 4 maart 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 178 2020 ar/cw van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 26 mei 2021 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 26 mei 2021 verzonden aan partijen.

1.4    Op 26 mei 2021 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op die datum ontvangen.

1.5    Klaagster en verweerster hebben de raad laten weten niet te zullen verschijnen op de zitting van de raad van 5 juli 2021.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.

 

2    VERZET

2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

2.2    Klaagster heeft naar voren gebracht dat verweerster niet heeft gereageerd op e-mails van klaagster. Deze e-mails hadden tot doel om het contact tussen de cliënt van verweerster en de kinderen na zes jaar weer op te starten. De voorzitter heeft hierover niets opgenomen in de beslissing. Verweerster heeft zich als raadsvrouw geïntroduceerd en heeft vervolgens “nergens meer op gereageerd”.

2.3    De beslissing van de voorzitter getuigt van onvoldoende aandacht voor de omstandigheid dat het gedrag van een advocaat “veel kan aanrichten”.

 

3    FEITEN EN KLACHT

3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad in de eerste plaats naar de beslissing van de voorzitter. Aan de daarin opgesomde feiten voegt de raad nog de volgende toe.

3.2    Bij e-mail van 2 juli 2020 aan verweerster heeft klaagster gevraagd of de omgang op 11 juli 2020 tussen de man en de kinderen door zal gaan.

3.3    Klaagster heeft verweerster bij e-mail van 7 juli 2020 laten weten dat zij e-mails heeft ontvangen van de man en dat ze daarop via verweerster reageert. Klaagster heeft geschreven dat zij in afwachting is van haar aanvraag tot begeleide omgang tussen de man en de kinderen. Klaagster heeft verder een beschikking uit 2014 toegestuurd en laten weten dat het akkoord is dat de man de kinderen op de volgende zaterdag ophaalt om ze zondag weer terug te brengen.

3.4    Uit het klachtdossier blijkt dat klaagster en de man in juli en augustus 2020 ook rechtstreeks contact hebben gehad met elkaar over de omgang met de kinderen.

 

4    BEOORDELING

4.1    De raad stelt voorop dat het verzet zich niet richt op het oordeel van de voorzitter over klachtonderdeel a.

4.2    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.3    Uit de voorzittersbeslissing blijkt niet uitdrukkelijk of de voorzitter acht heeft geslagen op de hiervoor in 3.2 tot en met 3.4 weergegeven feiten. Dit rechtvaardigt naar het oordeel van de raad echter niet de conclusie dat de beslissing van de voorzitter onjuist is. De raad licht dit als volgt toe.

4.4    Vast staat dat verweerster geen reactie naar klaagster heeft gestuurd op de berichten van 2 en 7 juli 2020. Verweerster heeft daarover verklaard dat ze de berichten aan de man heeft voorgelegd en daar aanvankelijk geen reactie van hem op kreeg. Later vernam verweerster van de man dat hij zelf contact had opgenomen met klaagster en wenste dat verweerster “even afwachtte”. Dit laatste vindt ook steun in het klachtdossier.

4.5    Gelet daarop is de omstandigheid dat verweerster niet heeft gereageerd op de berichten van klaagster van 2 en 7 juli 2020 niet onzorgvuldig of onbetamelijk jegens klaagster en de raad onderschrijft het oordeel dat de voorzitter op dit punt heeft gegeven. Als partijdig belangenbehartigster kwam haar die ruimte toe. Dat het behartigen van die belangen bij een wederpartij impact kan hebben doet hier niet aan af.

4.6    Dit betekent dat de door klaagster aangevoerde verzetgronden niet slagen. De voorzitter heeft klachtonderdeel b terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

4.7    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens en M.J. Smit, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 augustus 2021.