Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-08-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:145

Zaaknummer

21-599/DB/LI

Inhoudsindicatie

Voor zover de klacht betrekking heeft op de in 2002 begrote declaraties op grond van artikel 46 g lid 1 sub a advocatenwet niet-ontvankelijk. Klacht over niet doorhalen tweede hypotheek door advocaat kennelijk ongegrond. Betreft een civielrechtelijke  kwestie; de vordering van klaagster tot doorhaling van de tweede hypotheek is door de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding  afgewezen.

Inhoudsindicatie

Klacht gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenbosch

van 16 augustus 2021

in de zaak 21-599/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

over:

verweerder

 

De [plaatsvervangend] voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 15 juli 2021 met kenmerk K21-029, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 12.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Verweerder heeft klaagster bijgestaan in de periode van 1994-1997. Na de beëindiging van de werkzaamheden van verweerder zijn tussen klaagster en verweerder declaratiegeschillen gerezen. In verband daarmee is bij notariële akte van 20 februari 1998 door klaagster ten gunste van verweerder zekerheid gesteld in de vorm van het recht van tweede hypotheek op het pand van klaagster voor een bedrag van f 123.000.00.

1.2    In 2002 is de vordering van verweerder, voor zover het de declaraties van 22 april 1996 en 26 september 1997 betreft, op klaagster door de toenmalige Raad van Toezicht begroot. Blijkens die begroting moest door verweerder op deze declaraties een bedrag van (omgerekend naar euro’s) €435,24 worden gecrediteerd.

1.3    Klaagster heeft in  kort geding doorhaling van de tweede hypothecaire inschrijving gevorderd, stellende dat alle vorderingen aan verweerder zijn voldaan.  De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 2 februari 2017 overwogen dat niet kan worden vastgesteld dat klaagster niets meer aan verweerder verschuldigd is en heeft op grond daarvan de vordering van klaagster afgewezen.

1.4    Op 9 maart 2021  heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft nagelaten conform de begroting door de Raad van Toezicht een bedrag van € 435,24 te crediteren;

b)    Verweerder weigert ten onrechte een tweede hypothecaire inschrijving op het pand van klaagster door te halen.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    Het eerste onderdeel van de klacht heeft betrekking op de begroting van twee facturen van verweerder aan klaagster door de Raad van Toezicht in 2002, waaruit blijkt dat verweerder een bedrag van € 435,24 van klaagster diende te crediteren. Ingevolge het bepaalde in artikel 46 g lid 1 sub a van de Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klacht betrekking heeft. De klacht is pas in 2021 en derhalve 19 jaar na de beslissing van de Raad van Toezicht in de begrotingsprocedure bij de deken ingediend. De voorzitter zal dit klachtonderdeel daarom met gebruikmaking van artikel 46 g lid 1 sub a van de advocatenwet niet-ontvankelijk verklaren.

4.2    Het tweede onderdeel van de klacht heeft betrekking op het niet doorhalen van de tweede hypothecaire inschrijving door verweerder. Dit betreft een civielrechtelijke kwestie. De tuchtrechter is niet bevoegd hierover te oordelen. Deze bevoegdheid komt aan de civiele rechter toe. Klaagster heeft in kort geding ook om doorhaling van de tweede hypothecaire inschrijving gevorderd, maar blijkens het vonnis van de voorzieningenrechter van 2 februari 2017 is de vordering van klaagster afgewezen. Niet valt in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerder valt te maken.

4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter onderdeel a) van de klacht, met toepassing van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk verklaren en klachtonderdeel b) met toepassing van artikel 46j Advocatenwet kennelijk ongegrond. 

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

onderdeel a) van de klacht, met toepassing van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk en klachtonderdeel b) met toepassing van artikel 46j Advocatenwet kennelijk ongegrond

 

Aldus beslist door mr. J.H.M. Schoenmakers, [plaatsvervangend] voorzitter, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2021.

 

Griffier         Voorzitter