Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-08-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:188

Zaaknummer

21-564/A/A

Inhoudsindicatie

Klacht over de advocaat van de wederpartij is kennelijk ongegrond. Verweerster heeft de belangen van klager niet onevenredig geschaad zonder dat daarmee een redelijk doel werd gediend,

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 9 augustus 2021

in de zaak 21-564/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:      

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 30 juni 2021 met kenmerk 1277294/EJH/FS, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bij een bank. De arbeidsovereenkomst is van rechtswege geëindigd op 20 februari 2018. Omdat klager op het moment van zijn uitdiensttreding arbeidsongeschikt was, heeft de bank voor hem een uitkering krachtens de Ziektewet aangevraagd bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen.

1.2    Op 6 maart 2018 heeft de advocaat van klager een verzoekschrift ingediend bij de kantonrechter waarin onder meer is verzocht de bank te veroordelen tot het betalen aan klager van een billijke vergoeding van € 150.000,-, alsmede van een immateriële schadevergoeding van € 50.000,-. 

1.3    Bij e-mail van 14 mei 2018 heeft verweerster, die de bank bijstaat, aan de advocaat van klager geschreven: “My cliënt has been informed that [klager] found a new job and works as (…) at (…) since 1 May 2018. In preparation of the court hearing on Friday, I would like to know whether this is correct. (…) I’ve called you a couple of times today, but I could not reach you. Could you inform me ultimately by tomorrow in case my client has been misinformed? (…)”

1.4    Bij beschikking van 8 juni 2018 heeft de kantonrechter de verzoeken van klager afgewezen. Bij beroepschrift van 7 september 2018 is de advocaat van klager bij het gerechtshof in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter. De mondelinge behandeling van het hoger beroep is vervolgens gepland op 18 januari 2019. Op 10 januari 2019 heeft de advocaat van klager 13 aanvullende producties ingediend.  Op de zitting van 18 januari 2019 heeft verweerster bezwaar gemaakt tegen deze aanvullende producties. Na beraad heeft het gerechtshof besloten dat de mondelinge behandeling wordt aangehouden teneinde verweerster de gelegenheid te geven de omvangrijke stukken te bestuderen en zonodig nadere stukken in te dienen. De mondelinge behandeling bij het gerechtshof is voortgezet op 22 mei 2019. Tijdens de mondelinge behandeling heeft verweerster bezwaar gemaakt tegen de inbreng van 5 producties door de advocaat van klager, waarna het gerechtshof heeft besloten om de producties niet meer toe te laten. Bij beschikking van 30 juli 2019 heeft het gerechtshof de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd.

1.5    Op 9 november 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft op 14 mei 2018 een e-mail gestuurd aan zijn advocaat.

b)    Verweerster en de bank hebben samengewerkt met zijn advocaat.

c)    Verweerster heeft vier maanden uitstel verzocht voor de zitting bij het gerechtshof.

d)    Verweerster heeft geprotesteerd tegen de inbreng van belangrijke bewijzen van hem tijdens de zitting bij het gerechtshof.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht heeft betrekking op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd zijn met de waarheid, dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerster dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden.

Klachtonderdeel a)

4.2    Klager heeft dit klachtonderdeel als volgt toegelicht. Door de e-mail van 14 mei 2018 heeft hij opnieuw concentratieproblemen gekregen en is hij zijn nieuwe baan verloren. Hij is ziek geworden toen hij bij de bank werkte omdat een manager hem had beledigd en psychologische agressie tegen hem had gepleegd. De dag nadat klager dit gedrag heeft gemeld bij de leidinggevende van de manager, is hem medegedeeld dat zijn arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd. Vanwege de dreiging die uitging van de bank heeft hij de gegevens van zijn nieuwe werkgever aan niemand bekend gemaakt. De bank heeft evenwel zijn nieuwe werkgever opgespoord en gevonden. Via verweerster heeft de bank hem vier dagen voor de zitting bij de kantonrechter de e-mail van 14 mei 2018 gestuurd, waarin onnodig de naam van zijn nieuwe werkgever is genoemd. Volgens klager was de e-mail bedoeld om hem het verzoekschrift bij de kantonrechter te laten intrekken en ging daarvan de dreiging uit dat de bank contact zou opnemen met zijn nieuwe werkgever als hij het verzoekschrift niet introk.

4.3    Verweerster heeft verklaard dat ze nimmer heeft gedreigd contact op te nemen met de nieuwe werkgever van klager en dat ze niet begrijpt waarop deze veronderstelling van klager is gebaseerd. Zij heeft toegelicht dat de bank (via via) had vernomen dat klager per 1 mei 2018 een nieuwe baan zou hebben. Om te verifiëren of deze informatie juist was en om te voorkomen dat de rechter van onjuiste informatie werd voorzien, heeft ze aan de advocaat van klager de e-mail van 14 mei 2018 gestuurd. Het was voor haar verweer van belang om te weten of klager inmiddels een andere baan had, omdat in dat geval klager niet arbeidsongeschikt leek te zijn en er geen (of beperkt) sprake was van schade. Verweerster heeft er onder meer op gewezen dat in het verzoekschrift stond dat -als klager al in aanmerking kwam voor een uitkering- hij naar verwachteng zou terugvallen op een Ziektewetuitkering en dat hij tot niets dan wel nauwelijks iets in staat was en zich volledig diende te richten op zijn behandeling en herstel.

4.4    De voorzitter is van oordeel dat verweerster onder de gegeven omstandigheden met het sturen van de e-mail van 14 mei 2018 aan de advocaat van klager de belangen van klager niet onevenredig heeft geschaad zonder dat daarmee een redelijk doel werd gediend. De inhoud van de e-mail is niet dreigend van aard. Dat klager de e-mail als een dreigement heeft opgevat vanwege zijn verleden met de bank en daardoor opnieuw concentratieproblemen heeft gekregen en zijn nieuwe baan heeft verloren, kan niet verweerster worden aangerekend. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond. 

Klachtonderdeel b)

4.5    Klager heeft toegelicht dat de samenwerking van verweerster en de bank met zijn advocaat blijkt uit het feit dat zijn advocaat in strijd met de instructies van klager niet aan het gerechtshof heeft gemeld dat hij zijn baan heeft verloren als gevolg van de e-mail van 14 mei 2018.

4.6    Naar het oordeel van de voorzitter treft in de eerste plaats de eigen advocaat van klager een verwijt als er zou zijn samengewerkt. Naar aanleiding van een door klager ingediende klacht tegen zijn eigen advocaat heeft het Hof van Discipline in zijn beslissing van 26 oktober 2020, ELCLI:NL:TAHVD:2020:209, overwogen dat er in het dossier geen enkel aanknopingspunt is te vinden voor de ernstige beschuldiging van klager dat zijn advocaat zou hebben samengewerkt met (de advocaat van) de tegenpartij. De voorzitter sluit zich bij deze overweging aan wat betreft de klacht tegen verweerster over samenwerking. Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdelen c) en d) lenen zich voor gezamenlijke behandeling

4.7    Verweerster heeft toegelicht dat zij namens de bank bezwaar heeft gemaakt tegen het indienen van de betreffende producties kort voor en tijdens de zitting van het gerechtshof omdat ze daardoor in haar verweer zou worden belemmerd. De voorzitter is van oordeel dat dit handelden van verweerster past binnen de grote mate van vrijheid die haar toekomt om de belangen van haar cliënt te behartigen. Daarbij merkt de voorzitter nog op dat het gerechtshof de bezwaren van verweerster kennelijk reëel heeft geacht, getuige zijn beslissingen om daaraan tegemoet te komen en dat deze beslissingen hier niet ter beoordeling staan. Dat, zoals klager naar voren heeft gebracht, de gang van zaken een negatieve invloed heeft gehad op zijn gezondheid, doet aan het voorgaande niet af.  Klachtonderdelen c) en d) zijn ook kennelijk ongegrond.

Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr.       I.R. van der Veen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2021.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 9 augustus 2021