Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-08-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2021:147

Zaaknummer

21-375/DH/RO

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft klager gevraagd om mee te werken aan opheffing van het gezag van Jeugdbescherming, op grond van mogelijk door klager gestuurde tweets die bij de cliënt van verweerder twijfel opriepen over de integriteit van klager als gezinsmanager. Hij heeft zich in dat verband intimiderend uitgelaten tegen klager. Verweerder is hiermee te ver gegaan; hij heeft de integriteit van klager vereenzelvigd met de integriteit van Jeugdbescherming en heeft dit als oneigenlijk argument opgevoerd in het debat over de voortzetting van het gezag over het kind door Jeugdbescherming. Een ervaren advocaat als verweerder moet weten dat hij een situatie als deze anders kan en moet aanpakken en dat hij met zijn handelen te ver is gegaan. De gang van zaken is onbetamelijk en raakt aan de kernwaarde integriteit.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft in de klacht die hij tegen klager heeft ingediend de volledige namen van een aantal familieleden van klager genoemd, zonder dat dat een redelijk doel diende. Verweerder is hiermee te ver gegaan. Ook dit onderdeel van de klacht raakt aan de kernwaarde integriteit en de gedraging van verweerder is onbetamelijk. Berisping.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 9 augustus 2021 in de zaak 21-375/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

gemachtigde: mr. W.A. van Sambeek

 

over:

 

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 16 april 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 22 april 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2021/25 cij/gh van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de videozitting van de raad van 21 juni 2021. Daarbij waren klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder aanwezig.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 26. Op verzoek van de griffier van de raad heeft de deken ook het dossier van de klacht van Stichting Jeugdbescherming regio Amsterdam (hierna: Jeugdbescherming) tegen verweerder aan de raad verstrekt, omdat in het klachtdossier van de onderhavige zaak wordt verwezen naar stukken uit dat klachtdossier.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager is gezinsmanager bij Jeugdbescherming.

2.3    Jeugdbescherming heeft bij de deken geklaagd over verweerder. Die klacht betrof hetzelfde feitencomplex en dezelfde gedragingen van verweerder. De klacht van Jeugdbescherming is niet voorgelegd aan de raad.

2.4    Aanleiding voor deze klachtzaak vormt een kwestie over, zakelijk weergegeven, het gezag over een minderjarig kind. De ouders van het kind waren niet meer samen. De moeder van het kind was bekleed met het eenhoofdig gezag en er was een omgangsregeling tussen het kind en de vader. Jeugdbescherming raakte betrokken bij de kwestie toen de moeder van het kind terminaal ziek was en begin 2019 overleed. Op 18 februari 2019 is het voorlopige gezag over het kind belegd bij Jeugdbescherming. Klager fungeerde vanaf april 2018 tot januari 2020 als verantwoordelijk gezinsmanager. In 2018 en 2019 zijn diverse procedures gevoerd over het gezag, over de omgang met en over de verblijfplaats van het kind. Daarbij werd de vader van het kind vanaf februari 2019 bijgestaan door verweerder.

2.5    De vader heeft op 20 juni 2018 een klacht ingediend over de Jeugdbescherming en klager bij de Klachtencommissie van Jeugdbescherming. Op 28 februari 2019 is een reactie op de klacht gegeven. 

2.6    Op 11 maart 2019 om 21.21 uur heeft verweerder het volgende geschreven aan klager:

“Zoals u weet ben ik de advocaat van de [vader].

Hij heeft mij redelijk wat tweets overhandigd (screenshots) welke redelijk zeker van u afkomstig lijken te zijn. U heeft het over (…) en zo gaan we verder met allerlei seksueel getinte tweets.

Mag ik u eraan herinneren dat u als voogd benoemd bent over een minderjarige en werkzaam als gezinsvoogd over minderjarigen.

Als deze tweets van u afkomstig zijn, dan begrijpt u dat mijn cliënt absoluut geen enkel vertrouwen heeft in de hoedanigheid van uw functie over zijn dochter. Een jeugdzorgwerker dient naar zijn mening niet van dergelijke taal uit te slaan op social media, welke ook gelezen kan worden door zijn dochter.

Verzoek

Behalve dat ik al een verweer voer waarbij ik de voogdij wil laten beëindigen op allerlei gronden, en nu gezien bovenstaande, verzoek ik u om per direct mee te werken aan het zelfstandig verweer van vader om de voogdij van de GI op te laten heffen over [kind] aangezien hij, en dan zeg ik het netjes, geen enkel vertrouwen heeft In uw voogdij op basis van hetgeen ik u heb voorgelegd.

Indien u aangeeft dat de tweets niet van u afkomstig zijn ga ik er vanuit dat u dit wel bewijst aan vader aangezien uw naam overal bijstaat. Dit dient dan toch echt morgen te gebeuren, voordat het verweerschrift wordt ingediend.

Indien u niet reageert op deze mail, ga ik er vanuit dat u geen bezwaar heeft dat ik de tweets als grondslag gebruik in de procedure bij de rechtbank inzake zelfstandig verzoek opheffing van de voogdij op basis van artikel 1:328 sub a BW.

Slot

Ik heb u deze mail gestuurd voordat ik mijn verweerschrift indien. De reden is logisch: u heeft recht op een weerwoord. Verder is het begrijpelijk dat vader zich zorgen maakt.

Aan u verder de keuze die ik graag uiterlijk 12 maart 2019 om 15.00 uur van u wil vernemen.”

2.7    Klager heeft op 12 maart 2019 als volgt gereageerd:

“Ik heb uw mail van 11 maart 2019 in goede orde ontvangen. In deze mail geeft u het volgende aan:

-    U vertegenwoordigd de [vader];

-    U heeft screenshots van tweets;

-    U vindt deze tweets seksueel getint en ongepast;

-    U heeft de indruk dat deze tweets van mij afkomstig zijn;

-    U vindt dat deze screenshots invloed hebben op mijn professionele functioneren;

-    U wilt op meerdere gronden, en nu op bovenstaande tweets, de voogdij opheffen;

-    U verzoekt mij te bewijzen dat de tweets wel of niet van mij afkomstig zijn;

-    U verzoekt mij per direct mee te werken aan het verzoek van vader.

Ik begrijp uw verwarring over dit Twitter-account. Mijn voornaam is (…) en niet (…). Ik heb de beheerder van dit twitter-account verzocht dit account te verwijderen.

Ik wil u er op wijzen dat ik als jeugd- en gezinsprofessional gebonden ben aan het kwaliteitsregister. Indien u, of uw cliënt vindt dat ik niet volgens de kwalitieitseisen van dit register werk u een klacht kunt indienen bij het SKJ. Uw cliënt is van bovenstaande al op de hoogte. Uw cliënt heeft al meerdere klachten ingediend.

Ik zal uw mail en een kopie van dit schrijven meenemen naar de Rechtbank om ook de rechtbank te laten weten dat de samenwerking met vader slecht verloopt. (…)”

2.8    Op 12 maart 2019 heeft klager aan de rechtbank stukken overgelegd in een procedure waarin Jeugdbescherming heeft verzocht om de omgang tussen vader en kind tijdelijk te staken. Onder deze stukken bevinden zich de e-mail van verweerder van 11 maart 2019 en de reactie daarop van klager van 12 maart 2019. Klager heeft er het volgende over geschreven:

“(…) Daarnaast heb ik van [verweerder] op 11 maart 2019 een mail ontvangen dat [verweerder] en zijn cliënt geen vertrouwen hebben in de gezinsmanager en waar wordt betoogd dat gezinsmanager het standpunt van Jeugdbescherming dient om te draaien en anders deze zitting persoonlijk om gezinsmanager te laten draaien. (…)

Het is de mening van Jeugdbescherming dat een gezinsmanager een professional is, en wat een gezinsmanager ogenschijnlijk in zijn vrije tijd zou kunnen doen geen onderdeel uit kan maken van een dossier. Mocht [vader] of [verweerder] geen vertrouwen hebben in het professioneel handelen van de gezinsmanager, dan weten beiden hoe de correcte klachtenprocedure dient te verlopen. Derhalve verzoek ik alle verwijzingen naar de privé omstandigheden van de gezinsmanager buiten beschouwing te laten. (…)”

2.9    Op 12 maart 2019 heeft verweerder twee WhatsAppberichten naar klager gestuurd. Om 12.08 uur heeft verweerder aan klager geschreven: “Ik heb u gisteren een belangrijke e-mail gestuurd waarop ik vandaag uiterlijk 16u antwoord op wil hebben”. Om 19.26 uur heeft verweerder aan klager geschreven: “Gelukkig is alles gescreenshot”.

2.10    Op 12 maart 2019 heeft verweerder in de procedure over de omgang met het kind een verweerschrift en zelfstandig verzoekschrift ingediend. In het verweerschrift zijn eerst enkele feiten opgesomd en is vervolgens een ontvankelijkheidsverweer gevoerd. Daarna is het standpunt geformuleerd dat het verzoek van Jeugdbescherming onvoldoende althans ondeugdelijk is onderbouwd. Verweerder heeft in onderdeel 11 van het verweerschrift geschreven: “Om dan met de woorden van premier Rutte te spreken: “doe toch normaal!” beste voogd”. Verweerder heeft geconcludeerd dat het verzoek van Jeugdbescherming moet worden afgewezen. Verweerder heeft verder verzocht om de voogdij van Jeugdbescherming over het kind te beëindigen en het gezag te beleggen bij de vader.

2.11    Op 13 maart 2019 heeft verweerder bij de rechtbank een brief, gedagtekend op 12 maart 2019, ingeleverd. Verweerder heeft een afschrift van de brief naar klager gestuurd. De strekking van de brief van verweerder is dat klager wel degelijk de persoon is achter de hiervoor in de brief van 11 maart 2019 bedoelde tweets en daarnaast ook nog van andere tweets. Verweerder heeft deze stelling in zijn brief onderbouwd. De tweets zijn volgens verweerder, zakelijk weergegeven, een gezinsvoogd onwaardig en hebben het vertrouwen van de vader in klager beschadigd. De conclusie van de brief van verweerder is als volgt:

“De voogd, [klager] ontkent dat de twitternaam (…) van hem is geweest. En ontkent dat hij bovenstaande heeft geplaatst. Nu lijkt het erop dat hij in de laatste brief aan uw rechtbank de tweets enigszins toegeeft. Ik kan in ieder geval bij uw rechter aangeven dat de bewijzen het tegenovergestelde aangeven en ik samen met vader hier verder onderzoek naar zal doen.

In ieder geval begrijpt u dat [Jeugdbescherming], welke de brieven en correspondentie faciliteert van [klager], als ook hem in dienst heeft en daarmee verantwoordelijkheid draagt over hem als werknemer, per direct van deze zaak als voogdij instelling moet worden gehaald. Dit spreekt ook uiteraard voor [klager] zelve alszijnde voogd.

Een werkbare situatie tussen vader en deze voogd is dan ook onmogelijk. De vader vertrouwt de voogd ook niet meer alleen in het bijzijn van zijn dochter.

Ik verzoek u dan ook de voogdij over [kind], liggend bij [Jeugdbescherming] en [klager], per direct te beëindigen zoals ook is verzocht in het verweerschrift.”

2.12    Op 14 maart 2019 is het hiervoor in 2.8 bedoelde verzoek van Jeugdbescherming mondeling behandeld. Daarbij waren verweerder en de vader en, namens Jeugdbescherming, klager en een collega aanwezig. Daarnaast waren de bijzonder curator van het kind en vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig. De rechtbank heeft tijdens de zitting de envelop met de hiervoor in 2.11 bedoelde brief van verweerder ongeopend aan verweerder teruggegeven. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat verweerder de tweets aan de orde heeft gesteld en dat verweerder op grond van deze tweets en andere argumenten heeft betoogd “deze voogd niet meer de verantwoordelijkheid voor de voogdij kan uitoefenen”. Uit het proces-verbaal blijkt verder dat de vader heeft gezegd dat “de gezinsvoogd (…) een platvloerse seksist en leugenaar [is]” en dat hij het niet verdient om meneer genoemd te worden.

2.13    Op 3 april 2019 is de hiervoor in 2.5 bedoelde klacht mondeling behandeld. Op 13 mei 2019 heeft de klachtencommissie van Jeugdbescherming uitspraak gedaan. Uit de beslissing blijkt dat in het bijzonder de tweets die volgens de vader onoorbaar zijn en van klager afkomstig zijn ertoe hebben geleid dat de vader het vertrouwen in klager heeft verloren. De klachtencommissie heeft over dit onderwerp het volgende overwogen:

“Tenslotte de kwestie van de seksueel getinte tweets. Indien van een zodanig handelen sprake zou zijn zou de commissie dat zonder meer als onzorgvuldig handelen bestempelen. Een zodanig handelen zou immers het vertrouwen in de hulpverlening in de weg staan. Hier is echter sprake van een klager die stelt dat er sprake is van onzorgvuldig handelen terwijl Jeugdbescherming stelt dat de vermoedens van klager onjuist zijn.

De aantijging is daarbij een aantijging die een complex onderzoek vergt, meer complex dan past bij de taak van de klachtencommissie. De klachtencommissie kan in deze kwestie in feite alleen bezien of er sprake is van een onzorgvuldig handelen van Jeugdbescherming in reactie op de beschuldiging van klager. Ter zitting heeft de teammanager aangegeven dat zij na onderzoek heeft geconcludeerd dat de bewuste tweets niet door de gezinsmanager zijn verzonden. De commissie vindt dat een magere reactie maar acht het (net) te ver gaan dat als onzorgvuldigheid te bestempelen. Wel meent de commissie dat het op de weg van Jeugdbescherming had gelegen klager zo snel mogelijk uit te nodigen voor een gesprek om een toelichting te geven op de gang van zaken zoals, mag de commissie aannemen, het inzetten van een integriteitscommissie. Nu lijkt het er een beetje op dat klager als lastig wordt weggezet, terwijl het op de weg van Jeugdbescherming ligt een kwestie als door klager aangekaart serieus te nemen. De commissie meent dat het de taak van Jeugdbescherming is om, in het belang van [kind], zoveel mogelijk in het werk te stellen om de ontstane impasse te doorbreken.”

2.14    Verweerder heeft namens de vader op 13 augustus 2019 tegen klager een klacht ingediend bij het College van Toezicht van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd. Aanleiding voor de klacht zijn, zakelijk weergegeven, de tweets en de stelling van klager dat deze niet van hem afkomstig zijn. In onderdeel 25 van de klachtbrief heeft verweerder de voor-, doop- en achternamen genoemd van de vader, de moeder, de broer, de echtgenoot en het kind van klager. Op 20 januari 2020 heeft het College van Toezicht van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd uitspraak gedaan.

2.15    Verweerder heeft op 28 februari 2020 hoger beroep ingesteld bij het College van Beroep van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd. Het College van Beroep van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd heeft op 15 september 2020 uitspraak gedaan. Dit college heeft, onder meer, overwogen dat de toon en inhoud van de berichten van verweerder aan klager, zoals hierboven vermeld onder 2.6 en 2.9, ongepast en niet constructief zijn.

2.16    Op 23 mei 2019 heeft Jeugdbescherming bij de deken een klacht ingediend tegen verweerder. Deze klacht is niet voorgelegd aan de raad.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft klager geïntimideerd en getracht te chanteren.

b)    Verweerder heeft klager onheus bejegend met een op de persoon gerichte processtrategie.

c)    Verweerder heeft zich met zijn cliënt vereenzelvigd en heeft te weinig professionele distantie betracht.

3.2    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, verder besproken.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5    BEOORDELING

Toetsingskader

5.1    Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a van de Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarnaast mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij van zijn cliënt. Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen waken voor onnodige polarisatie tussen betrokkenen. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen.

Klachten

5.2    Uit de klacht en de repliek blijkt dat de klacht, zoals hiervoor weergegeven en overgenomen uit de dekenvisie, uiteenvalt in verschillende maar samenhangende subonderdelen. De subonderdelen zullen hierna worden besproken.

5.3    De raad stelt voorop dat de vraag ter beoordeling ligt of de wijze waarop verweerder in de gezagskwestie met de tweets is omgegaan al dan niet klachtwaardig is.

5.4    Naar het oordeel van de raad is de keuze van verweerder om de tweets, het vermoeden dat deze afkomstig waren van klager en het door de tweets geschade vertrouwen van de vader onder de aandacht van klager en Jeugdbescherming te brengen op zichzelf niet onbegrijpelijk of ongeoorloofd.

5.5    De toon en inhoud van de brief van verweerder van 11 maart 2019 (2.6) aan klager en van de WhatsAppberichten van 12 maart 2019 (2.9) aan klager zijn dat echter wel. Verweerder heeft zich namelijk niet beperkt tot het uiten van twijfels over de integriteit van klager in verband met de tweets en een verzoek aan klager om te reageren op het vermoeden. Verweerder heeft klager in plaats daarvan gevraagd om “per direct” mee te werken aan opheffing van “de voogdij” van Jeugdbescherming. Het had voor de hand gelegen om andere keuzes te maken, bijvoorbeeld door aan klager en/of Jeugdbescherming te verzoeken om een andere gezinsmanager aan te wijzen. Met zijn aan klager gerichte verzoek om het ertoe te leiden dat Jeugdbescherming zou meewerken aan beëindiging van het gezag over het kind, op grond van ongeschiktheid die zou moeten blijken uit de tweets van klager, is verweerder te ver gegaan en heeft hij onbetamelijk gehandeld. Verweerder heeft dit zelf ook erkend. De klacht is in zoverre gegrond.

5.6    Op 12 maart 2019 heeft verweerder klager vervolgens twee WhatsAppberichten gestuurd met een inhoud en toon waarvan de raad, met het College van Beroep van het Kwaliteitsregister Jeugd, van oordeel is dat deze ongepast en niet constructief zijn. Verweerder had klager in nette bewoordingen kunnen vragen om met de nodige voortvarendheid te reageren, zeker met het oog op de zitting van 14 maart 2019. De raad begrijpt dat de door verweerder gekozen bewoordingen in de context van wat eraan vooraf ging dreigend op klager zijn overgekomen. Verweerder heeft ook op dit punt onbetamelijk gehandeld en ook in zoverre is de klacht gegrond.

5.7    Klager verwijt verweerder dat hij “heeft geprobeerd de tweets in de procedure te brengen”. De raad overweegt dat het op zichzelf niet ongeoorloofd is om de tweets te overleggen in een procedure waarin het standpunt - wat daar ook van zij - wordt ingenomen dat het gezag over een kind niet thuishoort bij de organisatie waarin de verzender van seksueel getinte tweets werkzaam is, althans bij die verzender zelf. Daar komt bij dat klager in zijn brief van 12 maart 2019 aan verweerder heeft laten weten dat hij zelf die brief en het bericht van 11 maart 2019 van verweerder aan de rechtbank zal overleggen. Hij heeft dat dezelfde dag ook gedaan en uiteindelijk hebben verweerder en klager de tweets min of meer gelijktijdig onder de aandacht van de rechtbank gebracht, althans willen brengen. Verweerder heeft zijn brief over de tweets als “uiterst vertrouwelijke correspondentie” aan de rechtbank overgelegd, met de intentie om te voorkomen dat ook de andere betrokkenen (de Raad voor de Kinderbescherming en de bijzonder curator van het kind) kennis zouden nemen van de tweets waarvan nog niet onomstotelijk vast stond dat die afkomstig van klager waren. De rechtbank heeft de envelop op de zitting van 14 maart 2019 ongeopend aan verweerder geretourneerd.

5.8    Op grond van dit alles komt de raad tot het oordeel dat de omstandigheid dat de tweets onderdeel zijn geworden van de discussie over het gezag over het kind niet als klachtwaardig kan worden aangemerkt. De klacht is in zoverre ongegrond.

5.9    Volgens klager heeft verweerder hem gekleineerd door hem tijdens de zitting op 14 maart 2019 telkens alleen bij zijn achternaam te noemen. De raad stelt vast dat uit het proces-verbaal blijkt dat verweerder klager telkens heeft aangeduid als de voogd. De raad is zich ervan bewust dat een proces-verbaal een zakelijk weergave is en dat de bewoordingen in het proces-verbaal niet altijd volledig overeenkomen met dat wat werkelijk is gezegd. De raad heeft echter geen grond om aan te nemen dat verweerder zich op de zitting kleinerend of anderszins onbetamelijk heeft uitgelaten over klager. Zo blijkt bijvoorbeeld niet dat verweerder op dit punt door de rechter is gecorrigeerd. Dit deel van de klacht is daarom onvoldoende feitelijk onderbouwd en daarmee ongegrond.

5.10    Klager is, zo begrijpt de raad zijn stellingen, van mening dat verweerder zich teveel vereenzelvigt met zijn cliënt en zich (daardoor) van een onprofessionele toon bedient in zijn processtukken en tijdens het bemiddelingsgesprek met de deken.

5.11    De raad stelt op grond van de stukken van de hand van verweerder die zich in het klachtdossier bevinden vast dat verweerder zich bedient van een felle en soms aanvallende stijl van (schriftelijk) communiceren. Dit kan voor een wederpartij of andere betrokkenen misschien onplezierig zijn, maar het is naar het oordeel van de raad niet onbetamelijk. De klacht is in zoverre ongegrond.

5.12    Volgens klager heeft verweerder zich onbetamelijk uitgelaten over (medewerkers van) Jeugdbescherming en valt hij Jeugdbescherming lastig met klachten. Klager is geen belanghebbende bij dit onderdeel van de klacht. Jeugdbescherming heeft ook op eigen titel geklaagd over verweerder. Klager is daarom in dit deel van de klacht niet-ontvankelijk. 

5.13    Klager verwijt verweerder dat hij over hem heeft geklaagd bij het College van Toezicht van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd. Dit verwijt treft op zichzelf geen doel. De klacht is ingediend door verweerder, maar namens de vader en het stond hen vrij dit te doen. Dat de in de klacht geuite verwijten voor klager onplezierig waren maakt dit niet anders. De vraag die vervolgens voorligt is of de inhoud van de procestukken van de tuchtklacht en de toon die verweerder heeft gebruikt in de klachtprocedure jegens klager onbetamelijk is.

5.14    Volgens klager heeft verweerder de “stamboom” van zijn familie in de klacht naar voren gebracht en is verweerder hiermee te ver gegaan. De raad stelt vast dat verweerder in de klacht bij het College van Toezicht van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd de volledige namen van een aantal familieleden van klager heeft genoemd (zie 2.14) ter onderbouwing van de stelling van de cliënt van verweerder dat de gewraakte tweets afkomstig zijn van klager. De raad is van oordeel dat verweerder de namen van de familieleden achterwege had moeten laten. De (namen van de) ouders van klager komen in het vervolg van de klachtbrief niet terug. De (namen van de) broer, de echtgenoot en het kind komen wel terug in de klachtbrief, maar verweerder had zijn punt ook kunnen maken zonder het noemen van namen. Het is de raad gelet op dit alles niet duidelijk op welke wijze de namen van de familieleden konden bijdragen aan de onderbouwing van de stelling van de cliënt van verweerder. De raad is van oordeel dat verweerder op dit punt onbetamelijk heeft gehandeld en de klacht is in zoverre gegrond.

5.15    De toon van de processtukken is voor klager misschien onprettig en soms ook fel, maar naar het oordeel van de raad niet onbetamelijk.

5.16    Voor zover klager verweerder verwijt dat hij beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van het College van Toezicht van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugdzorg geldt dat dit verwijt geen doel treft. Het stond verweerder vrij om dit namens de vader te doen.

5.17    Klager houdt verweerder verantwoordelijk voor gedragingen van de vader. Voor deze gedragingen is verweerder echter niet verantwoordelijk en de klacht is ook in zoverre ongegrond. De raad voegt nog hieraan toe dat uit het proces-verbaal van 14 maart 2019 niet blijkt dat de vader klager een untermensch heeft genoemd. Voor zover de vader dit woord wel heeft gebruikt in relatie tot klager, geldt het volgende. Een advocaat is niet verplicht om zich onder alle omstandigheden van onbehoorlijke uitlatingen van zijn cliënt te distantiëren. Dat verweerder geen afstand zou hebben genomen van de gestelde uitlating van de vader is niet onzorgvuldig of onbehoorlijk. De klacht is daarom ook in zoverre ongegrond.

 

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft klager gevraagd om mee te werken aan opheffing van het gezag van Jeugdbescherming, op grond van mogelijk door klager gestuurde tweets die bij de cliënt van verweerder twijfel opriepen over de integriteit van klager als gezinsmanager. Hij heeft zich in dat verband intimiderend uitgelaten tegen klager. Verweerder is hiermee te ver gegaan: hij heeft de integriteit van klager vereenzelvigd met de integriteit van Jeugdbescherming en heeft dit als oneigenlijk argument opgevoerd in het debat over de voortzetting van het gezag over het kind door Jeugdbescherming. Een ervaren advocaat als verweerder moet weten dat hij een situatie als deze anders kan en moet aanpakken en dat hij met zijn handelen te ver is gegaan. De gang van zaken is onbetamelijk en raakt aan de kernwaarde integriteit.

6.2    Verweerder heeft in de klacht die hij tegen klager heeft ingediend de volledige namen van een aantal familieleden van klager genoemd, zonder dat dat een redelijk doel diende. Verweerder is hiermee te ver gegaan. Ook dit onderdeel van de klacht raakt aan de kernwaarde integriteit en de gedraging van verweerder is onbetamelijk.

6.3    De raad acht de maatregel van berisping passend.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 46e lid 5 van de Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem te vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door te geven.

7.2    Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 van de Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerder dient het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht niet-ontvankelijk zoals overwogen in 5.12;

-    verklaart de klacht gegrond zoals overwogen in 5.5, 5.6 en 5.14;

-    verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

 

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. J.G. Colombijn-Broersma en R. de Haan, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2021.