Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-07-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:166

Zaaknummer

21-203/A/A/D

Inhoudsindicatie

Gegrond dekenbezwaar over het niet voldoen aan de in gedragsregel 29 neergelegde verplichting. De raad legt een voorwaardelijke geldboete met bijzondere voorwaarde (meewerken aan het lopende dekenonderzoek) op.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 12 juli 2021 in de zaak 21-203/A/A/D naar aanleiding van het bezwaar van:

 

de deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Amsterdam

deken

 

over:

 

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 24 februari 2021 heeft de deken bij de raad een ambtshalve bezwaar ingediend over verweerder.

1.2    Het dekenbezwaar is behandeld op de zitting van de raad (zitting houdend te Den Haag) van 31 mei 2021. Daarbij waren de deken en verweerder aanwezig.

1.3    Ter zitting van 31 mei 2021 heeft de deken gemeld dat hij enkele dagen daarvoor de rekeninggegevens van verweerders derdengeldrekening had ontvangen. ING Bank had deze gegevens verstrekt in reactie op het verzoek dat de deken daartoe had gedaan in zijn bestuursrechtelijke hoedanigheid van toezichthouder. Naar aanleiding daarvan heeft hij verzocht de behandeling van zijn bezwaar aan te houden teneinde verweerder eerst nog met de door hem ontvangen informatie te kunnen confronteren. Verweerder heeft zich tegen een aanhouding verzet. De raad heeft na een korte schorsing besloten de behandeling vooralsnog voort te zetten en bij onderhavige beslissing op het aanhoudingsverzoek te beslissen.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Op 18 november 2020 is in het kader van pro-actief toezicht aan verweerder een kantoorbezoek aangekondigd. Bij die aankondiging was de standaard vragenlijst gevoegd, met het verzoek deze vooraf in te vullen en voorzien van een aantal bijlagen te retourneren.

2.3    Op 13 januari 2021 heeft verweerder zijn antwoorden op de vragenlijst aan de deken gestuurd. Op de vraag of het kantoor van verweerder was aangesloten bij een stichting beheer derdengelden heeft verweerder het volgende geantwoord:

“Neen. In het verleden wel aangesloten geweest bij Stichting Beheer Derdengelden arrondissement Amsterdam (Foppe Scheltema), maar daarvan maakte ik geen gebruik. Daarom eind 2018 opgezegd. Ik ontvang geen derdengelden. Mocht dat toch het geval zijn dan zou dat via Reynaerde advocaten kunnen lopen.”

2.4    Op 21 januari 2021 heeft de deken het kantoorbezoek afgelegd in het bijzijn van zijn stafmedewerker mr. [R].

2.5    Bij de voorbereiding van het kantoorbezoek was de deken gebleken dat er op naam van het kantoor van verweerder een stichting derdengelden was geregistreerd die beschikte over een rekening bij ING bank. De deken heeft verweerder hiermee tijdens het kantoorbezoek geconfronteerd.

2.6    Verweerder heeft in reactie daarop aangegeven dat er inderdaad nog een stichting derdengelden bestond met een daaraan gekoppelde ING-rekening op naam van de stichting. Volgens verweerder werd deze rekening al jaren niet meer gebruikt.

2.7    Naar aanleiding van de bevindingen tijdens het kantoorbezoek is met verweerder – onder meer - afgesproken dat hij uiterlijk 25 januari 2021 overzichten van de transacties op de derdengeldenrekening over de periode 2016 t/m 21 januari 2021 zou toesturen. Deze afspraak is per e-mail van 21 januari 2021 aan verweerder bevestigd.

2.8    Bij brief van 25 januari 2021 heeft verweerder aan de deken laten weten per 1 maart 2021 zijn praktijk neer te leggen.

2.9    In reactie daarop heeft de deken verweerder per e-mail van 26 januari 2021 verzocht alsnog de gevraagde stukken toe te zenden en hem er op gewezen dat zijn (voorgenomen) uitschrijving van het tableau niet betekent dat hij de verzochte informatie niet meer zou hoeven te verstrekken.

2.10    Omdat een reactie uitbleef, heeft de deken verweerder bij brief van 3 februari 2021 gerappelleerd.

2.11    Op 8 februari 2021 heeft de deken een op 25 januari 2021 gedateerde reactie van verweerder ontvangen, waarin deels werd ingegaan op de in de e-mail van 21 januari 2021 gestelde vragen maar waarbij niet de verzochte transactieoverzichten van de derdengeldenrekening waren gevoegd.

2.12    Per e-mail van 8 februari 2021 heeft deken verweerder verzocht de gevraagde transactieoverzichten alsnog binnen drie dagen te verstrekken. Met een e-mail van diezelfde dag heeft de deken verweerder er voorts op gewezen dat bij gebreke van ontvangst van de gevraagde overzichten, een dekenbezwaar zou worden overwogen.

2.13    Op 11 februari 2021 heeft verweerder aan de deken laten weten dat hij de stichting derdengelden heeft gebruikt voor privédoeleinden en er aan hechtte deze gegevens privé te houden.

2.14    Per e-mail van dezelfde dag heeft de deken verweerder geantwoord dat er inmiddels sprake was van een tuchtrechtelijk onderzoek naar het gebruik van de stichting derdengelden. Verweerder is daarbij (nogmaals) gewezen op de in gedragsregel 29 neergelegde verplichting mee te werken aan dit onderzoek en een laatste keer in de gelegenheid gesteld om - uiterlijk op 15 februari 2021 - de transactieoverzichten aan te leveren. Daarbij is aangekondigd dat als de stukken niet tijdig zouden worden ontvangen, terstond een dekenbezwaar zou worden ingediend inzake – uitsluitend – het niet naleven van de verplichting mee te werken aan het onderzoek.

2.15    Verweerder heeft de gevraagde bescheiden niet aan de deken toegezonden.

2.16    Op 24 februari 2021 heeft de deken een ambtshalve bezwaar over verweerder ingediend.

2.17    Per 1 april 2021 is verweerder uitgeschreven van het tableau.

2.18    Naderhand heeft de deken aan ING Bank verzocht om verstrekking van de rekeninggegevens van de desbetreffende derdenrekening. Kort voor de zitting heeft ING Bank deze gegevens aan de deken verstrekt.

 

3    KLACHT

3.1    Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door niet te voldoen aan de in gedragsregel 29 neergelegde verplichting. Meer in het bijzonder verwijt de deken verweerder dat hij de gevraagde informatie met betrekking tot de derdengeldenrekening niet heeft verstrekt.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen het dekenbezwaar geen verweer gevoerd.

 

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft zich allereerst over het aanhoudingsverzoek gebogen. De raad ziet in de gegeven feiten en omstandigheden geen reden voor een aanhouding van de zaak. Het bezwaar van de deken betreft immers uitsluitend het niet meewerken van verweerder aan het tuchtrechtelijk onderzoek. Voor de beoordeling daarvan is de inhoud van de door de deken van ING ontvangen overzichten niet relevant. De raad wijst het aanhoudingsverzoek derhalve af en zal een beslissing geven op het dekenbezwaar zoals dat voorligt.

5.2    Het gaat in deze zaak om de uitoefening van het door de deken op advocaten uit te oefenen toezicht. De toezichthoudende rol van de deken is geregeld in artikel 45a van de Advocatenwet, zoals deze van kracht is sinds 1 januari 2015. Artikel 45a lid 1 Advocatenwet luidt als volgt:

“De deken (…) is belast met het toezicht op de naleving door advocaten (…) van het bepaalde bij of krachtens deze wet met inbegrip van toezicht op de zorg die zij als advocaten behoren te betrachten ten opzichte van degenen wiens belangen zij als zodanig behartigen of behoren te behartigen, inbreuken op verordeningen van de Nederlandse orde van advocaten en enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.”

5.3    De uitoefening van het toezicht door de deken is verder onderworpen aan de desbetreffende bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), meer in het bijzonder Titel 5.2 (de artikelen 5:11 tot en met 5:20 Awb). Ook op grond daarvan is de deken als toezichthouder bevoegd inlichtingen (artikel 5:16 Awb) en inzage van zakelijke gegevens en bescheiden (artikel 5:17 Awb) te vorderen. Volgens artikel 5:13 Awb maakt de toezichthouder van zijn bevoegdheden slechts gebruik voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.

5.4    Een verder kader voor het toezicht door de deken is gegeven in artikel 3 van de Algemene Beleidsregel toezicht en klachtbehandeling van het College van Toezicht (besluit van 8 mei 2015), dat inhoudt dat de deken het toezicht (en de klachtbehandeling) uitoefent op een onafhankelijke, zichtbare, effectieve en professionele wijze, die consistent is met de manier waarop de andere dekens deze taken uitoefenen.

5.5    De advocaat is op grond van gedragsregel 29 (gedragsregels 2018) en artikel 5:20 Awb verplicht om de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is bij de uitoefening van de bevoegdheden van de deken en daartoe de benodigde informatie te verschaffen, behoudens in bijzonder gevallen.

5.6    In de onderhavige zaak heeft verweerder meermalen niet voldaan aan het verzoek van de deken om bepaalde informatie ten aanzien van het gebruik van de derdengeldenrekening en een aantal specifiek benoemde stukken aan hem ter beschikking te stellen. Niet ter discussie staat dat verweerder weet om welke informatie en stukken het gaat en dat hij daarover kan beschikken. Als reden voor zijn weigering heeft verweerder opgegeven dat hij er aan hecht de informatie en stukken privé te houden.

5.7    De raad overweegt dat verweerder op grond van de bovenstaande bepalingen verplicht is om mee te werken aan het verzoek van de deken. Het betreft een redelijk verzoek om informatie. De door verweerder aangevoerde reden waarom hij heeft geweigerd om aan het verzoek te voldoen, levert geen bijzondere omstandigheid op zoals bedoeld in gedragsregel 29.

5.8    Verweerder lijkt geen oog te hebben voor de rol van de deken en zijn positie ten opzichte van de deken; de deken heeft in zijn bijzondere rol als toezichthouder nu eenmaal bevoegdheden die (juist) niet afhankelijk zijn van eventuele instemming van verweerder en die de deken kan uitoefenen zonder dat verweerder daaraan voorwaarden kan stellen. Deze bevoegdheden zijn met waarborgen omkleed. Verweerder heeft met zijn weigerachtige houding, zonder dat daarbij sprake is van redelijke motieven, de deken belemmerd in het uitvoeren van zijn toezichthoudende rol, althans de deken gedwongen om gebruik te maken van zijn toezichthoudende bevoegdheden, en daarmee heeft hij de taak van de deken nodeloos gecompliceerd.

5.9    De raad is gelet op al het voorgaande van oordeel dat verweerder ten onrechte geen medewerking heeft verleend aan het onderzoek van de deken en verklaart het bezwaar gegrond.

 

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft met zijn weigering om medewerking te verlenen, de deken belemmerd in het uitvoeren van zijn toezichthoudende rol. Dat acht de raad zeer laakbaar. In het nadeel van verweerder houdt de raad er rekening mee dat hem reeds meermalen door de tuchtrechter een maatregel is opgelegd en dat verweerder het laakbare van zijn handelen niet inziet.

6.2    Alles overziend en mede – en met name – in aanmerking genomen de hardnekkige weigering van verweerder om de door de deken verlangde en in het kader van zijn toezichthoudende taken noodzakelijke informatie te verstrekken, acht de raad de maatregel van een geheel voorwaardelijke geldboete van de 3e categorie passend en geboden. De raad spreekt daarbij de hoop en verwachting uit dat verweerder zijn medewerking alsnog zal verlenen en de door de deken verlangde informatie alsnog zal verstrekken. De raad zal derhalve als bijzondere voorwaarde stellen dat verweerder gehouden is om in het lopende onderzoek volledige medewerking te verlenen door alle door de deken benodigde informatie en stukken aan de deken ter beschikking te stellen, tenzij zulks op goede gronden kan worden geweigerd. Indien verweerder blijft weigeren gehoor te geven aan verzoeken van de deken, kan dit ver(der)gaande tuchtrechtelijke consequenties tot gevolg hebben.

 

7    KOSTENVEROORDELING

7.1    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,- kosten van de Staat.

7.2    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het dekenbezwaar gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van geldboete van €  8.700,- op;

-    bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;

-     stelt als bijzondere voorwaarde dat verweerder zijn volledige medewerking verleent aan het lopende dekenonderzoek en binnen de door de deken te stellen termijnen (steeds) alle voor dat onderzoek benodigde informatie en stukken aan de deken verstrekt, tenzij zulks op goede gronden kan worden geweigerd;

-     stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-     stelt de proeftijd op een periode van twee jaren, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2.

 

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, mrs. M.G. van de Boogerd en M.P. de Klerk, plaatsvervangend leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2021.