Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-07-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:136

Zaaknummer

21-460/DB/OB

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Hoewel klager geen partij is in de procedure waarin verweerder deze stichtingen bijstaat, stelt de voorzitter vast dat klager de zoon is van een van de bij die procedure betrokken partijen en dat klagers handelen in de processtukken wordt besproken.  Om die reden dient de klacht naar het oordeel van de voorzitter te worden getoetst aan de hand van de voor een advocaat van de wederpartij geldende maatstaf. De aanduiding “zoon van” is niet onnodig grievend. Verder ook niet gebleken dat verweerder de grenzen van de aan hem toekomende vrijheid heeft overschreden. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenbosch

van  13 juli 2021

in de zaak 21-460/DB/OB

 

naar aanleiding van de klacht van:

    

klager

 

over:

 

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de e-mail van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 26 mei 2021 met kenmerk 48|20|192K, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Verweerder treedt op als advocaat voor de Stichting Z, de Stichting T en de Stichting K. Tussen de Stichting Z, de Stichting T en de Stichting K enerzijds en I Holding B.V. is een gerechtelijke procedure aanhangig. In deze procedure treedt verweerder op voor genoemde Stichtingen, terwijl I Holding B.V. wordt bijgestaan door mrs. B en S. Klager is oud-bestuurder van de Stichting Z  en is de zoon van mevrouw Van de L, zijnde de directeur/eigenaar van I Holding B.V. Klager is geen partij in de hiervoor genoemde gerechtelijke procedure.

1.2    Op 29 april 2020 heeft verweerder namens de Stichtingen bij de rechtbank Amsterdam een akte uitlating vermeerdering van eis en producties ingediend.

1.3    Klager heeft op 23 oktober 2020 bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

In de op 29 april 2020 ingediende akte heeft verweerder klager als oud-bestuurder van de Stichting Z totaal ongefundeerd, zonder enig voorbehoud en zonder dat er een onherroepelijk vonnis aan ten grondslag ligt, beschuldigd van ernstige strafbare feiten en van onbehoorlijk bestuur, ten gevolge waarvan klagers eer en goede naam zijn aangetast.

Toelichting

Verweerder heeft klager meermaals aangeduid als “zoon van”, wat op zich al een bijzondere en insinuerende kwalificatie voor een oud-bestuurder is, aldus klager. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte gesteld dat klager zijn taken als bestuurder in het verleden niet zorgvuldig en niet correct heeft uitgevoerd. Klager is geen partij in de procedure en kan zich daarom niet verdedigen tegen de onterechte beschuldigingen: (1) het onjuist en onvolledig informeren van de Raad van Toezicht (2) handelen in strijd met de Governancecode (3) handelen in strijd met de wet (4) handelen uit eigen belang boven het belang van de Stichting (5) het onttrekken van gelden uit de Stichting.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de Stichtingen Z, T en K. Hoewel klager geen partij is in de procedure waarin verweerder deze stichtingen bijstaat, stelt de voorzitter vast dat klager de zoon is van een van de bij die procedure betrokken partijen en dat klagers handelen in de processtukken wordt besproken.  Om die reden dient de klacht naar het oordeel van de voorzitter te worden getoetst aan de hand van de voor een advocaat van de wederpartij geldende maatstaf. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van deze uitgangspunten beoordelen.

4.2    De klacht ziet op  door verweerder in de akte d.d. 29 april 2020 naar voren gebrachte standpunten betreffende het handelen van klager. De voorzitter overweegt dat het niet aan de tuchtrechter is om over de juistheid van de in de civielrechtelijk procedure over en weer naar voren gebrachte standpunten te oordelen, tenzij verweerder een evident onjuist standpunt zou innemen en hij klagers belangen daarmee nodeloos en op ontoelaatbare wijze zou schaden. Daarvan blijkt hier niet. Kennelijk kan klager zich niet vinden in de inhoud van de akte en de ingenomen standpunten, maar dit betekent nog niet dat verweerder tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij onwaarheden heeft verkondigd. In het kader van de behartiging van de belangen van zijn cliënten stond het verweerder vrij om standpunten in te nemen, ook al waren die klager onwelgevallig. Hij hoefde daarbij in beginsel geen rekening te houden met de belangen van klager. Dat klager geen partij is in de procedure en zich dan ook niet in die procedure tegen de door verweerder namens diens cliënten ingenomen standpunten kan verweren maakt dit niet anders.

4.3    Verweerder heeft zich gebaseerd op informatie die hem door zijn cliënten is verstrekt. Dat verweerder aanleiding had om aan de juistheid van de door zijn cliënten aan hem verstrekte informatie te twijfelen heeft klager naar het oordeel van de voorzitter niet aannemelijk gemaakt. Dat verweerder de rechter feiten heeft voorgehouden, waarvan hij de onwaarheid kende of kon kennen, is niet gebleken. Met het aanduiden van klager als “zoon van” heeft verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De voorzitter is van oordeel dat de aanduiding van klager als zoon van mevrouw Van  de L geenszins een bijzondere en insinuerende kwalificatie vormt. Deze aanduiding is neutraal geformuleerd en dient het gemak van de lezer bij het lezen van het processtuk waarin het handelen van diverse betrokkenen, waaronder familieleden van klager, bij de vennootschap en de stichtingen aan de orde wordt gesteld. Van onnodig grievende uitlatingen aan het adres van klager is naar het oordeel van de voorzitter geen sprake.

4.4    Nu niet is gebleken dat verweerder de grenzen van de aan hem, in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden, zal de voorzitter de klacht met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.   

 

5    BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr.  T.H.G. Huber - van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2021.

 

Griffier             Voorzitter