Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-07-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:127

Zaaknummer

19-861/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Klacht tegen deken. Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting staat vast dat verweerder in eerste instantie in zijn hoedanigheid van opvolgend deken (in plaats van mr. X) op de door klager tegen mr. X ingediende klacht heeft gereageerd. Vervolgens heeft verweerder ter zitting van de raad van discipline in het ressort Amsterdam d.d. 24 juni 2019 verklaard dat hij – voor zover nodig - door mr. X was gemachtigd om namens hem verweer te voeren en dat mr. X zich verenigde met het gevoerde verweer. Bij beslissing d.d. 15 maart 2021 (nr. 190210, ECLI:NL:TAHVD:2021:47) heeft het Hof van Discipline de positie van de beklaagde advocaat die ook deken is in het advocatentuchtrecht nader verduidelijkt. De raad is van oordeel dat verweerder, door in zijn hoedanigheid van opvolgend deken in plaats van mr. X op de door klager tegen mr. X ingediende klacht te reageren heeft gehandeld in strijd met de hierboven onder 5.3 weergegeven en door het Hof van Discipline geformuleerde uitgangspunten. Aangezien de klacht van klager jegens mr X zich niet richtte tegen het orgaan deken, maar tegen de advocaat X, handelend in zijn hoedanigheid van deken, had het voorts  op de weg gelegen van verweerder (als bestuursorgaan) om de klacht -voor zover dat niet is gebeurd- door te zenden aan mr X. Voor zover de klacht van klager zich richt tegen het optreden van verweerder  ter zitting van de raad van discipline in het ressort Amsterdam d.d. 24 juni 2019 alsook ter zitting van het Hof van Discipline d.d. 6 november 2020 geldt eveneens dat dit handelen in strijd is met de hierboven onder 5.3 weergegeven en door het Hof van Discipline geformuleerde uitgangspunten. Dit handelen van verweerder is naar het oordeel van de raad, mede gelet op het feit dat verweerder heeft gehandeld in overeenstemming met hetgeen op het moment van zijn handelen bestendig gebruik was, evenwel niet van dien aard dat daarmee het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Klager verwijt verweerder tot slot dat hij in zijn reactie op de klacht van klager tegen mr. X standpunten heeft ingenomen waarvan hij wist of behoorde te weten dat deze geenszins in overeenstemming waren met de feiten dan wel het recht. De raad stelt vast dat sprake is van een langdurige twist over de feiten en het recht, die reeds in de behandeling van het tegen klager ingediende dekenbezwaar aan de orde is geweest en waarop reeds onherroepelijk is beslist, in andere dan door klager gewenste zin. Het enkele feit dat klager zich niet kan vinden in de standpunten die verweerder naar voren heeft gebracht betekent niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klacht in alle onderdelen ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 12 juli 2021

in de zaak 19-861/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

over:

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Klager heeft bij brief van 5 maart 2019 bij de voorzitter van het hof van discipline een klacht ingediend over verweerder. De (plaatsvervangend) voorzitter van het hof van discipline heeft bij beslissing van 18 maart 2019 de klacht voor onderzoek verwezen naar de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

1.2    Op 20 december 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K19-036 van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 10 februari 2020 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht in beide onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 11 februari 2020 verzonden aan partijen.

1.4    Op 12 maart 2020 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 12 maart 2020 ontvangen.

1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 26 oktober 2020. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6    Bij beslissing d.d. 7 december 2020 heeft de raad het verzet gegrond verklaard en bepaald dat de behandeling van de klacht wordt voortgezet.

1.7    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 31 mei 2021. Daarbij waren klager en verweerder, vergezeld van mr. K, stafmedewerker van het Bureau van de Orde van Advocaten in Den Haag, aanwezig. Aan klager werd een verlengde spreektijd toegekend van 40 minuten.

1.8    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8 en de volgende nagekomen stukken:

 -    De e-mails van klager d.d. 28 december 2020 en 26 en 30 mei 2021;

-    De brief met bijlage van verweerders gemachtigde d.d. 14 december 2020 en de e-mail met bijlage van verweerders gemachtigde d.d. 4 mei 2021;

- De e-mailberichten met bijlagen van klager d.d. 10 mei en 17 mei 2021.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    De voormalig deken van de orde van advocaten in het arrondissement Den Haag, verder te noemen mr. X, heeft op 26 juni 2015 een dekenbezwaar tegen klager ingediend. De raad van discipline in het ressort Den Haag heeft bij beslissing van 21 maart 2016 de maatregel van schrapping aan klager opgelegd. Het hof van discipline heeft bij beslissing van 9 oktober 2017 de beslissing van de raad van discipline tot oplegging van de maatregel schrapping bekrachtigd. 

2.3    Klager heeft bij brief aan de voorzitter van het hof van discipline van 8 juni 2018 een klacht ingediend over mr. X. De klacht is door de plaatsvervangend voorzitter van het hof van discipline bij beslissing van 19 juni 2018 voor onderzoek verwezen naar de deken van de orde van advocaten in Amsterdam.

2.4    Verweerder heeft in zijn hoedanigheid van opvolgend deken in het arrondissement Den Haag bij brieven van 16 augustus en 2 november 2018 gereageerd op de tegen mr. X ingediende klacht.

2.5    De klacht tegen mr. X is behandeld op de zitting van de raad van discipline in het ressort Amsterdam van 24 juni 2019. Daarbij waren klager en verweerder, vergezeld van mr. K, stafmedewerker van het Bureau van de Orde van Advocaten in Den Haag, aanwezig. Verweerder heeft ter zitting van de raad verklaard dat hij – voor zover nodig- door mr. X was gemachtigd om namens hem verweer te voeren en dat mr. X zich verenigde met het gevoerde verweer. De raad van discipline in het ressort Amsterdam heeft het door verweerder gevoerde verweer aangemerkt als een verweer dat is gevoerd namens mr. X. De raad van discipline in het ressort Amsterdam heeft bij beslissing van 4 juli 2019 de klacht van klager over mr. X ongegrond verklaard.

2.6    Klager heeft tegen de beslissing van de raad van discipline in het ressort Amsterdam van 4 juli 2019 hoger beroep ingesteld. Bij beslissing d.d. 15 maart 2021 (nr. 190210, ECLI:NL:TAHVD:2021:47) heeft het Hof van Discipline de beslissing van de raad van discipline in het ressort Amsterdam van 4 juli 2019 bekrachtigd.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door:

1.    de klacht van klager van 8 juni 2018 tegen mr. X te behandelen als ware het een klacht tegen de deken van de Haagse orde van advocaten als zodanig en door als deken- onder schending van het legaliteitsbeginsel en bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht waaraan een deken als bestuursorgaan is gebonden -zelf te reageren op de klacht in plaats van mr. X;

2.    daarmee te pretenderen een bevoegdheid te hebben die het recht hem niet toekent en door zijn eigenmachtige optreden de voortvarende afwikkeling van de klacht van klager tegen mr. X moedwillig te verhinderen en de belangen van klager te schaden;

3.    in zijn eigenmachtige en onrechtmatige reacties op de klacht van klager tegen mr. X van 8 juni 2018 standpunten in te nemen waarvan hij wist of behoorde te weten dat deze geenszins in overeenstemming waren met de feiten dan wel het recht.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5    BEOORDELING

5.1    De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van deken. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt en waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De tuchtrechter toetst dat optreden in hoedanigheid niet slechts marginaal; er volgt een volle toets naar de vraag of het vertrouwen in de advocatuur is geschaad en, bij positieve beantwoording, of is gehandeld in strijd met de norm van artikel 46 Advocatenwet.

5.2    Klachtonderdelen 1 en 2

    De klachtonderdelen 1 en 2 hangen met elkaar samen en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting staat vast dat verweerder in eerste instantie in zijn hoedanigheid van opvolgend deken (in plaats van mr. X) op de door klager tegen mr. X ingediende klacht heeft gereageerd. Vervolgens heeft verweerder ter zitting van de raad van discipline in het ressort Amsterdam d.d. 24 juni 2019 verklaard dat hij – voor zover nodig - door mr. X was gemachtigd om namens hem verweer te voeren en dat mr. X zich verenigde met het gevoerde verweer.

5.3    Bij beslissing d.d. 15 maart 2021 (nr. 190210, ECLI:NL:TAHVD:2021:47) heeft het Hof van Discipline de positie van de beklaagde advocaat die ook deken is in het advocatentuchtrecht nader verduidelijkt. Het Hof heeft in deze beslissing overwogen dat de deken naast toezichthouder zoals bedoeld in artikel 5:11 Awb ook advocaat is hetgeen met zich meebrengt dat de deken ook persoonlijk onder het advocatentuchtrecht valt. Ook wanneer de advocaat als deken handelt, behoort hij zich betamelijk en in overeenstemming met de kernwaarden voor advocaten te gedragen en is hij hierop niet in zijn hoedanigheid van deken maar persoonlijk tuchtrechtelijk aanspreekbaar. Het Hof heeft verder geoordeeld:

        “(5.18) (…) Dat neemt niet weg dat het hof het in zijn algemeenheid ongewenst acht dat een opvolgend deken als gemachtigde optreedt in een tuchtzaak; ook als de klacht is gericht tegen zijn voorganger. Het is denkbaar dat een deken in geval van een klachtzaak tegen zijn voorganger als deken, ter zitting bij de tuchtrechter verschijnt om zijn visie als deken te geven, vanuit zijn rol en kennis van tuchtrecht in het algemeen en (eventueel) de aan de orde zijnde tuchtzaak in het bijzonder. Die visie zou een deken in een dergelijk geval ook zelfstandig per brief aan de tuchtrechter kunnen berichten. De deken treedt dan niet op als advocaat van zijn aangeklaagde voorganger. Wanneer een opvolgend deken als gemachtigde in een tuchtzaak optreedt, vervult hij een partijdige rol voor zijn cliënt. Die rol verdraagt zich niet met zijn rol als deken waarin hij objectief behoort te staan tegenover het handelen van zijn aangeklaagde voorganger. Rechtzoekenden mogen er immers op vertrouwen dat de deken in alle objectiviteit toezicht houdt op alle advocaten in zijn arrondissement en klachten tegen deze advocaten objectief behandelt. Het optreden als advocaat voor de aangeklaagde voorganger verhindert daardoor dat de positie als deken onafhankelijk wordt uitgeoefend (verg. HvD 30-01-2017ECLI:NL:TAHVD:2017:16).

(5.19) Het namens verweerder gevoerde standpunt dat in Nederland het gebruik is dat de zittende deken die klacht voor zijn rekening neemt, miskent dat in deze tuchtzaak verweerder niet als deken ter verantwoording is geroepen maar als advocaat die een persoonlijk verwijt wordt gemaakt. Een eventuele tuchtrechtelijke veroordeling treft alleen verweerder en niet de opvolgend deken. (…)”

5.4    De raad is van oordeel dat verweerder, door in zijn hoedanigheid van opvolgend deken in plaats van mr. X op de door klager tegen mr. X ingediende klacht te reageren heeft gehandeld in strijd met de hierboven onder 5.3 weergegeven en door het Hof van Discipline geformuleerde uitgangspunten. Aangezien de klacht van klager jegens mr X zich niet richtte tegen het orgaan deken, maar tegen de advocaat X, handelend in zijn hoedanigheid van deken, had het voorts  op de weg gelegen van verweerder (als bestuursorgaan) om de klacht -voor zover dat niet is gebeurd- door te zenden aan mr X. Voor zover de klacht van klager zich richt tegen het optreden van verweerder  ter zitting van de raad van discipline in het ressort Amsterdam d.d. 24 juni 2019 alsook ter zitting van het Hof van Discipline d.d. 6 november 2020 geldt eveneens dat dit handelen in strijd is met de hierboven onder 5.3 weergegeven en door het Hof van Discipline geformuleerde uitgangspunten. Dit handelen van verweerder is naar het oordeel van de raad, mede gelet op het feit dat verweerder heeft gehandeld in overeenstemming met hetgeen op het moment van zijn handelen bestendig gebruik was, evenwel niet van dien aard dat daarmee het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Niet is gebleken dat de klachtprocedure tegen mr. X door toedoen van verweerder is vertraagd, noch dat klager op overige wijze door het optreden van verweerder in zijn belangen is geschaad. De klachtonderdelen 1 en 2 zijn op grond van het voorgaande ongegrond.

5.5    Klachtonderdeel 3

    Klager verwijt verweerder tot slot dat hij in zijn reactie op de klacht van klager tegen mr. X standpunten heeft ingenomen waarvan hij wist of behoorde te weten dat deze geenszins in overeenstemming waren met de feiten dan wel het recht. De raad stelt vast dat sprake is van een langdurige twist over de feiten en het recht, die reeds in de behandeling van het tegen klager ingediende dekenbezwaar aan de orde is geweest en waarop reeds onherroepelijk is beslist, in andere dan door klager gewenste zin. Het enkele feit dat klager zich niet kan vinden in de standpunten die verweerder naar voren heeft gebracht betekent niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen zijdens verweerder is de raad in dit verband niet  gebleken. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

 

verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.  

 

Aldus beslist door mr. R.M.M. van den Heuvel, voorzitter, mrs. M. Callemeijn en W.A.A.J. Fick-Nolet, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2021.

 

 

Griffier    Voorzitter