Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-07-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2021:123

Zaaknummer

21-322/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond, vanwege onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 14 juli 2021 in de zaak 21-322/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 7 april 2021 met kenmerk K100 2020 ar/ab, door de raad ontvangen op 7 april 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 7 (procedureel).

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager is verwikkeld (geweest) in een echtscheidingsprocedure. De ex-partner van klager heeft zich op enig moment laten bijstaan door verweerder. In het verleden heeft de ex-partner zich laten bijstaan door mr. B.

1.2    Verweerder heeft een verweerschrift houdende een incidenteel hoger beroep ingediend bij het gerechtshof.

1.3    Op 24 mei 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft leugens verkondigd en/of zich schuldig gemaakt aan laster.

b)    Verweerder wenst niet met klager en/of zijn advocaat in gesprek te gaan.

2.2    Ter toelichting op klachtonderdeel a stelt klager dat verweerder in zijn verweerschrift liegt tegen het gerechtshof. Klager heeft puntsgewijs verschillende voorbeelden gegeven van de vermeende leugens. Klager stelt dat verweerder de beweringen van zijn ex-partner niet heeft gecontroleerd en ook geen contact met de ex-partner heeft gehad. Verweerders stelling dat sprake is van een ‘verkrachtingszaak’ is pure laster. Klager stelt dat verweerder vergeet enige terughoudendheid te betrachten. Verweerder is een vazal-advocaat en werkt in feite voor mr. B, aldus verweerder.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarnaast mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij van zijn cliënt.

4.2    Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen waken voor een onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen.

Klachtonderdeel a)

4.3    De voorzitter overweegt dat het aan klager is om de feiten waarop de klacht wordt gebaseerd voldoende aannemelijk te maken en ten minste aanknopingspunten aan te dragen voor de juistheid van stellingen. Dat heeft klager hier niet gedaan. Klager heeft enkel voorbeelden gegeven van vermeende leugens, zonder verdere onderbouwing. Voor de volledigheid merkt de voorzitter op dat ook het betreffende verweerschrift geen onderdeel uitmaakt van het dossier. De voorzitter kan op basis van de overgelegde stukken de juistheid van klagers stellingen en verwijten niet vaststellen. Dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld is de voorzitter dan ook op geen enkele wijze gebleken.

4.4    Voor zover klager stelt dat ook sprake is van laster, geldt dat dit niet ter beoordeling is aan de tuchtrechter.

4.5    De voorzitter zal dit klachtonderdeel dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel b)

4.6    De voorzitter stelt voorop dat het voor een advocaat niet verplicht is in elke situatie te streven naar een minnelijke regeling. Het een en ander is ter vrije beoordeling van de advocaat en zijn cliënt. Een wederpartij kan daarom niet verlangen dat een advocaat in elke situatie probeert een regeling te treffen, noch dat een advocaat ieder voorstel van de wederpartij accepteert.

4.7    Ook hier geldt dat klager de feiten waarop de klacht wordt gebaseerd onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Bij gebreke van feitelijke onderbouwing kan de voorzitter de juistheid van klagers stelling niet vaststellen. Verweerder heeft dit klachtonderdeel bovendien gemotiveerd betwist: hij heeft onweersproken gesteld dat in april 2020 namens klager een voorstel voor een minnelijke regeling is gedaan, dat verweerder dit voorstel aan zijn cliënte heeft voorgelegd, maar dat die het voorstel niet heeft geaccepteerd. Klagers verwijt dat verweerder niet bereid is met klager en/of zijn advocaat in gesprek te gaan, is dan ook niet terecht. De voorzitter zal ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaren.

Conclusie

4.8    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2021.