Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-07-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2021:131

Zaaknummer

20-902/DH/DH

Inhoudsindicatie

Verzetbeslissing. De voorzitter heeft bij de beoordeling van de klachtonderdelen de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 5 juli 2021 in de zaak 20-902/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 27 januari 2021 op de klacht van:

 

klaagster

 

over:

 

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 23 december 2019 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 23 november 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K256 2019 ar/cw van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 27 januari 2021 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klachtonderdelen 1 en 7 deels kennelijk niet-ontvankelijk en voor het overige kennelijk ongegrond verklaard, de klachtonderdelen 3 en 8 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, en de klachtonderdelen 2, 4, 5, 6, 9 en 10 kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 28 januari 2021 verzonden aan partijen.

1.4    Op 25 februari 2021 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 26 februari 2021 ontvangen.

1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 10 mei 2021. Daarbij waren aanwezig klaagster, vergezeld door haar broer, en verweerster met haar gemachtigde.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de beslissing van de voorzitter is gebaseerd en van het verzetschrift. Ook heeft de raad kennisgenomen van de ter zitting door klaagster en de gemachtigde van verweerster overgelegde en voorgedragen pleitnota’s en van hetgeen overigens ter zitting naar voren is gebracht.

 

2    VERZET

2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klaagster zich niet kan verenigen met het oordeel van de voorzitter over klachtonderdelen 1, 2, 6 en 8. Klaagster vindt de beslissing van de voorzitter op deze klachtonderdelen onredelijk, onder meer vanwege de rol van verweerster bij de begeleiding van de vereffenaars. Volgens klaagster wist verweerster dat mr. K. boedelnotaris was en blijkt dat ook uit de stukken. Verder heeft klaagster erop gewezen dat verweerster de rechtbank in april 2017 heeft toegezegd de vereffenaars te begeleiden bij de nakoming van hun verplichtingen als vereffenaars, maar heeft zij dit niet dan wel onvoldoende gedaan. Tot slot vindt klaagster dat de voorzitter bij haar oordeel over klachtonderdeel 8 de verkeerde maatstaf heeft gehanteerd.

2.2    Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klaagster in haar verzetschrift niet op.

 

3    FEITEN EN KLACHT

3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

 

4    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.2    De raad is op grond van het verzetschrift en de ter zitting afgelegde verklaringen van oordeel dat de verzetgronden van klaagster niet slagen. De voorzitter heeft bij de beoordeling van de klachtonderdelen de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Ten aanzien van het ter zitting nader besproken en door verweerster betwiste standpunt van klaagster dat verweerster het fungeren van notaris mr. K. als boedelnotaris heeft ontkend, is de raad van oordeel dat dit punt voor de beoordeling van klaagsters verzoek om een vereffenaar te benoemen niet uitmaakt. Verweerster had bij haar cliënten en mr. K. meer kunnen doorvragen naar de positie van laatstgenoemde, maar een tuchtrechtelijk verwijt levert dit niet op. Uit de beschikking van 20 april 2017 blijkt immers niet dat de rechtbank door voormelde ontkenning op het verkeerde been is gezet. De voorzitter heeft klachtonderdeel 1 dan ook terecht en op juiste gronden deels kennelijk niet-ontvankelijk en voor het overige kennelijk ongegrond verklaard, klachtonderdelen 2 en 6 terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond verklaard, en klachtonderdeel 8 terecht en op juiste gronden kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

4.3    Omdat het verzet tegen de voorzittersbeslissing ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klachtonderdelen. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis en A. Schaberg, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2021.